Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIJON

betekenis & definitie

(uitspr.: die-zjõ, schrijfwijze met i en j, in tegenstelling tot Lyon, met y) is de hoofdstad van het Franse dep. Côte-d’Or en van het voormalig hertogdom Bourgondië en ligt in een brede, vruchtbare vlakte aan het verenigingspunt van de Ouche en Suzon aan het Bourgondisch Kanaal, dat het stroomgebied van de Saône-Rhône met dat van de Seine verbindt en door het dal van de Ouche loopt.

Vanouds was het een contactpunt tussen drie gebieden, de Côte d’Or, het plateau van Langres en de Saône vlakte, en ontwikkelde zich tot handels- en verkeerscentrum. Het vormt een belangrijk spoorwegknooppunt op de lijnen Parijs-Vallorbe-Lausanne en ligt aan de spoorlijnen Parijs-Lyon, Dijon-Is-sur-Tille, Belfort-Dijon en Dijon-Mâcon. De industrie omvat vnl. voedingsmiddelenbedrijven; de handel die in wijn en graan. Dijon telt (1946) 100.664 inw. en is vooral ook van belang om zijn bouwwerken.Vanouds was de stad een cultureel middelpunt en bezit als zodanig een universiteit en tal van andere onderwijsinrichtingen en wetenschappelijke instituten. Het is ook de zetel van een bisschop. Bossuet werd hier geboren (1627).

Geschiedenis

Het Romeinse castellum Divio is waarschijnlijk in de 3de eeuw gesticht ter plaatse waar oude verkeerswegen samenkwamen en reeds in Gallische tijd een groep van nederzettingen aanwezig was. Het was later zetel van Karolingische graven. Het graafschap Dijon maakte deel uit van het eerste Bourgondische hertogdom, maar kwam, vermoedelijk in 967, aan de bisschop van Langres. Het werd echter door koning Robert de Vrome verworven en behoorde in 1032 tot het hertogdom Bourgondië dat diens zoon Robert ontving en waarvan het weldra de voornaamste plaats werd (zie Bourgondië, geschiedenis B). Kerkelijk bleef Dijon tot het bisdom Langres behoren tot in 1731 een eigen diocees werd opgericht. Het oude castellum was een van de kernen waaromheen de stad zich gevormd heeft; een andere agglomeratie ontstond bij de beroemde, in de 6de eeuw gestichte abdij van St Bénigne (de laatste abdijkerk, eind 13de begin 14de eeuw, is thans kathedraal). Na 1137 werden beide kernen met hun aanwas door een gemeenschappelijke omwalling verenigd en in 1187 ontving Dijon volledig stadsrecht. De stad dankte haar betekenis vooral aan haar functie als kruispunt van grote wegen (veel herbergen), in mindere mate aan haar eigen handel, vnl. in wijn. Daarnaast was van belang, dat zij tot 1477 vorstelijke residentie was. De hertogen uit het Huis Valois hebben er weinig verblijf gehouden, maar veel laten bouwen: Kartuizerklooster Champmol (verdwenen), Paleis (eind 17de eeuw verbouwd) met Sainte Chapelle (ter plaatse van het huidige museum).

Sinds de late middeleeuwen was Dijon ook zetel van regeringsen rechterlijke colleges: hertogelijke Raad en Rekenkamer vóór 1477, Parlement en Rekenkamer na de vereniging van Bourgondië met de Kroon. Het Paleis van Justitie (16de eeuw) en talrijke fraaie „hôtels” getuigen nog van de grote plaats die de leden van de magistratuur hier van de 16de 18de eeuw hebben ingenomen. Dijon hield tijdens de Ligue de katholieke zijde en opende eerst in Mei 1595 haar poorten voor Hendrik IV. In de 18de eeuw werd de stad (residentie van de prinsen van Condé, gouverneurs van Bourgondië) ontmanteld en veranderde zij van gedaante. Met haar talrijke „noblesse de robe” en ontwikkelde burgerij, haar universiteit (jurid. faculteit, 1723; andere faculteiten, 1808) en Académie (1740) was zij toen na Parijs het voornaamste centrum van geestelijk leven in Frankrijk. De val van het ancien régime beroofde Dijon, gedegradeerd van provinciale tot departementale hoofdstad, van zijn Parlement en van een deel van zijn betekenis.

Een nieuwe periode van voorspoed brak aan met de aanleg van de spoorlijn Parijs-Lyon-Marseille (1842-1855) en met de verdere ontwikkeling van het spoorwegnet, waarin Dijon een belangrijk knooppunt werd. Tussen 1850 en 1949 is de bevolking van 32.000 (ca 1460 nog pl.m. 12.000) tot ca 100.000 inw. gestegen. In Oct. 1870 werd Dijon door de Duitsers veroverd, doch in Dec. weer ontruimd, in Febr. 1871 evenwel opnieuw bezet, nadat het corps van Garibaldi 23 Jan. een aanval van de brigade-Kettler had afgeslagen. Nieuwe Duitse bezetting bracht Wereldoorlog II (waarin de stad weinig schade leed) in Juni 1940. Het 1ste Franse leger van De Lattre de Tassigny bevrijdde Dijon op 11 Sept. 1944.

DR A. G. JONGKEES

Lit.: Zie onder Bourgondië, geschiedenis; inz. de werken van Courtépé, (2de dr. dln I-II); Garnier-Champeaux; Drouot (Mayenne); Roupnel (La ville et la campagne); Analecta Divionensia (10 dln, 1866-’76). Voorts o.m.: A. Kleinclausz, D. et Beaune (Paris 1907, herdr.); M. Chaume, Les origines de D. (in: Annales de Bourg. XX, 1948); M. Oursel-Quarré, Les origines de la commune de D. (Mém. de la Soc. pour l’hist. du droit des anc. pays bourguignons, VI, 1939; VII, 1940-’41); A. Leguai, D. et Louis XI (in: Ann. de Bourg. XVII, 1945, en afz.: Dijon 1947); J. Garnier, Corresp. de la Mairie de D. (3 dln, Dijon 1868-’70).

Kunsthistorisch

Van de kerkelijke gebouwen is de kathedraal St Bénigne, die in 1272 vernield werd en omstreeks 1300 bijna weer geheel herbouwd is, ook belangrijk door de resten, als krypt, van een grote graftombe, van 1001-1017 gebouwd door Wilhelm von Volpiano. Aan de voltooiing van de torens en een Laatromaans portaal werd tot 1325 gewerkt. St Philibert (ca 1150) is een kerk in de stijl der Laatromaanse Bourgondische school. Notre Dame, in 1225 begonnen en omstreeks 1240 voltooid, behoort in de klassieke tijd der Franse Gothiek. De kerk is een voorbeeld der Bourgondische Gothiek en beroemd als constructief meesterwerk.

De resten van de in 1793 bijna volledig vernielde Chartreuse van Champmol zijn vermaard door de beeldhouwwerken van de uit Haarlem afkomstige Claus Sluter, die ca 1385 tot zijn dood in 1405 of 1406 te Dijon werkzaam was. Zijn voornaamste werken zijn het portaal van de Chartreuse, de Put van Mozes en de Graftombe voor Philips de Stoute. Claus de Werve was naast Jehan Hulst en Jean de Prindale de belangrijkste medewerker en opvolger van Claus Sluter.

Uit de Renaissance dateren, behalve een reeks particuliere gebouwen, het Hôtel de Vogué en het Hôtel Place St Jean. Kenmerkend voor de specifiek Bourgondische Renaissance in overrijke plastische vormen is het Paleis van Justitie, waar de beroemde werken in hout van Hugues Sambin bewaard zijn. Het voormalig paleis der hertogen van Bourgondië, waarvan het oudste gedeelte de „Tour de Bar” is, werd in de 18de eeuw geheel verbouwd; het dient thans als stadhuis, Academie voor Schone Kunsten en Museum met een rijke collectie plastiek, schilderijen en andere kunstvoorwerpen.

H. M. CRAMER

Lit.: A. Kleinclausz, Dijon et Beaune (Paris 1927); Vincent Flipo, La cathédrale de D. (1928); G. Troescher, Claus Sluter u. d. burgund. Plastik um die Wende d. 14. Jhdts, I, Die herzogl. Bildhauerwerkstatt in D. (Freiburg i. Br. 1932); Henri David, De Sluter à Sambin (1933); Aenne Liebreich, Claus Sluter (Brussel 1936).

< >