is de naam van een der beide Overzeese Rijksdelen van het Koninkrijk der Nederlanden, welke in Amerika zijn gelegen. Dit Rijksdeel, dat vóór de Grondwetsherziening van 1948 Curaçao was geheten, naar het hoofdeiland, omvat de eilanden Aruba, Bonaire (met Klein-Bonaire) en Curaçao (met Klein-Curaçao), ook wel genoemd de A.B.C.-eilanden, behorende tot de Eilanden beneden de wind, en Saba en Sint Eustatius, alsmede de helft van Sint Maarten (de andere helft maakt deel uit van de Franse Unie), behorende tot de Eilanden boven de wind.
Al deze eilanden liggen in de Caraïbische Zee en behoren tot de groep der Kleine Antillen. De drie eerstgenoemde maken geologisch deel uit van de anticlinale rug, evenwijdig lopend met het kustgebergte van Venezuela, de andere drie, ca 1000 km van de eerste verwijderd, zijn delen van de vulkaanboog, die de Caraïbische Zee in het Oosten afsluit.De totale oppervlakte van de Nederlandse Antillen bedraagt 947,2 km2, met een bevolking van (1 Jan. 1951) ca 163 000 inw. Hoofdstad van het Rijksdeel is Willemstad op Curaçao. Met Suriname worden de Nederlandse Antillen wel samengevat onder de naam Nederlands West-Indië.
Handel en verkeer.
Deze worden, gelijk de gehele Antilliaanse economie, in sterke mate beheerst door de olie-industrie. Het voornaamste invoer-artikel is ruwe aardolie, terwijl in de uitvoer aardolieproducten een overwegende plaats innemen (in 1950 resp. 964 875 000 op 1 133 392 000 en 1 022 837 000 op 1 042 109 000 Ant. gld). Een belangrijke bron van inkomsten wordt ook gevormd door de doorvoerhandel.
De handelsbalans is passief. De betalingsbalans heeft hieronder echter niet te lijden, daar de in- en uitvoer van aardolie en aardolie-producten wordt verrekend via de buitenlandse kantoren der oliemaatschappijen. De rest van het invoeroverschot wordt gedekt door transfers naar de Nederlandse Antillen ten behoeve van de exploitatie der olie-industrie en door inkomsten uit hoofde van dienstverlening door de havens.
De havens van Aruba en Curaçao behoren tot de beste in het Caraïbische gebied. In elk van beide havens lopen jaarlijks ca 10 000 schepen binnen; ieder afzonderlijk hebben zij een grotere scheepsbeweging dan Amsterdam en gezamenlijk overtreffen zij zelfs New York. Beide genoemde eilanden beschikken bovendien over goede luchthavens. De scheepvaartverbindingen met het moederland, alsmede met andere Europese havens en met Noord- en Zuid-Amerika worden onderhouden door de Kon. Ned. Stoomboot Mij.
Ook buitenlandse lijnen doen Curaçao regelmatig aan. Luchtlijnen van Curaçao op Europa en Noord- en Zuid-Amerika worden geëxploiteerd door de K.L.M., die ook een belangrijk inter-insulair verkeer binnen het gebiedsdeel onderhoudt.
Geld- en bankwezen.
Het Antilliaanse muntwezen was aanvankelijk geregeld doordat de Nederlandse muntwetten ook voor het toenmalige West-Indië bindend waren verklaard. Zelfstandige wettelijke regeling vond plaats bij de wet van 23 Mei 1899, in werking getreden op 1 Aug. 1901. Volgens deze wet waren wettig betaalmiddel:
1. tot onbeperkte bedragen: het Nederlandse tienguldenstuk (later ook het vijfguldenstuk), de Nederlandse rijksdaalder, gulden en halve gulden zomede de gangbaar verklaarde buitenlandse gouden munten;
2. tot beperkte bedragen: de Nederlandse pasmunten en de speciaal voor Curaçao geslagen kwartjes en dubbeltjes. Hierdoor werd de bestaande munteenheid bestendigd. Deze vond een einde tijdens Wereldoorlog II toen, bij K.B. van 29 Juli 1943, een eigen muntstelsel werd uitgevoerd. Wettig betaalmiddel zijn thans behalve de Nederlandse gouden ƒ 10 en ƒ 5 stukken de Curacaose zilveren teken- en pasmunten tot dezelfde bedragen als voorheen voor de Nederlandse munten was bepaald. De in omloop zijnde Nederlandse munten bleven wettig betaalmiddel tot 18 Jan. 1946. Bovendien zijn wettig betaalmiddel de bankbiljetten van de Curaçaosche Bank (sedert de verordening van 27 Nov. 1937) zomede de muntbiljetten, uitgegeven door het Gouvernement (tot een maximum van ƒ 2 millioen voor ieder der coupures van ƒ 1 en ƒ2,50).
Reeds eerder, nl. door de overeenkomst tussen de — te Londen gevestigde — Nederlandse en de Britse regering van 24 Juli 1940, waarbij de koers van het £ uitgedrukt in Curaçaose guldens op ƒ 7,60 was vastgesteld, was feitelijk de band tussen de Nederlandse en de Curaçaose gulden losgemaakt. Na de bevrijding werd de pariteit van de munteenheden van het Nederlandse monetaire gebied krachtens overeenkomst met het Internationale Monetaire Fonds vastgesteld. De waarde van de Antilliaanse gulden bedraagt na de devaluatie van 20 Sept. 1949: ƒ 1 Ant. gulden = ƒ 2,015 Ned. courant.
Het particuliere bankbedrijf werd aanvankelijk als nevenfunctie door enkele kooplieden uitgeoefend. Als gevolg van de grote economische opleving, die het gevolg was van de vestiging van het petroleumbedrijf in het gebiedsdeel, kwam ook het zelfstandige bankwezen tot ontwikkeling. In 1916 werd door twee handelshuizen Maduro s Bank opgericht met een kapitaal van ƒ 1 millioen; in 1927 volgde de vestiging van Curie’s Bank. Beide instellingen fusionneerden op 1 Apr. 1932 tot Maduro & Curie’s Bank N. V. met een gestort kapitaal van ƒ 1,5 millioen, in 1945 verhoogd tot ƒ 3 millioen. Intussen was in 1918 met Nederlands kapitaal, waarin werd deelgenomen door de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de Rotterdamsche Bankvereeniging, de Surinaamsche Bank, de Koninklijke West-Indische Maildienst en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij, de Hollandsche Bank voor West-Indië opgericht met een gestort kapitaal van ƒ 1 millioen. Deze bank is in 1935 overgenomen door de Hollandsche Bank-Unit te Amsterdam.
In 1932 werd door de handelsfirma Edwards, Henriquez & Co, een afzonderlijke bankafdeling in het leven geroepen. Deze afdeling is in 1952 omgezet in de N.V. Edwards, Henriquez & Co’s Bank; in het volgestorte kapitaal ad 2 millioen is voor de helft deelgenomen door de Nederlandsche Handel-Maatschappij. De tot dusver genoemde banken houden alle kantoor op Curaçao. Op Aruba zijn, behalve twee kantoren van de Hollandsche Bank Unie, gevestigd de Aruba Bank — opgericht in 1936 in samenwerking met Maduro & Curiel’s Bank, gestort kapitaal thans ƒ 1 millioen — en de Aruba Commercial Bank (N.V. Handelsbank Aruba) — opgericht in 1949 in samenwerking met Edwards, Henriquez & Co. — met een gestort kapitaal van ƒ 0,5 millioen.
Tot het bankwezen gerekend dienen ook te worden de volgende spaarbanken: Spaar- en Beleenbank van Curacao (1950), Curaçaosche Hypotheekbank (1875) en Curaçaosche Postspaarbank (1905). De eerste twee spelen met name voor de verstrekking van hypothecair crediet een rol van betekenis: laatstgenoemde vindt haar belegging vnl. in een effectenportefeuille en in een saldo in ’s lands kas.
De centrale bank voor de Ned. Antillen is de Curaçaosche Bank. Door de ongunstige economische toestand en de ontreddering van het muntwezen, die bij het einde van de Napoleontische tijd in de toenmalige Westindische koloniën heersten, konden geen particulieren bereid worden gevonden aan de oprichting ener noodzakelijk geachte circulatiebank mede te werken. Gevolg was, dat het Gouvernement zich genoodzaakt zag zelf tot die oprichting over te gaan. De Curaçaosche Bank, bij publicatie van de Commissaris-Generaal d.d. 6 Febr. 1828 gesticht, is sedertdien — hoewel van tijd tot tijd wel stemmen zijn opgegaan om met haar functies een andere instelling te belasten — Gouvernementsbank gebleven. Het eerste reglement van dezelfde datum, waarin bestuur en werkkring zijn geregeld, heeft bijna ongewijzigd bestaan totdat in 1907 een nieuw reglement van kracht werd; het laatste is in 1937 door het huidige reglement vervangen.
De werkzaamheden van de Bank bepalen zich hoofdzakelijk tot het ter beschikking stellen van de nodige deviezen in guldens, ponden sterling en dollars ten behoeve van de plaatselijke banken, het uitvoeren van financiële opdrachten voor het Gouvernement, de verkoop van wissels voor de Bovenwindse Eilanden, het doen van betalingen aan derden op Curaçao en Aruba voor enige buitenlandse banken ten laste van haar rekeningen en voorts in de voorziening in de behoeften van de circulatie. De binnenlandse credietverlening speelt slechts een zeer ondergeschikte rol. Deze werkzaamheden weerspiegelen zich in de balans der Bank, waarvan de hoofdposten hierboven zijn weergegeven (in duizenden guldens).
Het kapitaal, aanvankelijk gefourneerd in de vorm van een speciezending uit het moederland ten bedrage van ƒ 200 000, beloopt thans ƒ 450 000. Van de zuivere winst wordt een door de Gouverneur op voorstel van de directie te bepalen gedeelte in ’s lands kas gestort. In de laatste jaren zijn zodanige stortingen achterwege gebleven en heeft men de winst toegevoegd aan de reserves (waarvan ƒ 150 000 bouwreserve en ƒ 534 000 buitengewone reserve voor verliezen op valutabezit). De circulatie was oorspronkelijk beperkt tot het dubbele van het kapitaal; aan de contingentering der circulatie is steeds vastgehouden: thans bestaat een limiet van ƒ 1 500 000, binnen welke de biljetten voor 20 pct door edel metaal gedekt moeten zijn, bij overschrijding van deze limiet bedraagt de voorgeschreven dekking 100 pct. Met betrekking tot de goudvoorraad is op te merken, dat een gedeelte van deze voorraad, te boek staande voor ƒ 8,9 millioen, nog niet herwaardeerd is, als gevolg waarvan de reële waarde van de totale voorraad op ruim ƒ 37,5 millioen is te stellen.
De deviezenvoorziening heeft met deze moeilijkheid te kampen, dat de inkomsten van de betalingsbalans in £ binnenkomen, terwijl de meerderheid der betalingen in $ moet worden gedaan. Door overeenkomsten met de Engelse regering is de omzetting der „olieponden” in $ verzekerd; in 1949 en 1950 werd aldus voor rond $ 26 millioen ter beschikking van de Bank gesteld.
DR F. H. REPELIUS
Lit.: G. J. Fabius, De Curaçaosche Bank (overdruk uit De Economist 1913); E. A. Zeilinga en W. M.
Westerman, Rapport nopens de toestand v. h. circulatiebankwezen en de werkkring v. d. aldaar gevestigde particuliere banken (1928); P. Th. Spencer Krafft, Het Curaçaos Muntwezen en Bankwezen, beide in: Oranje en de zes Caraïbische parelen. Gedenkboek (1948).
Bestuur
De eerste wettelijke regeling van het bestuur op de Nederlandse Antillen kwam tot stand bij de wet van 31 Mei 1865, Stbl. 56, genaamd „Reglement op het beleid der Regeering in de kolonie Curaçao". Dit Regeeringsreglement onderging een belangrijke wijziging bij de wet van 23 Apr. 1936, Stbl. 910, en was sedertdien geheten Curaçaosche Staatsregeling. De benaming „kolonie” voor Curaçao verviel. Na Wereldoorlog II werd een algehele herziening van het bestuur van Curaçao (zoals het gebiedsdeel toen nog officieel heette) en zijn plaats in het Koninkrijk ondernomen. Als eerste stap werd, bij de wet van 21 Mei 1948, Stbl. no I 195, de Staatsregeling gewijzigd, waarbij de bevoegdheden van de Gouverneur beperkt, die van de Staten uitgebreid werden, terwijl als voorloper van een verantwoordelijk ministerie een College van Algemeen Bestuur werd ingesteld. Ten slotte kwam tot stand de wet van 28 Sept. 1950, Stbl. no K 419, waarbij werd vastgesteld de Interimregeling voor de Nederlandse Antillen. Deze wet bepaalt, dat de Nederlandse Antillen zelfstandig hun inwendige aangelegenheden verzorgen.
Geen inwendige aangelegenheden zijn: al hetgeen betreft het handhaven van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk en de verzekering van rechtszekerheid, fundamentele menselijke rechten en vrijheden en deugdelijk bestuur; al hetgeen betreft overeenkomsten met vreemde mogendheden en internationale organisaties gesloten en in het algemeen volkenrechtelijke rechten en verplichtingen; auteursrecht en industriële eigendom; maten en gewichten; algemene voorwaarden voor de uitgifte van zeebrieven; de luchtvaart, met uitzondering van het verlenen van vergunningen voor binnenlandse luchtlijnen; de bevordering van de culturele en sociale betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen; het toezicht op de algemene voorwaarden betreffende de toelating, vestiging en uitzetting van Nederlanders; bevordering van en toezicht op economische en financiële betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen; overleg omtrent vraagstukken van internationaal karakter i.z. munt- en geldwezen, bank- en deviezenpolitiek; toezicht op interregionaal en internationaal verkeer; bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Omtrent deze onderwerpen kunnen bij of krachtens de wet regelingen worden vastgesteld.
De inwendige aangelegenheden worden behartigd overeenkomstig de bij de Interimregeling ingrijpend gewijzigde Curaçaosche Staatsregeling, voortaan Landsregeling geheten (zie hieronder).
Ten slotte geeft de Interimregeling voorschriften voor overleg over gemeenschappelijke aangelegenheden. De landsregering van de Nederlandse Antillen benoemt een Algemeen Vertegenwoordiger in Nederland, die met raadgevende stem deelneemt aan ministerieel overleg over aangelegenheden, waarbij de Nederlandse Antillen betrokken zijn. De Korting benoemt een Staatsraad in buitengewone dienst voor de Nederlandse Antillen. De landsregering wordt in staat gesteld, de Koning van raad te dienen t.a.v. elk ontwerp van wet, algemene maatregel van bestuur of verdrag, bestemd om voor de Nederlandse Antillen te gelden. Drie gedelegeerden van de Nederlandse Antillen kunnen de beraadslagingen van de Kamers der Staten Generaal bijwonen, indien daar aangelegenheden besproken worden, waarbij dit Rijksdeel is betrokken.
De Landsregeling, waarvan de tekst is bekendgemaakt bij K.B. van 4 Nov. 1950, Stbl. no K 489, trad in haar geheel in werking op 7 Febr. 1951.
Behalve de besluiten van binnen de Nederlandse Antillen gevestigde wetgevende organen, en met rechtskracht boven deze, gelden in dit Rijksdeel de wetten, algemene maatregelen van bestuur en verdragen met vreemde mogendheden, voor zover deze voor de Nederlandse Antillen van toepassing zijn verklaard.
Ieder Nederlander en — zolang deze hoedanigheid nog bestaat — ieder Nederlands onderdaan is verkiesbaar en benoembaar tot elke landsbediening en gerechtigd tot het kiesrecht.
DE CENTRALE LANDSORGANEN EN HUN BEVOEGDHEDEN. Vertegenwoordiger des Konings op de Nederlandse Antillen is de Gouverneur. Deze wordt door de Koning benoemd en ontslagen en is tegelijk orgaan van het Koninkrijk en hoofd der landsregering. Alleen als orgaan van het Koninkrijk is de Gouverneur verantwoordelijk aan de Koning en gehouden diens aanwijzingen op te volgen. In deze hoedanigheid waakt hij over de algemene belangen van het Koninkrijk; hij zorgt voor de afkondiging en uitvoering der hem van ’s Konings wege toegezonden wetten, algemene maatregelen van bestuur en verdragen; hij heeft het opperbevel over de krijgsmacht.
Als hoofd der landsregering is de Gouverneur onafhankelijk van de Kroon. Zijn macht wordt echter beperkt, doordat hij in zijn ambtsuitoefening is gebonden aan de medewerking van de Regeringsraad. De landsregering bestaat nl. uit de Gouverneur en de Regeringsraad. Dit college telt ten hoogste 7 leden, die door de Gouverneur na overleg met de Staten worden benoemd, voor de duur van de zittingsperiode der Staten. Zij kiezen hun voorzitter uit hun midden. De leden zijn verantwoordelijk jegens de Staten. Alle landsverordeningen en landsbesluiten moeten door een of meer leden van de Regeringsraad worden gecontrasigneerd.
Behalve door de Regeringsraad wordt de Gouverneur ook ter zijde gestaan door de Raad van Advies, bestaande uit ten minste 5 leden, onder wie een ondervoorzitter, voor 5 jaren benoemd door de Gouverneur en terstond herbenoembaar. De Gouverneur is voorzitter. Dit college wordt door hem gehoord nopens alle ontwerpen van landsverordeningen en van landsbesluiten, houdende algemene maatregelen; nopens ontwerpen van wetten, algemene maatregelen van bestuur en verdragen, waarover de landsregering advies moet uitbrengen; nopens andere onderwerpen, waarvoor hij dat nodig acht.
Als hoofd der landsregering heeft de Gouverneur de uitvoerende macht. Hij benoemt en ontslaat de landsdienaren. Hij heeft het bestuur over ’s Lands geldmiddelen en domeinen. Hem komt het recht van gratie toe.
De Gouverneur stelt in gemeen overleg met de Staten de landsverordeningen vast. Deze kunnen op grond van strijd met wetten, algemene maatregelen van bestuur of verdragen, of met het algemeen belang van het Koninkrijk door de Koning worden geschorst en bij de wet vernietigd. De Gouverneur is bevoegd, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, uit te vaardigen. Deze kunnen op bovenvermelde gronden door de Koning worden vernietigd.
De Staten vertegenwoordigen het gehele volk der Nederlandse Antillen. Zij bestaan uit 22 leden, te weten 8 voor Aruba, 1 voor Bonaire, 12 voor Curaçao en 1 voor de Bovenwindse eilanden. Op eilandgebieden met meer afgevaardigden geldt de evenredige vertegenwoordiging. Kiesgerechtigd en verkiesbaar zijn de ingezetenen, die Nederlander (of Nederlands onderdaan) zijn en de leeftijd van 23 jaren hebben bereikt. De Staten worden voor 4 jaren gekozen. De gouverneur kan het college tussentijds ontbinden.
De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Gouverneur benoemd uit een tweetal door de Staten op te maken. De Staten bezitten het recht van initiatief, van amendement en van enquête. Ook komt hun het budgetrecht toe: de begroting wordt jaarlijks bij landsverordening vastgesteld.
EILANDGEBIEDEN EN PLAATSELIJKE GEMEENSCHAPPEN
Kregen bij de Interimregeling de Nederlandse Antillen zelfstandigheid binnen het Koninkrijk, in het verband van de Nederlandse Antillen zelf werd vergaande autonomie toegekend aan de afzonderlijke eilandgebieden, t.w.:
1. Aruba,
2. Bonaire,
3. Curaçao,
4. de Bovenwindse eilanden.
Deze autonomie is nader uitgewerkt in de Eilandenregeling, vastgesteld bij K.B. van 3 Mrt 1951, Stbl. no 64. Aan de Eilandgebieden wordt de verzorging van hun eigen aangelegenheden overgelaten. De Eilandenregeling bepaalt, welke onderwerpen, behalve hetgeen reeds krachtens de Interimregeling bij wet of algemene maatregel van bestuur moet worden geregeld, niet tot de zorg van de Eilandgebieden behoren.
Het Eilandgebied heeft drie organen: de Eilandsraad, het Bestuurscollege en de Gezaghebber.
De Eilandsraad bestaat op Aruba en Curaçao uit 20, op Bonaire uit 7 en op de Bovenwindse eilanden uit 15 (voor elk der drie eilanden 5) leden, voor 4 jaren gekozen door de ingezetenen, die Nederlander (of Nederlands onderdaan) zijn, volgens het evenredige stelsel. Aan de Eilandsraad behoort met betrekking tot de regeling en het bestuur van de eigen aangelegenheden van het Eilandgebied alle bevoegdheid, die niet aan het Bestuurscollege of aan de Gezaghebber is opgedragen. Op de Bovenwindse eilanden vormen de afgevaardigden van elk eiland in de Raad een afzonderlijke afdeling, welke de eigen zaken van dit eiland behandelt.
Het Bestuurscollege bestaat uit de Gezaghebber en 2 tot 4 Gedeputeerden (voor de Bovenwindse eilanden 6, nl. 2 voor ieder eiland) die door de Eilandsraad, al of niet uit zijn midden, worden gekozen, en is belast met het dagelijks bestuur. De uitvoering van landsverordeningen en landsbesluiten, voor zover aan de Eilandgebieden opgedragen, behoort tot zijn taak. Het Bestuurscollege is bevoegd, eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen, vast te stellen.
De Gezaghebber, voor 6 jaren benoemd door de Koning, is orgaan van het Koninkrijk, van de Nederlandse Antillen en van het betrokken Eilandgebied. Hij is voorzitter van het Bestuurscollege en — met raadgevende stem— van de Eilandsraad.
Eilandsverordeningen worden, op voorstel van het Bestuurscollege, vastgesteld door de Eilandsraad.
Binnen de Eilandgebieden kunnen zelfstandige plaatselijke gemeenschappen worden ingesteld bij een eilandsverordening, welke tevens de inrichting en bevoegdheid van het bestuur regelt.
Landsverdediging.
Als eilandenrijk zijn de Nederlandse Antillen voor hun bescherming in de eerste plaats afhankelijk van een mobiele zee- en luchtmacht, naast de plaatselijke verdediging van belangrijke punten door troepen en versterkingen aan de wal. De verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de Nederlandse Regering, die ook de kosten draagt; het opperbevel is in handen van de Gouverneur, als vertegenwoordiger van de Kroon. In het verleden is de defensie meer dan eens verwaarloosd; bij de overval door Venezolaanse uitgewekenen onder Urbina (1929) bleek de beveiliging van Curaçao geheel overgelaten aan een zwakke groep militaire politie. Sindsdien ligt daar weer een licht oorlogsvaartuig permanent op station, terwijl smaldelen van de vloot, als in het verleden, periodiek de Westindische wateren bevaren. Gedurende Wereldoorlog II werd de verdediging van de belangrijke olie-installaties tegen raids van Duitse oorlogsvaartuigen, grotendeels overgelaten aan Britse en later aan Amerikaanse strijdkrachten, bijgestaan door een detachement van het K.N.I.L. en locale „schutterij”. Nadien zijn ter plaatse troepen van de K.L. gelegerd, tot de Regering in Apr. 1951 besloot de gehele defensie op te dragen aan de Koninklijke Marine.
Laatstgenoemde onderhoudt daar thans een tweetal kanonneerboten of korvetten, een squadron aanvalsvliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst en enige compagnieën Mariniers verdeeld over Curaçao en Aruba, alles onder bevel van een vlagofficier of commandeur. Voor instandhouding en verzorging van de vloot beschikt de Marinebasis Parera (nabij Willemstad) over magazijnen, werkplaatsen, een kazerne en aanlegsteiger, alsmede over wegtransport en kleine vaartuigen voor communicatie- en patrouillewerk. Een krachtig radiostation onderhoudt de verbinding met het moederland en met de eenheden, die buiten de basis verkeren. Regelmatig wordt geoefend met eigen en geallieerde strijdkrachten, die de Westindische wateren bezoeken. Inschakeling van de plaatselijke bevolking in het defensiesysteem is meermalen overwogen, doch nog niet gerealiseerd . Bij oorlogsdreiging zullen de middelen worden uitgebreid in overleg en samenwerking met de bondgenoten.
SCHOUT-BIJ-NACHT JHR H. A. VAN FOREEST
Rechtswezen.
Op de Nederlandse Antillen bestaan twee rechterlijke colleges, t.w. het Hof van Justitie en het Gerecht in Eerste Aanleg. De president en de leden van het Hof van Justitie worden door de Koning, na overleg met de Gouverneur, voor het leven benoemd. Dit Hof spreekt in hoger beroep recht in burgerlijke en strafzaken. Het Openbaar Ministerie wordt waargenomen door een Procureur-Generaal en een Advocaat-Generaal. De Procureur-Generaal wordt benoemd door de Regeringsraad in overleg met de Gouverneur als orgaan van het Koninkrijk. Voor het Gerecht in Eerste Aanleg, dat uitsluitend rechtspreekt met enkelvoudige kamers en zittingsplaatsen heeft op alle eilanden, dienen alle burgerlijke en strafzaken in eerste aanleg. De leden van het Hof van Justitie fungeren om beurten tevens als rechters in Eerste Aanleg. Het Openbaar Ministerie wordt waargenomen door de Officier en een Substituut-Officier van Justitie.
De rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden m.b.t. de Nederlandse Antillen zal volgens art. 139 der Landsregeling bij K.B. worden geregeld. Voorheen kende men het zgn. koloniaal appèl, momenteel beperkt de taak van de H.R. zich tot cassatie in het belang der wet.
De wetgeving is ingericht volgens het concordantiebeginsel, d.w.z. dat zij zoveel mogelijk in overeenstemming is met de Nederlandse wetboeken. Dit beginsel is thans neergelegd in art. 127 der Landsregeling, dat de inhoud van de wetboeken overigens tot onderwerp van landsverordeningen maakt. Inmiddels wijkt het Antilliaanse recht op een aantal punten af van het Nederlandse in verband met de plaatselijke situatie. Zo kent het W.v.Sr. de doodstraf. Het B.W. werd vastgesteld bij K.B. van 4 Sept. 1868, no 18, het W.v.Sr. bij K.B. van 4 Oct. 1913, no 61, het W.v.B.R. bij K.B. van 16 Apr. 1931, no 50, het Faillissementsbesluit bij K.B. van 9 Juli 1931, no 96, en het W.v.K. bij K.B. van 13 Mrt 1935, no 28.
Onderwijs.
Het onderwijs op de Nederlandse Antillen wordt verdeeld in Voorbereidend Onderwijs (met 2 leerjaren), Gewoon Lager Onderwijs A (6 leerj.; in de buitendistricten), Gewoon Lager Onderwijs B (6 of 7 leerj.; in de steden en omgeving), Uitgebreid Lager Onderwijs (8 leerj.). Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (10 leerj.; filiaalscholen met 6 leerj.), en, sedert 1941, Middelbaar Onderwijs (3-5 leerj.). Voorts zijn er vak- en nijverheidsscholen en een particuliere rechtsschool tot opleiding van praktizijns. Een belangrijk deel van het onderwijs is bijzonder, waarbij het R.K. element overweegt. Sinds de Onderwijsverordening van 1935 wordt het Openbaar en het Bijzonder Lager Onderwijs op de Nederlandse Antillen gelijkelijk uit de publieke kas bekostigd.
Pers en radio.
Op de Nederlandse Antillen verschijnen de volgende dagbladen: Beurs-en Nieuwsberichten, Amigoe di Curaçao, La Prensa, Arubaanse Courant en Today. De radio-omroep is Curom te Willemstad.
Geschiedenis.
De Hollandse en Zeeuwse zeelieden maakten kennis met de Caraïbische Zee, door hen „Kraal” genoemd (ontleend aan het Portugese Curral), toen zij, varend voor de Spanjaarden, haar exploreerden en exploiteerden. De „Kraal” was onder Piet Heyn, Tromp en De Ruyter de wieg van de Nederlandse Marine. Op of aan haar rand „sloegen” zich Zeeuwen en Hollanders neer: Tabago (1628), St Maarten (1631), Curacao (1634), St Eustatius (1636), St Kruis (1642). Van St Eustatius uit koloniseerde men andere eilanden, w.o. de Saba-rots. Van alle nederzettingen bleven slechts de huidige Nederlandse Antillen als Nederlands domein over. Deze eilanden waren echter getuigen van de Nederlandse volkskracht, ondernemingsgeest, handelsinzicht, gastvrijheid voor de vervolgden om het geloof, en de juiste blik op geografische ligging.
Ten tijde van de ontdekking van Amerika waren de 3 Benedenwindse eilanden Indiaanse nederzettingen van Zuidamerikaanse oorsprong, waarschijnlijk van de Arowakken, tot welke stam ook de Tainans van de Grote Antillen behoorden. In de voor-Spaanse tijd was Curaçao bewoond door ca 6000 Indianen onder een Cacique, hoofd van het eiland. Deze oerbevolking voer in kano’s ter visvangst naar Klein-Curaçao en dreef handel met de kust van Venezuela en Colombia. Intussen was door de drastische politiek der Conquistadores het gebrek aan arbeidskrachten, niettegenstaande de invoer van negers sedert 1505, op Hispaniola zo hoog gestegen, dat Ferdinand de Katholieke opdracht gaf de Bahama-eilanden, zowel ab Curaçao, Bonaire en Aruba tot onnutte eilanden te verklaren wegens het niet-veorkomen van edele metalen aldaar, waardoor deze eilanden als jachtterrein op slaven werd vrijgegeven. Een Spaanse vloot ontvoerde 2000 Indianen, de rest werd vermoord. Spoedig waren alle Islas inutiles ontvolkt.
Lang bleef dit niet zo. Juan de Ampués werd vergund er naar Hispaniola ontvoerde oud-eilanders heen te brengen, onder voorwaarde dat zij gekerstend werden (1527). Door de uittocht uit Venezuela van talloze slachtoffers van het onmenselijk bewind der Welsers, de bankiers van Karel V, die een politiek van volkomen economische vernietiging voerden (1528-1545), raakten de 3 eilanden overkropt met vluchtelingen. Het Verdrag van Tordesillas (7 Juni 1494) had deze gebieden eens aan Spanje toegewezen, dat vaart en handel in nationaal-monopolistische geest beschermde (Casa de Contratación, 1508). Gebrek aan voldoende middelen om het gebied econ. te ontsluiten (kapitaal, personeel en schepen) bood de Nederlanders de kans hun rechtmatig deel te eisen in deze Westerse handelsbeweging.
Voor de geschiedenis van de Nederlandse vestiging en de Compagniestijd zie men de artikelen over de afzonderlijke eilanden (z ook WestIndische Compagnie). Na de ontbinding van de West-Indische Compagnie en het samen gaan van de Bataafse Republiek met het révolutionnaire Frankrijk werd Engeland meester der eilanden. Het herstel van Neerlands onafhankelijkheid bracht voor de weer onder Nederlands bewind gestelde eilanden geen wederopleving van de welvaart. Willem I toonde grote belangstelling voor koloniale en commerciële aangelegenheden; een rijksstoomvaartdienst op Suriname en Curaçao werd geopend. Curaçao werd in 1865, het jaar van de slavenemancipatie, opgenomen in het vaarplan van een Engelse maatschappij. Aan het eind van de 19de eeuw waren de Benedenwindse eilanden niet uitsluitend meer aangewezen op de handel; op Aruba werd de goudwinning ter hand genomen, en de exploitatie van phosphorzure kalk ving op de 3 eilanden aan.
Na Wereldoorlog I, nadat reeds in 1916 was aangevangen met de bouw der fabrieken, ontwikkelde Curaçao zich tot een aardolie-raffinagecentrum en een zeehaven van de eerste grootte. Eenzelfde aardoliegrootbedrijf werd in 1924 op Aruba gevestigd. Naast de Koninklijke Shell Groep bouwde ook het Standard Concern een aardolieraffinaderij en spoedig overvleugelde Aruba Curaçao. Op beide eilanden steeg het welvaartspeil der bevolking. Een groot deel der bewoners van de andere eilanden neemt aan het arbeidsproces in deze fabrieken deel. In aansluiting op de staatsregeling van 1937 maakte de Nederlandse Regering in Londen in 1941 bekend, dat de status zowel van Curaçao als van Suriname na de bevrijding in overeenstemming zou worden gebracht met hun betekenis in het Rijksverband.
Dit voornemen werd in de koninklijke radiorede van 7 Dec. 1942 bevestigd. Voorlopige voorzieningen, naar aanleiding van de besluiten ter Ronde Tafel Conferentie genomen, werden 21 Mei 1948 getroffen. Vastgehouden werd aan de opneming in een Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van vrije, gelijkwaardige en verbonden delen onder de Oranje-kroon ; 18 Apr. 1951 werd de Regeringsraad voor de Nederlandse Antillen volgens de in Sept. 1950 aangenomen „Interimregeling” benoemd en beëdigd.
GOUVERNEURS VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN SEDERT 1845
(Vóór 1845 waren de Nederlandse Antillen beurtelings al dan niet onder één bestuur verenigd. Somtijds waren zij alle, of sommige er van, gezamenlijk met Suriname bestuurd)
R.H. Esser 1845-1848
Jhr I. J. Rammelman Elsevier Jr 1848-1854
Mr J. Bennebroek Gravenhorst 1854-1856
R. F. van Lansberge 1856-1859
J.D.Crol 1859-1866
Mr A. M. de Rouville 1866-1870
H. F. G. Wagner 1870-1877
H. B. Kip 1877-1880
J. H. A. W. Baron van Heerdt tot Eversberg 1880-1882
N. van den Brandhof 1882-1890
Mr Gh. A. H. Barge 1890-1901
Mr Th. I. A. Nuyens (a.i.) 1901
Jhr J. O. de Jong van Beek en Donk 1901-1904
G. Statius Muller (a.i.) 1904
Jhr J. O. de Jong van Beek en Donk 1904-1909
Mr Th. I. A. Nuyens 1909-1919
O. L. Helfrich 1919-1921
Mr N. J. L. Brantjes 1921-1928
M. van Dyk 1928-1929
Ir L. A. Fruijtier 1929
B. W. Th. van Slobbe 1929-1936
G. J. J. Wouters 1936-1940
Dr P. Kasteel 1940-1948
Ir L. A. H. Peters 1948-1951
Mr A. A. M. Struijcken 1951.
Een moeilijk punt in de binnenlandse politiek is de verhouding tussen Curaçao en Aruba. Op laatstgenoemd eiland valt een toenemende tegenzin te constateren tegen de dominerende positie van Curaçao; sommigen zouden zelfs, geheel los van het bestuur te Willemstad, een rechtstreekse band met Nederland willen vestigen. Ten einde aan de Arubaanse wensen tegemoet te komen, werd in 1948 aan Curaçao en Aruba een gelijk aantal afgevaardigden in de Staten toegekend. Dit had echter ten gevolge, dat in dit college een meerderheid moeilijk gevonden kon worden, terwijl het ook niet in overeenstemming was met de bevolkingsverhouding. Bij de Interimregeling van 1950 werden hierom aan Curaçao 12 afgevaardigden toegestaan, terwijl Aruba er 8 behield. Dit vormt voor de Arubanen een grote grief.
In de Nederlandse Antillen bestaan de volgende politieke partijen (met aantal afgevaardigden in de Staten): op Curaçao: Nationale Volkspartij (5), Democratische Partij (4), Katholieke Volkspartij (2), Curaçaose Onafhankelijke Partij (1); op Aruba: Arubaanse Volkspartij (3), Arubaanse Nationale Unie (1), Arubaanse Eenheidspartij (1); op Bonaire: Bonairiaanse Progressieve Partij (1), Verenigde Bonairiaanse Partij (o).
Op 18 Apr. 1951 werd de eerste Regeringsraad volgens de nieuwe landsregeling gevormd door mr N. Debrot. Het college bestaat uit aanhangers van verschillende partijen; voorzitter is mr dr M. F. da Costa Gomez (Nat. Volkspartij).
Op de begin Apr. 1952 aangevangen Ronde Tafel Conferentie is een ontwerp-statuut voor een Koninkrijk, bestaande uit Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, ter tafel gebracht.
J. G. F. POLMAN
Lit.: Fr. M. Realino, De Ned. Antillen en de overige eilanden v. d. Caraïbische Zee, Venezuela en Colombia. 3de dr. (Curaçao 1938); W. J. van Balen, Ons gebiedsdeel Curaçao (Haarlem 1938); W.
R. Menkman, De Nederlanders in het Caraïbische Zeegebied (Amsterdam 1942); Ph. Hanson Hiss, Netherlands America (N.Y. 1943); Ons Koninkrijk in Amerika, West-Indië (’s-Gravenhage 1947); Oranje en de zes Caraïbische parelen (A’dam 1948); W. v. d. Poll, De Ned. Antillen. Een fotoreportage van land en volk (’s-Gravenhage 1950); H. de Wit, Suriname en de Ned.
Antillen (’s-Gravenhage 1951); Vademecum voor de Conferentie Nederland-Suriname-Ned. Antillen. Uitg. v. h. Minuor (’s-Gravenhage 1952); Meded. v. h. Voorlichtingsinst. voor het Welvaartsplan Ned. Antillen.