Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DÜRER, Albrecht

betekenis & definitie

Duits schilder, tekenaar, graveur en meetkundige (Neurenberg 21 Mei 1471 - 6 Apr. 1528), was de zoon van een goudsmid, die in 1427 in Gyola in Hongarije geboren werd en kort na het midden der 15de eeuw naar Neurenberg kwam. Dürer shilderde tweemaal het portret van zijn vader, in 1490 (Uffizi, Florence) en in 1497 (in vier exemplaren bewaard, het beste in de National Gallery te Londen).

In 1486 kwam hij in de leer bij de voornaamste schilder te Neurenberg, Michel Wolgemut. Hier bekwaamde hij zich in de schilderkunst en maakte zich vertrouwd met de prentkunst, die hij later tot de grootste volmaaktheid gebracht heeft. Uit zijn jeugd zijn enkele zilverstift-tekeningen bewaard, o.a. het zelfportret op 13-jarige leeftijd, in de Albertina te Wenen.Na zijn leertijd reisde hij van 1490 af in verschillende delen van Duitsland. In 1494 keerde hij naar Neurenberg terug, nadat hij in Colmar, Straatsburg en vooral te Bazel gewerkt had. Na zijn huwelijk met Agnes Frey in 1498 moet Dürer enkele maanden in Italië geweest zijn, zoals o.a. uit enkele mooie landschapstekeningen en copieën naar Italiaanse meesters blijkt. Zijn schilderijen uit de vroege Neurenbergse tijd zijn niet talrijk. Behalve de reeds genoemde portretten van zijn vader behoren tot deze periode het zelfportret uit 1498 te Madrid en portretten van de familie Tucher in Weimar en Kassel, alsmede het portret van Oswolt Krel te München uit 1499. Onder de vroege schilderijen met de bijbelse onderwerpen treden het Paumgartner Altar te München en de Aanbidding der Koningen te Florence op de voorgrond. Omstreeks het einde van de 15de eeuw heeft Dürer Jacopo de’ Barbari leren kennen, hetgeen waarschijnlijk zijn belangstelling voor perspectivische, anatomische en proportie-studies nog stimuleerde.

Niet alleen de schilderijen hebben de jonge kunstenaar bekend en beroemd gemaakt, maar belangrijker nog wordt hij als tekenaar voor de houtsnede en als graveur. Zijn eerste grote werk is de beroemde Apocalypse, een in 1498 voltooide serie houtsneden met onderwerpen uit de Openbaring van Johannes. Dürer geeft geen droge illustraties, maar met hartstochtelijke bezieling wordt het dramatische gegeven verwerkt. Iets later ontstaan de eerste prenten van de grote cycli, bekend als de Grote Passie en Het leven van Maria. Uit het jaar 1504 is de beroemde kopergravure Adam en Eva en de zgn. Groene Passie in de Albertina, genaamd naar het papier waarop deze getekend is. Van 1505-1507 verbleef Dürer te Venetië. Aldaar ontstond het grote altaarstuk Feest van de Rozenkrans, thans in beschadigde toestand bewaard in het klooster Strahow bij Praag. Het verblijf in het Zuiden had grote invloed op zijn kunst. Een tweede meesterwerk uit de Venetiaanse tijd is de Madonna met het kind en het sijsje te Berlijn. Verdere schilderijen zijn de portretten van een jongeman in Hampton Court en van een jonge Venetiaanse vrouw te Wenen. Van 1517-1520 vertoefde Dürer weer in zijn vaderstad. De voornaamste schilderijen uit deze tijd zijn Adam en Eva (1507, Madrid), de Adoratie van de Drieëenheid te Wenen (1511) en de Madonna uit 1512 in hetzelfde museum. In de tussentijd waren de twee series houtsneden Grote Passie — begonnen ca 1498 — en Het leven van Maria in 1511 uitgegeven en een tweede editie van de Apocalypse was verschenen. Ca 1509-1511 ontstond de zgn. Kleine Passie in hout (genaamd naar het kleine formaat) en in 1512 hetzelfde onderwerp op koper. Uit 1513 en 1514 dateren de beroemdste gravures Ridder, Dood en Duivel, Melancholie en de Heilige Hieronymus. In deze tijd werd Dürer ook door grote eervolle opdrachten voor keizer Maximiliaan in beslag genomen (Triomftocht, Erepoort, verluchtingen voor gebedenboek van Maximiliaan, thans te München).

In 1520 begon de reis naar de Nederlanden. Zijn weg voert langs de Main en Rijn over Keulen naar Aken en Antwerpen, verder naar Nijmegen, Den Bosch, Brussel, Brugge, Gent en Zeeland. Van deze reis zijn vele zilverstift-tekeningen, stadsgezichten, portret- en costuumstudies bewaard. Onder de talrijke grote zwart-krijt-tekeningen zijn de portretten van Lucas van Leyden en Barend van Orley bijzonder fraai.

In Juli 1521 is hij weer te Neurenberg terug. Uit de late tijd zijn behalve enkele portretten (Willibald Pirckheimer, Hieronymus Holzschuher) een aantal schilderijen met religieuze onderwerpen bekend, zoals de twee panelen met de Evangelisten Johannes en Petrus en de Apostelen Paulus en Marcus uit 1526 te München. Daarnaast hield Dürer zich opnieuw met zijn kunsttheoretische studies bezig. In 1525 verscheen zijn Underweysung der Messung mit dem Zirckel und Richtscheyt, in Linien, ebnen und gantzen Corporen, een boek der toegepaste geometrie. Zijn geschriften over de proportieleer Vier Bücher van Menschlicher Proportion kwamen kort na zijn dood, nog in 1528, uit.

H. M. CRAMER

Lit.: J. Veth und S. Muller Fz., Albrecht Dürers Niederländische Reise (2 dln, Berlin-Utrecht 1918); F. Winkler, Dürer, des Meisters Gemälde, Kupferstiche und Holzschnitte, in de serie Klassiker der Kunst (537 afb., 4de dr., Berlin-Stuttgart 1928); J. Meder, Dürer-Katalog (Wien 1932); H. Tietze, und E. Tietze Conradt, Kritisches Verzeichnis der Werke Albrecht Dürers (3 dln, Augsburg 1928, Basel 1937-’38); F. Winkler, Die Zeichnungen Albrecht Dürers (4 dln, Berlin 1936-’39); W. Waetzold, Dürer und seine Zeit (Wien 1935, 5de dr., Koningsbergen 1941); H. Wölfflin, Die Kunst Albrecht Dürers (6. dr. München 1943); E. Panofsky, Albrecht Dürer (2de dr., Princeton N.J. 1945, met uitvoerige bibiogr.).

Dürer was tevens een bekwaam meetkundige. In zijn hoofdwerk (1525) ontwikkelde hij de leer van de perspectief (hij is op dat gebied als een voorloper van Desargues te beschouwen) en loste een aantal werkstukken betreffende kromme lijnen op, waaronder enige benaderingsconstructies voor de lengte van de cirkel-omtrek, waarbij evenwel niet met zekerheid blijkt of hij deze benaderingsconstructies ook als zodanig heeft erkend en bedoeld. Hij beijverde zich voortdurend voor de meetkundige begrippen en figuren Duitse namen in te voeren, wat hem evenwel slechts ten dele gelukte.

Bibl.: Underweysung der Messung mit dem Zirckel und Richtscheyt, in Linien, ebnen und gantzen Corporen (Nümberg 1525; herhaald, herdr., ook in het Latijn); Etliche Underricht zur Befestigung der Stadt, Schlosz und Flecken (1527); Von menschlicher Proportion (1528), gebaseerd op de gegevens hem verstrekt door Jacopo de’ Barbari.

Lit.: M. Cantor, Vorlesungen über die Gesch. d. Mathematik, II (Leipzig 1892), blz. 421-430.

< >