Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CURAÇAO

betekenis & definitie

het grootste en voornaamste eiland van de Nederlandse Antillen, ligt tussen 12° 2' 18" en 12° 23' 30" N.Br. en tussen 68° 44' 30" en 69° 10' W.L.v.Gr. en heeft een oppervlakte van ca 425 km2. De vorm is langgerekt, de grootste lengte bedraagt van Punt-Kanon tot Westpunt ca 61 km, de grootste breedte (in het N.W. en in het O.) ca 11 km, terwijl bij Bullenbaai in het centrum van het eiland de breedte slechts 4 km bedraagt.

De kusten bezitten vele koraalriffen en de zee heeft vlak bij de kust slechts een geringe diepte. De noordkust is steil, weinig ingesneden en moeilijk genaakbaar, vooral in het midden, de kust van Hato geheten. De zuidkust daarentegen is rijk geleed met talrijke baaien, lagunen en zgn. „binnenwateren”, d.w.z. ondiepe meren, ten dele door een nauw kanaal met de open zee verbonden. De grootste inham wordt gevormd door de St Anna-baai, door een kanaal verbonden met het daarachter gelegen Schottegat, de prachtige haven van Willemstad.Geologie

Curaçao vormt een laag plateau met zacht golvende oppervlakte, waarop zich hier en daar heuvels verheffen, terwijl de hogere rand gevormd wordt door een kustgebergte, dat aan de noordkust breder dan aan de zuidkust is. Het binnenland is verdeeld in een westelijk hoger gedeelte en oostelijk lager gedeelte, die door een smalle landtong verbonden zijn. Het hogere gedeelte wordt het „Benedengedeelte”, het lagere het „Bovengedeelte” genoemd, welke benamingen betrekking hebben op de ligging onder of boven de wind. In het „Benedengedeelte” (en wel in het N.W.) ligt de St Christoffelberg (372 m), waaraan zich naar het W. een rij van lagere heuvels aansluit.

Ten Z.O. van de St Christoffel ligt de tafelberg St Hieronymo (229 m), weer ten Z.O. hiervan de lagere, kegelvormige St Antonieberg (169 m). Overigens zijn er in dit gedeelte van het eiland slechts heuvels, door dalen gescheiden. Niet zo hoog is het „Bovengedeelte”, waar de belangrijkste verheffing de Oost-Seinpost (g8 m) is, terwijl overigens het binnenland door een heuvelland gevormd wordt, niet veel hoger dan 20-40 m. Het kustgebergte, dat met zeer weinig onderbrekingen het gehele eiland als een gordel omsluit, is hoger.

De Drie Gebroeders (N.W. van Willemstad) zijn ca 135 m hoog, de Tafelberg (aan de Fuikbaai) 194 m de Seroe Oen Blachie en de Seroe Bientoe in de westhelft resp. 218 en 225 m. Overal heeft het kustgebergte steile wanden, met uitzondering van de zuidkust van Oost-Curaçao waar de hellingen veel minder steil zijn. Korte, loodrecht op de kustlijn

Curaçao, en op kleine schaal begonnen, wisten deze zich snel op te werken.

Met de olie zette zich een snelle verandering in. Een grote vraag naar arbeidskrachten ontstaat, de lonen stijgen, de landbouw wordt op de achtergrond gedrongen; van een weinig betekenend eiland in de Caraïbische Zee verandert Curaçao in een modern industrieel centrum en, mede door zijn havenplaats Willemstad, tevens in een wereldhaven van zeer grote betekenis voor het handelsverkeer tussen de drie Amerika’s en Europa. Tevens is het eiland geworden een knooppunt van een groot aantal luchtvaartlijnen. Ook het toeristenverkeer heeft een belangrijke vlucht genomen.

Het aantal aangekomen, vertrokken en transitopassagiers van schepen en vliegtuigen bedraagt in 1947 41 654, 42685 en 52236. In hetzelfde jaar doen 6038 schepen Willemstad aan, waarvan 1167 koopvaardijschepen (tonnage 8935256 ton) en 4871 tankers (tonnage 28013431) benevens 2100 zeilschepen. De invoer vertegenwoordigde in 1944 een waarde van ƒ183078232, waarvan aan aardolieproducten ter waarde van ƒ125333435, aan eet- en drinkwaren ƒ15572544, aan machinerieën ƒ7300308, aan manufacturen ƒ5586376 en aan overige artikelen ƒ29 285 569. De uitvoer had een waarde van f135431027, waarvan o.a. aan aardolieproducten voor een waarde van ƒ131 586 300, aan eet-en drinkwaren voor ƒ1514735, aan manufacturen voor ƒ296612 en aan machinerieën voor ƒ246518.

Het betreft hier dus voor een deel heruitvoer, waarbij dus het eiland als distributiecentrum fungeert. Aan voortbrengselen van eigen bodem voerde Curaçao in genoemd jaar voor de volgende bedragen uit: huiden en vellen ƒ92600, aan aloëhars ƒ45649, aan strohoeden ƒ36575, aan phosphaat ƒ31908, aan oranjeschillen ƒ30157, aan zout ƒ 11 539 en aan dividivi ƒ9203.

In 1915 vestigt zich op het eiland de Curaçaose petroleum Maatschappij, later (in 1925) veranderd in de Curaçaosche petroleum Industrie Maatschappij (C.P.I.M.). Deze richt in 1917 de Curaçaosche Scheepvaart Maatschappij op. De C.S.M. voert de olie in tankschepen van de winplaats in Venezuela (Maracaïbo) aan. Deze olie wordt door de C.P.I.M. op Curaçao op haar industrieterrein aan het Schottegat verwerkt.

Alle ruw-olieaanvoer van de havens aan het Meer van Maracaïbo (Altagracia, Cabimas, Lagunillas, San Lorenzo) geschiedt in het Schottegat. Voor de aflevering van benzine en stookolie zijn aparte laadhavens aan de Bullenbaai en aan de Caracasbaai gebouwd. De in deze havens te verschepen olieproducten worden daarheen van de fabriek door buisleidingen getransporteerd. Voor het steeds aangroeiende aantal in de olie-industrie te werk gestelde personen, zowel van het eiland zelf afkomstig als daarbuiten, moest huisvesting worden verschaft.

De fabrieksnederzettingen breiden zich dan ook in de loop der jaren zeer uit.

Phosphaatontginning heeft nog enige betekenis (Mijn Mij Curaçao). De uitvoer geschiedt voornamelijk naar de V.S., naar Colombië en Engeland; in 1947 werd 80 000 ton verscheept. De visvangst heeft weinig te beduiden en wordt zeer gebrekkig uitgeoefend. Ook de bevolkingsindustrie staat op een lage trap.

H. A. BOMER

Bevolking.

De oudste bewoners van Curaçao waren Indianen, en wel Caraïben. Voor Spanje, dat zich — spoedig na de ontdekking — van het eiland meester maakte, betekende Curaçao niets in vergelijking met de schatrijke andere koloniën. Het enige dat het kon leveren was: slaven. Van de oorspronkelijke bevolking was dan ook al spoedig niet veel meer over.

Na verovering van het eiland door de Nederlanders in 1643 werd het restje van de Indiaanse bevolking met de enkele Spanjaarden die er woonden, weggezonden.

De Westindische Compagnie voerde er negerslaven in om met succes te kunnen koloniseren en het eiland zo tot een steunpunt te maken in de acties tegen de Spanjaarden. Al spoedig werd Willemstad gesticht, d.w.z. eerst het aan de oostkant van de smalle Annabaai gelegen Poenda, dat later naar het W. werd uitgebreid met Otrabanda.

De belangrijkste drie bestanddelen van de bevolking worden gevormd door:

1. De Nederlandse kern, die vnl. Protestant is (de blanke bevolkingsgroep in Willemstad wordt in de volksmond nog steeds aangeduid met „de Protestanten”).
2. De Portugese Joden, die onder Nederlands bewind een grotere mate van vrijheid genoten dan in de door Spanjaarden en Portugezen beheerde koloniën, en die zich vooral na het verlies van Brazilië voor de Westindische Compagnie op Curaçao vestigden. Deze groep wordt vnl. gevormd door kooplieden, winkeliers, reders en planters. Als „grote landbouwers” waren zij het vooral, die de slaveninvoer sterk bevorderden.
3. Het door menging van afstammelingen der negerslaven met andere elementen ontstane bevolkingsdeel. De slavenmarkten, die op Curaçao gehouden werden, hebben op de taal een grote invloed uitgeoefend: het Papiamento (Negerspaans) wordt niet alleen door de gekleurden, maar ook wel door het blanke deel van de bevolking op de Benedenwindse eilanden gesproken. De jongere Curaçaoers verstaan tegenwoordig wel Nederlands, maar spreken het onder elkaar nooit en worden ook door Europeanen doorgaans niet in deze taal aangesproken, maar in het Papiamento. De meer ontwikkelden onder hen voelen zich verder wel tot het Spaans aangetrokken, wat het ook al weer moeilijker maakt het Nederlands als algemene omgangstaal in te voeren. De dag- en weekbladen verschijnen er, behalve in het Nederlands, in het Spaans, Engels en Papiamento.

Het onderwijs liet tot ca 1775 alles te wensen over. Enkele welgestelden hielden er soms een huisonderwijzer op na, maar van een geregeld schoolonderwijs was geen sprake, daar er vaak jarenlang geen onderwijzend personeel beschikbaar was. Thans bezit Curaçao openbare scholen van gouvernementswege en enkele R.K. missiescholen. Hoewel men nog steeds te kampen heeft met gebrek aan bevoegd personeel, steekt het eiland bij de omliggende streken gunstig af.

Niet in het minst om de rustige sfeer, werden tot vóór de oorlog dikwijls Venezolaanse, Colombiaanse e.a. kinderen enige tijd op Curaçao naar school gezonden. Tijdens de oorlog is er het Peter Stuyvesant College, een Middelbare School, gesticht.

Tot 1916 leefden de drie genoemde groepen rustig naast elkaar voort. Sedertdien veroorzaakte de activiteit van de C.P.I.M. (Cur. Petr. Ind.

Mij.) een hernieuwde aanraking met Nederlanders. Een grote ommekeer in het economisch leven was het gevolg: de gekleurde bevolking werd aangetrokken door de industrie. Zij liet de landbouw, die maar een wisselvallig bestaan opleverde (droogte, onvruchtbare bodem) in de steek. De hoge lonen deden vanzelf een hogere levensstandaard ontstaan.

De bevolking kwam in contact met vreemde arbeiders, die in groten getale naar Cura$ao trokken om er in de industrie te werken. Behalve Syriërs en Chinezen in de havenwijken treft men in de industrie nog vertegenwoordigers van niet minder dan 40 andere nationaliteiten uit alle landen der wereld aan. Sedert 1916 is de bevolking van Curaçao meer dan verdubbeld: op 1 Jan. 1945 bedroeg zij 78 000 zielen, voor een belangrijk deel woonachtig in Willemstad (er zijn ca 3000 méér mannen dan vrouwen).

De bevolking is voor ’t grootste deel Katholiek. De Katholieke missie werd in 1842 tot apostolisch vicariaat verheven en in 1868 toevertrouwd aan de paters Dominicanen. De Kath. Kerk verricht er veel arbeid op sociaal gebied.

Dat de hierboven beschreven ommekeer op economisch gebied zich tamelijk rustig kon voltrekken, is voor een belangrijk deel mede te danken aan de ijver van de geestelijkheid om te trachten de arbeiders op de moeilijkheden die hiermee gepaard gaan, door middel van haar sociale arbeid zoveel mogelijk voor te bereiden. Behalve de Kath. Kerk verricht ook het Leger des Heils belangrijk sociaal werk.

Sedert 1934 heeft Curaçao een Geref. Kerk met eigen predikant (deze gemeente is niet zeer groot). Verder behoren de op Curaçao werkzame Surinamers meest tot de Evang. Broedergemeente, de 7de-dagsadventisten en de Pinkstergemeente.

Curaçao, dat sterk aan de N.O.-passaat is blootgesteld, ondervindt daarvan de invloed, behalve op bodem en klimaat, ook op de gezondheidstoestand van z’n bewoners. De anopheles-mug vindt er geen geschikte levensomstandigheden, zodat malaria er niet voorkomt. De gele koorts is er zo goed als verdwenen, en melaatsheid treft men nog maar in zeer enkele gevallen aan (1 op de 5 000). Deze worden behandeld in de Gouvernementsleprozerie Zaquito bij Willemstad.

De olieraffinaderijen, die een grote massa werkkrachten aantrekken, veroorzaken o.a. een aantal afwijkingen in de samenstelling van de bevolking. Zo zijn er ca 10 pct te veel zuigelingen, 25 pct te veel arbeidsgeschikte mannen en vrouwen, 40 pct te weinig bejaarden (dit alles in vergelijking met de Zweedse norm). Het sterftecijfer is er, voor een tropisch land, niet hoog: bijna 11 p. m. Geboortecijfer: 30 p.m. per jaar, geboorteoverschot dus bijna 20 p.m. per jaar.

Speciaal geslachtsziekten en de zuigelingen-sterfte hebben de aandacht van de artsen.

Gedurende Wereldoorlog II waren een kleine Britse bezetting en een groep Amerikaanse luchtstrijdkrachten op het eiland gestationneerd ter bescherming van de raffinaderijen, die echter slechts enkele Duitse aanvallen van weinig betekenis te verduren gehad hebben, welke geen noemenswaardige invloed op de productie hadden.

M. DANGERMOND

Lit.: Curaçao’s verslag 1945; W. R. Menkman, De Nederlanders in het Caraïbische-zeegebied (A’dam 1942); Ons Koninkrijk in Amerika, West-Indië (Den Haag 1947), onder red. van J. B.

O. Schrieke en jkvr. M. J.

Barones Van Heemstra; Ph. Hanson Hiss, Netherlands America (New York 1943); W. J. van Balen, Ons Gebiedsdeel Curaçao (Haarlem 1938); Oranje en de Zes Caribische Parelen (A’dam 1948).

Geschiedenis.

De geschiedenis van Curaçao vangt aan met de ontdekking van het eiland door Alonso de Ojeda, die in 1499 met toestemming van de Spaanse koning en met medewerking van Amérigo Vespucci, Florentijns handelsagent, waarschijnlijk van het bankiershuis der Medici, een ontdekkingstocht maakte. Eerst in 1527 nam Juan de Ampiès bezit van dit eiland en van de beide andere Benedenwindse eilanden, Aruba, en Bonaire, door de Spanjaarden „Islas de Sotavento” geheten. De St Armabaai, genoemd naar de heilige op wier naamdag Ampiès voet aan wal zette, herinnert aan zijn verblijf op Curaçao, ook aangeduid als Curasote. Aan de overwal, in Venezuela (Klein-Venetië), stichtte hij Coro.

Niet lang zou het Spanje alleen zijn dat zich in het bezit van de „Nieuwe Wereld” zou verheugen. Kapers plunderden de kusten en nestelden zich op de vele eilandjes in het Garaïbische gebied; de ontdekkingsreizen van Sir Francis Drake, Sir Walter Raleigh, Thomas Cavendish en anderen, moedigden de ondernemingslust der Engelsen aan, Fransen en Nederlanders volgden. De Watergeuzen koesterden plannen de Spanjaarden in hun overzees gebied te bestoken; overvloed van werk in eigen omgeving deed hen van dit voornemen afzien. De Nederlandse activiteit werd bevorderd door:

1. de vereniging in 1580 van de Portugese kroon met de Spaanse, waardoor het gehele Pyrenese schiereiland onder gezag kwam van Philips II, aan wie Nederland de gehoorzaamheid opzegde (1581);
2. de val van Antwerpen (1585), waardoor tal van kapitaalkrachtige kooplieden en financiers, allen boordevol energie, naar Noord-Nederland verhuisden.

Zout en verfhout waren de voornaamste producten, die gesmokkeld werden. In 1597 verenigden zich de kooplieden op de West in „sociëteiten”, gevestigd te Amsterdam, Enkhuizen en Rotterdam. Op het voetspoor van de Verenigde Oostindische Compagnie werd in 1621 aan de Westindische Compagnie een monopolie verleend voor de scheepvaart en de handel op geheel Amerika. Nadat in 1631 St Maarten in bezit was genomen, welk eiland reeds in 1633 door de Spanjaarden werd heroverd, viel het oog van de Compagnie op Curaçao.

Op 29 Juli voer een expeditie onder leiding van Joannes van Walbeeck de St Armabaai binnen en maakte zich zonder veel moeite van het eiland meester. Daardoor vielen Aruba en Bonaire vanzelf in Nederlandse handen. Met deze „conqueste” bezat men een gunstig gelegen basis, waar de buitgemaakte schepen, goederen en slaven werden bijeengebracht. Een Spaanse poging Curaçao te heroveren, mislukte; de aanval werd door de directeur Pieter Stuyvesant afgeslagen (1642).

In 1647 werden de Benedenwindse Eilanden met Nieuw-Nederland verenigd onder gouverneurschap van Stuyvesant. Bij de vrede van Munster werd de Republiek in het bezit van Curaçao bevestigd (1648). Van marinebasis en oorlogshaven werd dit eiland nu het belangrijkste centrum van de slavenhandel. Juist omstreeks het midden van de 17de eeuw werd de tabaksteelt verdrongen door de suikercultuur, waarvoor een belangrijk groter aantal slaven nodig was.

Het hoogtepunt in deze mensenhandel werd bereikt, toen het de Westindische Compagnie in 1662 gelukte een overeenkomst aan te gaan met de houders van het door de Spaanse Regering verleende „asiento de negros”, een octrooi voor de aanvoer van negerslaven in Amerika. Ten behoeve van deze slavenhandel werd in 1647 aan de St Annabaai Willemstad gebouwd, genoemd naar Prins Willem

II. In 1657 gelukte het handelscontact te verkrijgen met Venezuela, terwijl ook verschepingen plaats vonden naar Cuba. Hiermede was de grondslag gelegd voor het sluikhandel-verkeer en brak een winstgevend tijdperk aan. Armazoenen (slavenladingen) en cargazoenen (goederenladingen) werden omgezet in retouren (koloniale producten ladingen).

Deze ontwikkeling van Curaçao werd door Engelsen en Fransen met lede ogen aangezien. Herhaaldelijk werd getracht het eiland te veroveren en met behulp van Westindische vrijbuiters (boekaniers) de handel te verstoren of lam te leggen. Tijdens de Franse en Engelse oorlogen beleefden deze vrijbuiters hun glorietijd. Na verlening van het nieuwe octrooi aan de Westindische Compagnie (1674), werd de haven van Curaçao vrij verklaard.

Daarnaast poogde men het eiland als productiegebied tot ontwikkeling te brengen, welke poging zonder succes bleef. De Amerikaanse Vrijheidsstrijd bracht nogmaals grote bloei: de haven was te klein voor de geweldige scheepvaart; Willemstad werd vergroot en verfraaid. In de Franse tijd wisselde het eiland herhaaldelijk van eigenaar. In 1800 onder Engels toezicht geplaatst, werd het bij de Vrede van Amiens weer in het bezit van de Bataafse Republiek gesteld, om in 1807 nogmaals in Engelse handen te geraken.

Eerst in 1816 kwamen de Westindische bezittingen weer onder Nederlandse vlag. Korting Willem I droeg het bestuur over Curaçao op aan een gouverneur. De financiële ontwikkeling van het Rijk noopte de vorst, op voorstel van de commissaris-generaal J. van den Bosch, alle Westindische koloniën tot één bestuursgebied te verenigen. (1828). De Nederlandsche Handel-Maatschappij had zich reeds een jaar eerder teruggetrokken.

In 1845 werd de eenheid opgeheven en Curaçao met de andere Benedenwindse en de drie Bovenwindse Eilanden onder een gouverneur gesteld, met Curaçao als zetel. De slavenemancipatie in 1863 luidde een nieuw tijdperk in. Curaçao werd in 1827 als vrije haven voor de wereldhandel opengesteld; toch bleef het in grote armoede verkeren. Eerst in 1863 werd het opgenomen in de vaarroute van een Transatlantische stoomvaartlijn.

Een nieuwe bron van welvaart werd aangeboord met de winning van phosphorzure kalk, grondstof voor de als superphosphaat bekende kunstmest, welke exploitatie bijna onafgebroken voortgang heeft gehad. Omstreeks 1900, toen de Curaçaose openbare kas beroofd werd van belangrijke inkomsten door moeilijkheden met Venezuela en het Rijk financiële hulp moest verlenen, werden verschillende pogingen ondernomen, om de eigen hulpbronnen der kolonie tot meerdere ontwikkeling te brengen. Een er van slaagde: de strohoedenvlechterij. Doch reeds waren er tekenen dat de overheidsbemoeiingen overbodig zouden worden.

In 1916 richtte de Curaçaosche Petroleum Maatschappij — dochter-onderneming der Koninklijke Shell Groep — een verwerkingsinstallatie op, voor het raffineren van de ruwe aardolie uit haar concessies in het gebied om het Meer van Maracaïbo (Venezuela). Curaçao ontwikkelde zich nu tot een fabriekscentrum en zeehaven van de eerste grootte.

Op de route naar de Colombiaanse havens en naar het Panama-kanaal, vormt Curaçao nu het middelpunt van het internationale zeeverkeer in de Caraïbische Zee. Hierdoor verkeert het eiland in zeer gunstige financiële omstandigheden.

De ligging van Curaçao nabij Venezuela eiste van het bestuur een voorzichtige en weldoordachte gedragslijn. De uitwijzing van Antonio Guzman Blanco, onmiddellijk daarop tot president van Venezuela uitgeroepen (1870-1888), bracht vele incidenten en een opzegging der diplomatieke betrekkingen — in 1894 hersteld — tussen dit land en Nederland. De blokkade in 1902 van de Venezolaanse kust door Duitsland, Engeland en Italië, waarbij Curaçao als basis diende voor de Duitse oorlogsmarine, zette bij de aan het bewind gekomen president Cipriano Castro (1899-1909) kwaad bloed. Hier kwam nog bij, dat hij de Curaçaose kooplieden verdacht van steunverlening aan Venezolaanse rebellen en van smokkelhandel.

De climax werd bereikt in 1908; de Nederlandse Regering zette een actie in van haar marine tegen de Venezolaanse kust. Eerst in 1922 werden de betrekkingen hersteld. In de nacht van 9 Juni 1929 lukte het een aantal Venezolaanse opstandelingen (Urbina) zich meester te maken van Curaçao. Voorzien van wapenen en munitie vertrokken zij naar de overwal, met zich medevoerend de sinds enkele maanden in functie zijnde gouverneur en de militaire commandant.

Beiden keerden terug; de krijgsmacht op Curaçao en Aruba werd versterkt en de Curaçaose politie gereorganiseerd.

Na het uitbreken van Wereldoorlog II werd op Curaçao opgericht de S.A.N.O.C. (Steun aan Nederlandse oorlogslachtoffers Curaçao) en werd het Comité Nederland in staat gesteld maandelijks £ 300.- aan het Welfare Committee in Londen af te dragen; ook het Prins Bernhardfonds, het Prinses Margrietfonds en het A.B.C.-fonds ontvingen belangrijke geldsommen. Andere comité’s in West-Indië hielden zich gedurende Wereldoorlog II bezig met de gedachte, wat er moest geschieden als Nederland was bevrijd en hoe er dan aan de door de oorlog getroffen Nederlandse bevolking hulp zou kunnen worden geboden. Te noemen zijn: Aruba Hulpfonds voor Nederland, Curaçaosch Nationaal Steuncomité, Damescomité. Z.K.H.

Prins Bernhard bezocht Curaçao 22-25 Oct. 1942, terwijl H.K.H. Prinses Juliana haar bezoek ten gevolge van een op Curaçao heersende influenza-epidemie moest uitstellen tot 26 Febr. 1944. Op dit eiland kwam een detachement artillerie van het K.N.I.L., later kwamen Engelse infanterietroepen, die in Febr. 1942 vervangen werden door troepen uit de V.S.

Op staatkundig gebied staat Curaçao op de drempel van een nieuwe tijd. De grondwet van 1848 vorderde een nieuwe regeling; de regeringsreglementen verschenen echter eerst in 1865 in het Staatsblad. Zij voorzagen voor Curaçao in een bestuursraad, bestaande uit de gouverneur, als voorzitter, en door de Kroon benoemde leden. Naast de gouverneur werd gesteld de Koloniale Raad, samengesteld uit leden van de Raad van Bestuur en door de Kroon benoemde leden.

De Bovenwindse eilanden zouden worden bestuurd door aan de gouverneur van Curaçao ondergeschikte en door de Kroon benoemde ambtenaren. De wijziging der Regeringsreglementen van 1901 voorzag voor Curaçao in een benoeming door de Kroon van alle leden van de koloniale Raad. Bij de herziening van 1920 werden de gezaghebbers van de Bovenwindse Eilanden door de gouverneur van Curaçao benoemd. De grondwet van 1922 bracht een nieuw beginsel betreffende de taak der plaatselijke organen.

Hiertoe moest de staatsinrichting van Curaçao bij de wet worden geregeld en de oude Regeringsreglementen buiten werking gesteld, 1 Apr. 1937 werd de Wet op de Staatsinrichting afgekondigd waarbij Curaçao een vertegenwoordigend lichaam, de Koloniale Staten, met wetgevende macht ontving, bestaande uit 15 leden, voor ⅓ door de gouverneur benoemd en voor 2/3 door de kiezers gekozen. De gouverneur door de Koning voor onbepaalde tijd benoemd, oefent het bestuur uit. Hem is de zorg opgedragen voor de afkondiging en uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, terwijl hij na goedkeuring door de Staten, de landsverordeningen vaststelt. Als adviserend lichaam staat de gouverneur een Raad van Bestuur terzijde.

De Koloniale Staten onderzoeken de landsverordeningen, hun aangeboden door de gouverneur; zij hebben het recht van amendement en initiatief. Landsverordeningen en andere regelingen worden voor Curaçao afgekondigd in het Publicatieblad. Na de grondwetswijziging van 1922 ontstond een beweging tot het verkrijgen van zelfbestuur.

Tijdens Wereldoorlog II verleende Curaçao steun aan de algemene oorlogvoering van het Rijk. De gouverneur benoemde in Dec. 1942 een commissie ter bestudering van staatkundige vraagstukken, welke commissie een regeling ontwierp op de grondslag van zelfbestuur der verschillende eilanden. In Juni 1946 bezocht een Curaçaose delegatie Nederland om in een petitie aan de Koningin de wensen der Antillen kenbaar te maken. Hiertoe werd zij 25 Juni door de Koningin ontvangen.

Ontevreden over de gang van zaken, werd op Curaçao een tweede delegatie samengesteld, die begin Juli 1946 in Den Haag aankwam. In de petitie der eerste delegatie werd, onder instemmende verwijzing naar de koninklijke rede van 7 Dec. 1942 gevraagd ingrijpende wijzigingen te brengen in het bestuur van Curaçao. Ten einde de Curaçaose kiezers in te lichten, werd onder goedkeuring der Staten op 18 Juli overgegaan tot publicatie van het memorandum behorend bij de petitie. Publicatie van de petitie kon niet plaats hebben, daar zij onderwerp van overleg vormde met de ministerraad.

De tweede commissie publiceerde wel haar petitie. Eind Dec. 1946 besloten de Staten-Generaal een parlementaire commissie naar de Westindische gebieden te zenden, om te komen tot verbetering van wederzijds begrip. Als resultaat hiervan benoemde de gouverneur van Curaçao, op voordracht van de Staten, mr dr M. F. da Costa Gomez tot vertegenwoordiger van Curaçao in Nederland (18 Apr. 1947).

Ten einde een richtsnoer te hebben en te weten op welke wijze de staatsregelingen gewijzigd zouden moeten worden om aan de wensen van de Westindische gebieden tegemoet te komen, verzocht de Nederlandse regering Curaçao en Suriname deelnemers te zenden voor de Ronde Tafel Conferentie, die op 27 Jan. 1948 zou worden geopend. De besprekingen duurden tot 18 Mrt 1948. Ontevreden over de gang van zaken verlieten 4 afgevaardigden de Conferentie en verzochten de Pan-Amerikaanse Unie haar tussenkomst te verlenen, opdat „Curaçao in de toekomst geen bestuur zal krijgen, dat een vermeende dictatuur is of een voortzetting van de koloniale heerschappij.” Inmiddels was het wetsontwerp tot wijziging van de staatsregeling voor Suriname en Curaçao ingediend en op 17 Mrt 1948 aangenomen. In verband hiermede vertrok minister Van Schaik naar Curaçao om overleg te plegen over de structuur van de West.

Hij arriveerde daar op 3 Jan. 1949. De nieuwe staatsregeling wenste vrijheid toe te kennen, voor zover met de inhoud van de grondwet overeen te brengen. Hiermede kon een deel zich niet verenigen; zij stuurden, steunend op de 30 Mrt 1948 geopende conferentie te Bogota, aan op volledige losmaking van Nederland. De definitieve regeling van de verhouding met het moederland is nog zwevende.

PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: Zondervan, Die Niederl.-westind. Insein (Geogr. Ztschr., 1900, blz. 565) met lit.; Curaçao-nummer van Neerlandia, Juli-Aug. 1905; Nijman, Beknopte aardrijksk. der kol. Curaçao (Amsterdam 1909); Blink, C. en zijne econ. hulpbronnen (Tijdschr. v.

Econ. Geogr., 15 Juli 1913); Encyclop. van Ned. West-Indië, art. Curaçao met uitv. lit.opg. (’s-Gravenhage-Leiden 1914); Fr.

M. Realino, Onze Eilanden in Ned. West-Indië en de overige eilanden van de Caraïbische zee, Venezuela en Columbia; Feenstra, De Ned. West-Indische eilanden (Amsterdam 18361837); overzicht van Wijnmalen in Revue Colon.

Intern. (1887); de Lannoy en van der Linden, Hist. de l’expansion coloniale des peuples européens; Néerlande et Danemark (Bruxelles-Paris 1911); Opstellen van Hamelberg, Euwens en de Hullen, geciteerd in Encycl. van Ned. West-Indië; Colenbrander, Koloniale geschiedenis II (’s-Gravenhage 1925); C. W. Wormser e.a., Nederland in de vijf werelddeelen (Leiden 1947); J.

G. de Haan en P. J. van Winter, Nederlanders over de Zeeën (Utrecht 1940); J. van Heemstra e.a., Ons Koninkrijk in Amerika, WestIndië (’s-Gravenhage 1947) en de daarin opgenomen literatuur; W. R. Menkman, De Gesch. van de West-Ind.

Compagnie (Amsterdam 1947); Idem, De Nederlanders in het Caraïbische zeegebied (Amsterdam 1942); Gedenkboek Nederland-Curaçao, 1634-1934; uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van de 300-jarige vereniging van Curaçao met Nederland (A’dam 1934).

< >