Nederlands letterkundige (’s-Gravenhage ged. 8 Mei 1644 - Rotterdam? 1707/’08), stamde uit een patricische familie en werd juridisch student te Leiden in 1661. In 1665/’66 maakte hij een reis naar Parijs, welke stad hij in burleske verzen naar Frans model bezong (anoniem verschenen).
Zonder afgestudeerd te zijn, werd hij in 1667 secretaris en in 1668 raad van Vlissingen. In 1670 publiceerde hij een toneelstuk onder auspiciën van het Amst. genootschap Nil Volentibus Arduum, terwijl in 1671 Vondel zijn vertaling van Ovidius’ Herscheppinge aan hem opdroeg. In 1673 verscheen te Amsterdam onder het pseudoniem N. Autoptes zijn Georgarchontomachia, in burleske Latijnse verzen de opstand der Walcherse boeren in 1672 beschrijvend (met Ned. vert. van N.
Ooghgetuyge, geheel in de trant van de beschrijving van Parijs); dit gedicht werd in latere uitgaven schertsenderwijze gesteld op naam van de schoorsteenveger P. J. Beronicius. Voor Zeeland nam hij in 1674 zitting in de Admiraliteit van de Maas en vestigde zich te Rotterdam; zijn beschermeling Joannes Antonides van der G o es hielp hij aan het baantje van klerk bij dit college.
Buysero, die steeds een bon-vivant is geweest en als Maecenas werd bewierookt, stierf op 63-jarige leeftijd als een geheel verlopen dronkaard. Hij is belangrijk, omdat hij getracht heeft in zijn land de opera ingang te doen vinden en in 1678 de eerste operatekst heeft geschreven: De triumfeeren.de min, vredespel, gemengt met zang- en snarenspel, vliegwerken en baletten (gedr. 1680 met muziek van C. Hacquart); andere zangspelen van zijn hand waren: Rijswijksche vredevreugd (1697) en De min- en wijnstrijdt (1697). Het herdersspelletje De bruyloft van Kloris en Roosje (1707), dat nog jaarlijks in de Stadsschouwburg te Amsterdam wordt opgevoerd, is waarschijnlijk gedeeltelijk zijn werk (nieuw uitg. door J.
H. Rössing 1883). Na zijn dood doken nog telkens toneelstukken op die terecht of ten onrechte op zijn naam werden gezet.MR H. F. WIJNMAN
Bibl.: Terentii Heautontimorumenos ofte selfs-qeller. In Nederd. rijmen naer ghevolght (1662); Korte beschrijvinge van Parijs en de manieren en zeden van haer daer onthouden (Vlissingen ca 1667, nieuwe titeluitg.: Het leven en bedrijf der monsieurs en juffers in Vrankryck, Vliss. 1676, uitg. met inl. en aant. door R. J. Willemyns, Antwerpen 1942); Astrate koning van Tyrus (Amsterdam 1670, treursp. n. h.
Fr. v. Ph. Quinault); Harderszang (Vliss. 1675); Amphitrio (1679, bew. naar Molière); Arete of strijd tusschen plicht en min (1692, treursp.); De gezusters of de bewogen huwelijkshaatsters (1716, treursp.); Arlekijn versierde erfgenaam (1719, kluchtspel).
Lit.: J. A. Worp, Dirk B., in Oud-Holland IX (1891); W. M.
C. Regt, Het geslacht B., in Ned. Leeuw XXVIII (1910); Das niederl. Faustspiel, hrsg. v.
E. F. Kossmann (1910); J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Ned. letterkunde III (1923); P. Valkhoff, Parijse indrukken van 1666, in het Gallasnr v.
Neophilologus (1938); R. J. Willemyns, Fr. invloeden op B., in Wet. tijdingen (1941); S. A.
M. Bottenheim, De opera in Nederland (1946).