Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DADELPALM

betekenis & definitie

(Phoenix L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Palmen, met 10-12 soorten in tropisch en subtropisch Azië en Afrika voorkomend. Sommige soorten hebben slanke stammen, bedekt met de resten van bladvoeten, maar ook stamloze komen voor.

De bladkroon bestaat uit lange, geveerde, naar buiten omgebogen bladeren, waarvan de blaadjes gootvormig, smal en stijf en de onderste vaak in doornen veranderd zijn. Tussen de bladeren bevinden zich de vele bloeikolven, die, al naarmate de soort, 10-100 cm lang en rechtopstaand, knikkend of hangend kunnen zijn. Het geslacht Phoenix is tweehuizig. De bloemen zijn klein, geel en leerachtig, de mannelijke bestaan uit een driedelige kelk en een 3-bladige kroon en 6 meeldraden; de vrouwelijke hebben 6 steelvormige staminodiën en 3 vruchtbeginsels.

Hiervan ontwikkelt zich maar één tot een langwerpige vrucht, zo groot als een pruim en oranje, bruin of zwart van kleur. Verreweg de belangrijkste soort is de dadelpalm, Phoenix dactylifera L., die, afkomstig uit Arabië, in Egypte, Algiers, Tunis, Arabië, Perzië, Californië en in Europa bij Elche (Spanje) in 50-80 rassen gekweekt wordt om zijn vruchten, als sierplant ook in Zuid-Europa voorkomt, waar in Nice en San-Remo op beschutte plaatsen de vruchten nog rijp worden. Verder vindt men hem als schaduwgever veel, o.a. in Mexico bij de door de Spanjaarden gestichte missies. In de woestijnstreken van Afrika en Azië heeft de dadelpalm dezelfde betekenis als de kokospalm voor vele eilanden in de Grote en Indische Oceaan, want behalve de zeer voedzame vruchten, die het belangrijkste voedsel voor de Arabieren vormen, gebruikt men de bladeren als dakbekleding en het lichte hout voor allerlei houtconstructies.

De rechte, ruwe stam wordt 30-50 m hoog, draagt een kroon van 30-60 bladeren van wisselende lengte en vele bloeikolven. Elke tros vruchten kan 10-15 kg zwaar worden; de jaarlijkse productie per boom hangt zeer af van de variëteit, de leeftijd, de bodem, het klimaat en de watervoorziening, en bedraagt minstens 100-200 pond, doch soms wel het dubbele daarvan. De vruchten (dadels), die in 5 maanden rijp worden, zijn rond of langwerpig-ovaal, ongeveer zo groot als pruimen en lichtgeel tot bruin van kleur. Onder de dunne gladde schil hebben zij een zoet, sappig vruchtvlees en een langwerpige pit met hard, hoornachtig kiemwit.

In cultuur eist de dadelpalm een zeer droog, warm klimaat en een goede irrigatie. „Zij zendt haar wortels in het water, haar kroon in het vuur”. In vele plantages heeft men op één mannelijke, 100 vrouwelijke bomen en past men kunstmatige bevruchting toe. Reeds in de Oudheid was dit bij de Arabieren gebruik, want zij hingen een mannelijke tros tussen de vrouwelijke.De voortplanting geschiedt meestal vegetatief door wortelspruiten, die in 5-6 jaar na de aanplanting vruchten geven.

De cultuur is zeer oud, wordt reeds in de Egyptische hiëroglyphen vermeld, verder ook o.a. in de Bijbel en op de wandschilderingen van Pompeji. In de handel komen de dadels los in kisten of in blokken geperst. De beste zijn afkomstig uit Afrika, zo bijv. de zgn. koningsdadels, uit Tunis, die in Europa als dessertvruchten gebruikt worden. De hoofdhandelsplaats is Marseille.

In Algiers hoopt men de dadels in de zon op, waardoor een stroopdik suikerachtig vocht, de dadelhoning, te voorschijn komt, die 67 pct suiker bevat. In hetzelfde land dienen de geroosterde pitten als koffiesurrogaat. In Jessore bij Calcutta krijgt men door staminsnijdingen een sap, waaruit suiker bereid wordt. Verder maakt men in Egypte en Indië uit de vruchten dadelbrandewijn. Behalve de eigenlijke dadelpalm moeten ook nog genoemd worden P. silvestris Roxb., de zgn. wilde dadel, veel in India voorkomend, op de dadelpalm lijkend en 10-12 m hoog.

Uit het sap, uit de stam verkregen, maakt men dadelsuiker, die, alleen uit Bengalen al, in vele duizenden ponden wordt uitgevoerd. Als sierpalm komen in aanmerking o.a. de mooiste van alle dadelpalmen, P. Jubae Wibb. (P. canariensis Hort.), vooral in warme, extratropische streken gekweekt, verder P. reclinata, ongeveer 10 m omhoog, die typisch is voor het Zuidafrikaanse landschap en waarvan het hout ook gebruikt wordt en ten slotte de dwergpalm P. Roebelenii, waarvan de stam niet meer dan 60 cm hoog wordt en die uit Indochina afkomstig is.

DR A. KLEINHOONTE

Lit.: D. Milne, The Date Palm and its Cultivation in the Punjab (1918).

< >