is naar landoppervlakte (31 Dec. 1950 168 574 ha land, 101 069 ha water) de 10de en naar bevolking (1 Jan. 1954 274 132 zielen) de 11de provincie van Nederland. Zij omvat, behalve het tot het vasteland behorende Zeeuwsch-Vlaanderen, de eilanden Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland en het schiereiland Sint Philipsland, Walcheren en Zuid-Beveland zijn door dammen, Tholen is door een brug met Noord-Brabant verbonden (zie kaart t.o. pag. 688).
Wateren
Van de beide Schelde-armen was de tegenwoordige Ooster-Schelde eertijds de belangrijkste, de Honte (later Wester-Schelde) kreeg eerst in de 15de eeuw meer betekenis voor de scheepvaart; thans is hij de enige Scheldemonding. Vooral door de getijde-werking zijn de beide Schelde-armen verbreed en verdiept; de verschillen tussen eb en vloed zijn sterk (Brouwershaven 2,41 m, Bruinisse 2,79 m, Veere 2,96 m, Zierikzee 2,86 m, Tholen 3,45 m, Westkapelle 3,30 m, Vlissingen 3,72 m, Bath 4,57 m). De krachtige vloed stroomt langs de zuidelijke oevers, de ebgeulen liggen langs de noordelijke oevers; beide diepe geulen zijn gescheiden door brede zandbanken.
Bodem
Het Zeeuwse eilandengebied bestaat uit enkele uitgebreide oude kernen: de tegenwoordige polder Walcheren, de Breede Watering bewesten Yerseke, het waterschap Schouwen, enkele kernen in Duiveland en Tholen en daarnaast een aantal kleinere, later uit opwassen en aanwassen ontstane polders. Enige eeuwen voor onze jaartelling maakte „Zeeland” nog deel uit van het grote Vlaams-Hollandse veengebied achter het oude duinlandschap. Reeds vóór het begin onzer jaartelling echter kreeg de zee meer invloed en werden deze gebieden doorsneden door getijgeulen, waartussen het veen behouden bleef. Van de kreken uit werd het veen met een dikkere of dunnere laag zeeklei overdekt: het werd tot schor. Na verlanding der kreken vond onder invloed van inklinking een omkering van het reliëf plaats, doordat het oude veenhoudende land sterker daalde dan de veenloos geworden, met zandige sedimenten opgevulde geulen. Hierdoor ontstonden stelsels van veenloze ruggen met lagere kommen ertussen.
De oudst bekende wooncentra, Middelburg en Souburg (gde eeuw) en de oudste kerkdorpen lagen reeds op een rug. Op den duur won de zee meer veld, totdat in de 11de eeuw dijken werden aangelegd en het jonge duinlandschap ontstond. Na de dijkaanleg kwam er een tijd van betrekkelijke rust. Wel kwamen nog talrijke dijkdoorbraken voor, doch de langdurige overstromingen behoorden tot het verleden. Tegen de oude kernlanden werd vooral nieuw land aangedijkt. Van de latere vloeden dienen genoemd die van 1530, 1532, 1570, 1682, 1808 en ten slotte vooral die van 1 Febr. 1953. Bij die van 1530 en 1532 verdwenen Noord-Beveland geheel en het oostelijk deel van Zuid-Beveland grotendeels van de kaart (herwinning begon 1598); Borssele bleef tot 1616 drijvende.
Bij de vloed in Febr. 1953 inundeerden in Zeeland ca 36 200 ha; van de totale oppervlakte van Schouwen-Duiveland 74,1 pct, van St Philipsland en Tholen 55,1 pct, van Noord-Beveland 27,2 pct, van Zuid-Beveland 20 pct, van Walcheren 6,2 pct, van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen 5,7 pct. Verder was de schade aan de zeewering op vele plaatsen (Walcheren, West-Zeeuwsch-VIaanderen) groot. 861 personen kwamen om het leven.
Ondanks grote moeilijkheden vorderde het sluiten der gaten snel en op 6 Nov. 1953 werd het beruchte gat bij Ouwerkerk als laatste gesloten (z watersnood). Naast de vloeden moeten de oever- en dijkvallen genoemd worden (z dijk en oeverafschuiving), waarvan er in de periode 1882-1952 niet minder dan 388 werden geregistreerd. De zuidkust van Schouwen kreeg als gevolg van vallen zijn tegenwoordige uitgeholde vorm; ook Noord-Beierland had er veel van te lijden, evenals de oevers van enkele calamiteuze polders in Zeeuwsch-Vlaanderen (bij Terneuzen) en Hoofdplaat. Na de beruchte vloeden der 16de eeuw kan men van een geregelde groei van het eilandengebied spreken; geleidelijk groeiden de verschillende eilanden naar elkaar toe. Tussen Walcheren en Zuid-Beveland werden in de periode 1854-1891 reeds 1314 ha gewonnen en de pas ten Z. van de Sloedam bedijkte Quarlespolder koppelde de eilanden hechter aaneen. De watervlakte tussen Zuid-Beveland en Noord-Brabant werd in de periode 1851-1924 2677 ha kleiner. De afsluiting van de Braakman, voltooid in 1952, betekent de unificatie van Zeeuwsch-Vlaanderen.
Door de lage ebstanden geschiedde de lozing van het polderwater meestal door uitwateringssluizen, zonder bemaling. Thans bedraagt het aantal bemalingsinrichtingen op het buitenwater 28. Ter wille van de suatie zijn enkele uitwateringswaterschappen opgericht.
Bevolking
In anthropologisch opzicht draagt Zeeland een gemengd karakter. Ca 40 pct behoort tot het Alpine ras, dat in Zeeland sterker vertegenwoordigd is dan in de overige Ned. provincies. Wegens geloofsvervolging kwamen in de tijd der Republiek velen uit het Zuiden zich in Zeeland vestigen. Op tal van plaatsen ontstonden aanzienlijke Waalse gemeenten.
Zeeland telde op 1 Jan. 1952 273 690 inw. (162,4 per km2). Sedert 1910 is de bevolking door de voortdurende afvloeiing van personen in de productieve jaren slechts langzaam toegenomen. Het Zeeuwse aandeel in de bevolking van Nederland liep terug van 5,25 pct in 1830 tot 2,65 pct in 1951. Grote steden ontbreken. Vlissingen heeft (1 Jan. 1954) 25 740 inw., Middelburg (1 Jan. 1953) 21 770 inw., Temeuzen 13 650 inw., Goes 13 574 inw., Axel 7530 inw., Zierikzee 7090 inw. Zeeland telt 101 gemeenten, de grootste is Vogelwaarde (5309 ha), de kleinste Hulst (189 ha).
Volgens de volkstelling van 1947 telt Zeeland naar kerkelijke gezindte 45,5 pct Ned. Herv., 25,7 pct R. Katholieken, 11,6 pct Gereformeerden, 6,3 pct Geref. Gemeenten, 4,3 pct overige kerkgenootschappen, 6,6 pct geen kerkgenootschap. Het R.K. element overheerst in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen (land van Hulst), West-Zeeuwsch-Vlaanderen (Aardenburg, Sluis, IJzendijke) en in enkele gemeenten op Zuid-Beveland. Het overig deel van de provincie is overwegend protestant, waarbij de sterke invloed der Gereformeerden op Walcheren opvalt.
Onkerkelijkheid is er vooral in de steden Vlissingen (26,9 pct), Middelburg (20,5 pct). De Zeeuwse bevolking vertoont in verschillende opzichten een sterk conservatisme en een zekere bedachtzaamheid. In het Z. van Zeeuwsch-Vlaanderen neigt de aard meer naar de Belgische mentaliteit, terwijl op de eilanden meer een stugge vasthoudendheid overheerst. In het godsdienstig leven treft de grote invloed van het mysticisme. In de laatste decennia is het dragen van klederdrachten sterk verminderd. Op Walcheren, Zuid-Beveland en in het Land van Axel bleef van de nationale drachten het meest bewaard.
Middelen van bestaan
Strategisch en economisch was de ligging der Zeeuwse eilanden zeer belangrijk. Naar de Schelde-delta convergeerde in de Middeleeuwen het inter-Europese handelsverkeer. Hiervan hebben de Zeeuwse havensteden, als voorhavens van Brugge, later van Antwerpen, veel profijt getrokken. Naast een agrarisch Zeeland kon men in de Middeleeuwen en tijdens de Republiek ook een handeldrijvend Zeeland onderscheiden, dat zich vnl. tot de Walcherse havensteden en tot de stad Zierikzee beperkte.
Wat het agrarische Zeeland betreft hebben bij de landaanwinning en de exploitatie der gronden de kloosters (vnl. Cisterciënsers v. Duinen en Ter Doelt) en de gunstelingen der Bourgondiërs, later het Zeeuwse regentenpatriciaat, een grote rol gespeeld. Tijdens de Republiek waren de Walcherse steden, nu als zelfstandige havens, van grote betekenis. Zeeland had een kamer zowel van de V.O.C. als de W.I.G. De Franse overheersing bracht echter aan de Zeeuwse handelssteden een definitieve slag toe.
Van de totale oppervlakte land was (1950) 87,8 pct cultuurgrond, 2,4 pct woeste grond en 0,6 pct bos, dit laatste vrijwel uitsluitend in de duinstreken van Schouwen en Noord-Walcheren.
Van de totale mannelijke beroepsbevolking was op 31 Mei 1947 38,5 pct werkzaam in landbouw en visserij, 31,4 pct in de nijverheid, 19,4 pct in handel, verkeer, bankwezen en verzekering, 10,7 pct bij overheid, eredienst, onderwijs en vrije beroepen.
LANDBOUW EN VEETEELT
Zeeland is vnl. een landbouwprovincie. Van de totale opp. cultuurgrond (139 451 ha) was op 31 Mei 1952 72 pct bouwland, 21,6 pct weiland, 6,4 pct tuingrond. Boomgaarden (begrepen onder de genoemde gronden) besloegen 5580 ha. Het bouwland vindt men meest in de nieuwe polders en op de zgn. ruggen in de oude kernen. In de orde van belangrijkheid volgen de voornaamste akkerbouwgewassen: granen (1951) 39717 ha, suikerbieten 17779 ha, consumptieaardappelen 11471 ha, peulvruchten 10 795 ha, vlas 8452 ha, overige handelsgewassen 5312 ha, groenvoedergewassen 4789 ha, overige knolgewassen 4729 ha. Voor verschillende gebieden wijkt de volgorde af.
Zo wordt op Schouwen-Duiveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen relatief meer vlas geteeld; in Zeeuwsch-Vlaanderen minder aardappelen, op Walcheren veel erwten en weinig vlas, op Tholen zilveruien. De fruitteelt wint aan belang (centra: het Westen van Schouwen, omgeving van Kapelle en Krabbendijke). Het zachte klimaat is gunstig voor de maïsteelt, welke bovendien bevorderd wordt door een stijfsel- en glucosefabriek te Sas van Gent. Tot ca 1860 was de meekrapcultuur van belang.
In de veehouderij treedt de melkveehouderij niet op de voorgrond ; een zuivelindustrie van betekenis kon zich niet ontwikkelen : de 5 coöperatieve melkfabrieken zijn goeddeels melkbedrijven, de boterfabricage is minder belangrijk. Van betekenis is de fokkerij van stamboekpaarden (koudbloed), vnl. te Zaamslag en omgeving en in West-Zeeuwsch-Vlaanderen (Kloosterzande, Aardenburg).
De bedrijfsgrootte is zeer verschillend; gebieden met vnl. grootbedrijf wisselen af met die waar kleinbedrijf overheerst. Pacht is sterk verbreid; veel grond is in buitenlandse handen, vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen. De landbouw staat op hoog peil; de opbrengsten per ha op Noord-Beveland evenaren die in de Wieringermeer- en N.O.polder. Ruil- en herverkaveling vond na 1945 plaats op Walcheren. Op Schouwen en Tholen en in de polder van Waarde (watersnoodgebieden) zal hiermede binnenkort worden begonnen. Talrijke boeren kregen grond in de N.O. polder toegewezen.
De Zeeuwsche Landbouw Maatschappij (Z.L.M.), een der oudste landbouw-organisaties, telt, evenals de confessionele organisaties der C.B.T.B. en N.C.B., talrijke leden. Deze organisaties bevorderden de totstandkoming van vele landbouwscholen. Te Sas van Gent werd de eerste coöperatieve suikerfabriek in Nederland opgericht. De mechanisatie in de landbouw is na Wereldoorlog II sterk toegenomen; Noord-Beveland geldt als een der meest gemechaniseerde landbouwgebieden in Nederland.
VISSERIJ
De voornaamste tak van visserij in Zeeland is de oesterteelt in de Ooster Schelde, met Yerseke als centrum; ook de mosselteelt (Bruinisse, Yerseke, Tholen) is van belang. De laatste jaren richt de mosselparasiet veel schade aan, hetgeen men tracht te bestrijden door aanvoer van mosselzaad van elders (Wadden) en door wetenschappelijke bestrijding (proefstation Bergen op Zoom). Verder is er vangst op garnalen, platvis, ansjovis, en vangst op kreeften (Oosterschelde), krabbenvisserij en het rapen van alikruiken. De in Zeeland gedomicilieerde vissersvloot omvatte in 1948 202 schepen.
INDUSTRIE
De industrie is minder ontwikkeld dan elders in Nederland. Het kleinbedrijf overheerst. In 1950 had Zeeland slechts 4 ondernemingen met meer dan 500 arbeiders en 16 met 100-500 arbeiders. De industrie is geconcentreerd in:
1. de kanaalzone van Walcheren,
2. de zone langs het kanaal van Terneuzen naar Gent en
3. het land van Hulst. Verspreid komt ook nog enige industrie voor.
De kanaalzone omvat industrie te Middelburg (Vitrite Works, houtzagerij, ijzergieterij, timmerfabrieken, confectie-industrie) en Vlissingen (scheepsbouw en machinefabriek). Langs het kanaal Terneuzen - Sas van Gent is industrie te Sas van Gent (spiegelglas, chemische industrie, stijfsel- en glucosefabriek, suikerfabrieken, meelfabriek, kamgarenweverijen, machinefabriek, wolweverij), Sluiskil (stikstofbindingsbedrijf, cokesfabriek) en Temeuzen (scheepsbouw, timmerfabrieken, machinefabriek, betonfabriek). De industrie in het Land van Hulst zetelt vnl. in de gemeenten Glinge, Hulst en St Jansteen, vnl. textielindustrie (breierijen, kamgarenweverij, karpetten, lopers, gobelins). De vlasserijen bevinden zich vnl. in de grensstrook van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen en in de vml. gem. Eede. (Hier wordt ca 40 pct van het Nederlandse vlas bewerkt, meer en meer in warmwaterroterijen.) De klompenindustrie is zeer achteruitgegaan. Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen levert ca 100 pct van de Nederlandse spiegelglasfabricage, bijna 100 pct van die van dextrose, hoefijzers 40 pct, gedroogde suikerpulp 40 pct, stikstofmeststoffen 25 pct, klompen 20 pct.
Ter bevordering van de industrievestiging werd in 1947 het „Economisch Technologisch Instituut voor Zeeland te Middelburg opgericht.
HANDEL
Door de betrekkelijk geïsoleerde ligging der eilanden zijn wel streekcentra tot ontwikkeling gekomen, doch een handelscentrum voor de provincie ontbreekt. De agrarische producten worden op veilingen verhandeld, de weekmarkten (Goes, Kapelle, Krabbendijke, Middelburg) zijn in betekenis gedaald. Bij verschillende veilingen zijn gascellen, koelcellen en silo’s gebouwd.
Goes is als zetel van landbouworganisaties en -voorlichting een belangrijk agrarisch centrum. Noord-Zeeland is sterk georiënteerd op Rotterdam.
Verkeer
Zeeland heeft slechts één spoorlijn voor personenverkeer, de lijn Bergen op Zoom Goes - Middelburg - Vlissingen; daarnaast nog enkele lijnen voor uitsluitend goederenverkeer en enkele tramlijnen (Steenbergen - Anna Jacobapolder en Zijpe - Burg). Het personenvervoer wordt onderhouden door autobusbedrijven ; het verkeer tussen de eilanden door Provinciale en particuliere veerdiensten.
Renesse, Haamstede, Burgh, Vrouwepolder, Domburg, Zoutelande, Koudekerke, Vlissingen en Cadzand hebben betekenis als badplaats. Middelburg, Veere, Zierikzee en Hulst trekken om hun stedeschoon veel binnen- en buitenlandse bezoekers.
Cultureel leven
In het culturele leven tekent zich een grote invloed van het Zuiden af. De kerk van Aardenburg is een voorbeeld van Schelde-Gothiek. Van de activiteit der Mechelse bouwmeesterfamilie Keldermans getuigen de stadhuizen van Middelburg en Veere en de toren van Zierikzee.
De rederijkerskamers komen in Zeeland vroeg tot bloei; (eerste landjuweel in Noord-Nederland te Goes ca 1480). Na de Hervorming komt het culturele leven sterk onder Calvinistische invloed, wat zich o.m. uit in de nuchtere regenten- en predikantenpoëzie der 17de en 18de eeuw. Schrijvers uit de 17de eeuw zijn Cats, De Brune, Hondius, Valerius, uit de 18de: Betje Wolff en Jacobus Bellamy; hun literaire productie valt echter goeddeels na hun verblijf in Zeeland. In Zeeland zijn voorts geboren P. G. Boutens, P. H. van Moerkerken, Carel Scharten.
Van de schilders der 16de eeuw dient Marinus van Roemerswael genoemd; Jan Gossart Mabuse verbleef op Walcheren. Aan de kleine Bourgondische hoven van Veere en Souburg en in de woning van de Abt van Middelburg drong de geest der Renaissance door. Uit de 17de eeuw noemen we de schilders Adriaen van de Venne, Balth. van der Ast, S. Coorte, Joh. Goedaert, Dirk van Delen, Zach. Blijhooft en François Rijckhals en van de 19de eeuwse romantici Koekkoek. Onder invloed van het Calvinisme kwam het toneel weinig tot ontwikkeling.
Het in de 18de eeuw opgerichte Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen is een centrum van cultureel leven. De Provinciale Bibliotheek te Middelburg bevat de belangrijkste verzameling literatuur over Zeeland en de Zeeuwen. Middelburg, Zierikzee en Goes hebben een opgewekt muzikaal leven. De Zeeuwse Volksuniversiteit zorgt voor spreiding van concerten, toneeluitvoeringen en lezingen over de provincie. Van de volkscultuur ging in de loop der tijden veel verloren; behouden bleven ringrijden, stra-rijden (het rijden in zee met paarden), vogelschieten en bollenspel. De Stichting Zeeland voor Maatschappelijk en Cultureel Werk doet belangrijk werk voor lectuurverenigingen en het amateurstoneel ten plattelande.
Bestuur
De hoofdstad van Zeeland is Middelburg. Het Provinciaal bestuur wordt gevormd door de Provinciale Staten (42 leden) en het College van Gedeputeerde Staten, beide onder voorzitterschap van de Commissaris der Koningin. Het Prov. Bestuur zal in de toekomst weer in de Abdij zetelen, waarvan thans de oorlogsschade wordt hersteld. Voor de rechtsspraak ressorteert de provincie onder het gerechtshof te ’s-Gravenhage. Middelburg heeft een arrondissementsrechtbank; er zijn vier kanton-gerechten: Middelburg, Oostburg, Terneuzen, Zierikzee.
De provincie telt 101 gemeenten, 91 vrije waterkerende polders of waterschappen; 147 vrije niet-waterkerende polders of waterschappen ; 29 calamiteuze polders of waterschappen (binnenbeheren) ; 20 waterschappen voor het besturen, beheren en bekostigen van de zeeweringen, oeververdedigingen van de calamiteuze polders en waterschappen (buitenbeheren); 2 uitwateringswaterschappen, 2 wegschappen, 3 interprovinciale waterschappen en 8 internationale polders of waterschappen.
Wapen
Golvend doorsneden:
I van goud, beladen met een ten halve uit de baren naar boven komende leeuw van rood, getongd en genageld van blauw;
II golvend gedwarsbalkt van 6 stukken van blauw en zilver. Het schild gedekt door een gouden kroon van 5 bladeren en 4 paarlen en ter wederzijde gehouden door een rode leeuw, getongd en genageld van blauw). Wapenspreuk: Luctor et Emergo (= Ik worstel en kom boven) in zwarte letters op een wit lint. De provincie werd bij K.B. van 4 Dec. 1948 no 4 bevestigd in het bezit van dit wapen.
Openbare nutsbedrijven
De electriciteitsvoorziening geschiedt door de N.V. Prov. Zeeuwsche Electriciteitsmaatschappij te Middelburg; de watervoorziening door 5 regionale waterleidingmaatschappijen, waarvan de aandelen in handen zijn van de belanghebbende gemeenten. Middelburg en Domburg hebben een eigen waterleidingbedrijf. De gasvoorziening geschiedt voor Walcheren door het Prov. Gasbedrijf voor Zeeland te Vlissingen en een aantal gemeentelijke gasbedrijven. Voor Walcheren en Zuid-Beveland is een persgasleiding aangelegd onder de WesterSchelde vanuit de cokesfabriek te Sluiskil.
Geschiedenis
Aan het verblijf der Romeinen in Zeeland herinneren de in de 17de eeuw bij Domburg tevoorschijn gekomen Nehalennia-stenen, alsmede Romeinse munten en aardewerk. In de 2de eeuw gaven de Romeinen deze streken prijs. Uit de Karolingische tijd stammen de verschillende burgen: Aardenburg, Oostburg, Middelburg, Souburg, Domburg (?), Burgh op Schouwen; vermoedelijk ook de zgn. vliedbergen. Ook de Noormannen waren geruime tijd in Zeeland; Walcheren was in leen bij Deense vorsten. Afzonderlijke graven heeft Zeeland nimmer gehad; het werd geregeerd door graven van Holland.
Het toenmalige begrip Zeeland dekte overigens niet geheel dat der huidige provincie. Enerzijds behoorde Zeeuwsch-Vlaanderen er niet toe, anderzijds werden de tegenwoordige Zuidhollandse eilanden, Goeree, Overflakkee, Voorne en Putten tot Zeeland gerekend.
Het gedeelte ten Z. van de (Ooster) Schelde werd in de nde eeuw door de Keizer in leengegeven aan de Graaf van Vlaanderen, die het vóór 1165 in achterleen gaf aan de Graaf van Holland, die het andere deel reeds bezat. Over het bezit van eerstgenoemd deel, belangrijk voor de Scheldevaart, is twee eeuwen lang hardnekkig gestreden. Voor het eerst bijgelegd in 1167 (Verdrag van Brugge), ontbrandde de strijd opnieuw in 1172, daarna betwistten Ada en Willem I van Holland elkaar de macht in Zeeland en onder Willem II woedde de strijd opnieuw (slag op Walcheren (1253: Willem II samen met Jan van Avesnes, door deze beide gewonnen). In 1256 sloot Floris de Voogd het verdrag van Brussel, waarbij de Graaf van Vlaanderen leenhoogheid behield, doch bestuur en inkomsten geheel aan Holland kwamen.
Pogingen van Floris V om van Vlaanderen los te komen mislukten, vooral toen vele Zeeuwse edelen, ontevreden over het erfrecht in de Zeeuwse ambachten, de zijde van Vlaanderen kozen. Floris werd op Walcheren gevangen genomen (1290), moest nieuwe beloften doen, doch herstelde zich spoedig, onderwierp de adel (1295) en versloeg de Vlamingen bij Baarland. Na Floris’ dood ontbrandde de strijd opnieuw; toen de Vlamingen door Frankrijk werden overmeesterd, onderwierp Jan II van Holland de Zeeuwse adel. Nauwelijks waren de Vlamingen weer zelfstandig of zij trachtten weer Zeeland te beheersen, in 1303, hetgeen vrijwel gelukte, doch na een Frans-Hollandse overwinning werd Willem III van Holland ook in Zeeland erkend. In 1323 deed Lodewijk van Vlaanderen definitief afstand van alle aanspraken op Zeeland. Bij de Hoekse en Kabeljauwse twisten was ook Zeeland betrokken; Zierikzee en de Zeeuwse adel steunden Margaretha van Beieren; Middelburg koos voor Willem V, die overwon en als Graaf werd erkend.
In de strijd tussen Jacoba van Beieren en Philips van Bourgondië kozen Zierikzee en de adel weer voor Jacoba; na de nederlaag van haar vloot (1426) kwam Zeeland onder Philips (1428). In de strijd tegen de Hanze stonden Holland en Zeeland naast elkaar.
Aan de opstand tegen Spanje heeft Zeeland een ruim aandeel gehad. Het Protestantisme vond op Walcheren veel aanhangers; de Beeldenstorm woedde er. Op 4 Apr. 1572 werd Vlissingen door de Watergeuzen bezet, Veere volgde, Middelburg, de bisschopszetel eerst in Febr. 1574 na lang beleg, Goes en Tholen in 1577, waarmede het calvinistisch-handeldrijvende en het katholiek-agrarische Zeeland zijn herenigd. Verdere krijgsbedrijven vonden tijdens de 80-jarige oorlog in Zeeland niet plaats, uitgezonderd de slag op het Slaak (1631). In het toekomstige Zeeuwsch-Vlaanderen werd tot ongeveer het eind van de oorlog gestreden.
Tijdens de Republiek was de politiek van Zeeland doorgaans tegen die van Holland gericht, dat terwille der Hollandse handelssteden de belangen der Unie vaak veronachtzaamde. Middelburg echter koos meermalen de zijde van Holland, hetgeen in de Staten van Zeeland felle strijd veroorzaakte. Een zeker particularisme heerste wel in Zeeland, o.a. ten aanzien van de geldmiddelen. Met uitzondering van het Middelburgse regentenpatriciaat stond Zeeland meestal aan de zijde van Oranje.
De beroering in 1672, verwekt door het verschijnen van de Fransen voor Aardenburg, leidde te Veere tot de verheffing van Prins Willem III tot Stadhouder. Na diens dood (1702) ontstonden in enkele Zeeuwse steden oproerige bewegingen, deels uit persoonlijke oorzaken. Tijdens de Spaanse Successie-oorlog leed Zeeuwsch-Vlaanderen onder Franse plundering. In 1747 gaf Veere weer het sein tot verheffing van de Prins tot Stadhouder. In de Patriottentijd ontstonden o.a. in Middelburg en Goes ongeregeldheden.
In 1794 was Staats-Vlaanderen door de Fransen bezet; Vlissingen kreeg een sterk Frans garnizoen; in 1807 werd de stad bij Frankrijk ingelijfd. In 1809 landden de Engelsen op Walcheren, met als doel Antwerpen (bombardement van Vlissingen), doch moesten zich terugtrekken. Hierop werd Zeeland (sinds 1810 het „Departement van de monden van de Schelde”) nog vóór overig Holland bij Frankrijk ingelijfd.
Bij de Omwenteling handhaafden de Fransen zich tot 1814 op Walcheren, terwijl overig Zeeland reeds in Dec. 1813 (bezetting van Zierikzee door de Engelsen) aan Oranje kwam, waarna de provincie Zeeland ontstond; Staats-Vlaanderen werd Zeeuwsch-Vlaanderen.
Na Wereldoorlog I ontstonden moeilijkheden met België over het Statuut der Wester Schelde; een Belgische groep verlangde annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen, doch de bevolking bleef trouw aan het Noorden. Het vraagstuk inzake de verbinding tussen Schelde en Rijn bleef spanning veroorzaken tussen Noord en Zuid.
In Wereldoorlog II heeft Zeeland zwaar geleden door bombardementen en inundatie. De Bath-stelling viel op 14 Mei 1940, de Zandijkstelling daags daarna. De achter het kanaal door Zuid-Beveland liggende Fransen moesten terugtrekken; op 16 Mei was Zuid-Beveland in Duitse handen. Na het vernielende bombardement van Middelburg (17 Mei) capituleerde ook Walcheren; Tholen was reeds op 16 Mei, Schouwen-Duiveland op 17 Mei bezet. Zeeuwsch-Vlaanderen capituleerde tegelijk met België. Talrijk waren gedurende de oorlogsjaren de bombardementen van de Duitse stellingen aan de Scheldemond.
Ging de herovering in O.Zeeuwsch-Vlaanderen in 1944 vrij vlot, om het westelijk deel moest zwaar worden gestreden. Ter bevrijding van de Scheldemond (Antwerpen!) moesten eerst het zwaar versterkte Walcheren en Zuid-Beveland worden genomen, hetgeen slechts gelukte na het stuk bombarderen van de zeewering, waardoor geheel Walcheren onderliep. De toegang tot Zuid-Beveland moest met grote moeite geforceerd worden. Westkapelle en Vlissingen werden met grote verliezen vanuit zee veroverd, waarna de overgave van het eiland volgde. Schouwen-Duiveland en Tholen bleven tot de algehele bevrijding in Duitse handen.
Lit.: H. P. Abrahams, De pers in Zeeland (1912); M. F. Lantsheer en F. Nagtglas, Zelandia illustrata (1885-1905), 2 dln en 4 verv.; A.
A. Beekman, Zeeland in 1300 (1921); J. F. Steenhuis en W. F. J.
M. Krul, Geo- en hydrologische beschouwingen betr. de prov. Z. (1925); A. W. Vlam, Hist.-morphologisch onderzoek van eenige Zeeuwsche eilanden (1942); Gongrès intern, de géographie. Excursion en Zélande (1938); E.
Blancquart en P. J. Meertens, Dialect-atlas van de Zeeuwsche eilanden (1941, 2 dln); M. van Empel en H. Pieters, Z. door de eeuwen heen (1935 e.v.); Ontwikkelingsplan voor Z. met betr. tot bevolking en industrie, samengest. d. h. Econ. Technol.
Inst. voor Zeeland (1952); Industrie adresboek voor Z. (1953); I. H. Gosses, De rechterlijke organisatie v. Z. in de middeleeuwen (1917); R. Fruin, De prov. Z. en haar rechterlijke indeeling vóór 1795 (1933); K- Heeringa, De leiders der Staten van Z. 1577-1580 (Arch.
Z. Gen. 1918).
(2), Noordbrabantse gemeente van 3431 ha met (1953) 3720 inw., nagenoeg R.K., ligt in het N.O. der provincie. De bodem bestaat uit diluviaal zand en een weinig hoogveen. Landbouw (gemengde bedrijven) is het hoofdmiddel van bestaan. Tot de gemeente behoort het dorp Zeeland (1953 1045 inw.), Het Oventje (345 inw.), Graspeel (685 inw.) enTrent (215 inw.). Met Uden behoorde Zeeland eertijds tot de heerlijkheid Herpen of Ravenstein.