(Italiaans en Spaans, afkomstig van het Latijnse Lacuna, d.i. holte, laagte) noemt men in het algemeen alle lage, moerassige brak- of zoutwatermeertjes achter de kust, meestal voor mondingen van rivieren gelegen en van de open zee door deltavormingen, koraalriffen, duinen of langgestrekte, tongvormige zandschiereilanden en eilanden fin Frankrijk flèches, in Italië lidi, in Duitsland Nehrungen, in Nederland schoorwallen geheten) gescheiden. De bekendste lagunen zijn die van Venetië, die aan de monding der Piave, van de Brenta, van de Po en van de Etsch, verder de Franse étangs. Afzonderlijke vormen zijn de (Duitse) haffen en de (Russische) limans. Door openingen (porti) hebben de lagunen gemeenschap met de zee, zodat zij bij vloed water ontvangen en bij eb droog lopen.
Hierdoor ontstaan de zoutwaterlagunen, valli of paludi saisi genaamd. Wanneer doorlopende rivieren het water zoet maken, spreekt men van zoetwaterlagunen. Langzamerhand verzanden alle lagunen en de daardoor ontstane moerassen zijn vaak door hun uitwasemingen en door malaria zeer ongezond. Voor de scheepvaart houdt men dan kunstmatig kanalen open.