Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KORAALRIFFEN

betekenis & definitie

zijn door organismen in zee gebouwde riffen, die uit calciumcarbonaat bestaan. De reden, dat van de zeebodem een steil rif oprijst, ligt in de vertakte bouw van sommige koraalkolonies, waarvan de takken naar boven groeien.

De kolonievormende koralen zijn de eigenlijke rifbouwers (z koraaldieren). Maar op het rif leven talrijke andere dieren en planten, die ook calciumcarbonaat afzonderen, hetzij als pantser, hetzij als skelet, die na hun sterven materiaal leveren, dat tussen de takken der koralen gevangen wordt. Daardoor groeien de poliepen der koraalkolonies, hoewel zij afsterven boven het puin uit en nieuwe kolonies vormen zich op de puinhopen der oudere generaties. Kreeften, zee-egels, zeesterren, schelpen en foraminiferen behoren tot de dierlijke leveranciers van calciumcarbonaat, kalkwieren tot de plantaardige.Rifkoralen groeien op een zeebodem, die van enige dm tot 40 m diep is. Koraalriffen komen slechts in de tropen voor, omdat rifbouwende koralen alleen in warm water kunnen leven. De schommeling in de temperatuur van het water mag ten hoogste 6 gr. C. bedragen, de temperatuur van het zeewater ligt gewoonlijk tussen 21 gr. en 29 gr. C. Bij een watertemperatuur, die lager is dan 20 gr., komen geen koraalriffen voor. Een uitzondering hierop vormen de riffen der Bermudaeilanden, waar het zeewater een temperatuur van 17,7 gr- c. bezit. Voor de groei van rifbouwende koralen is voorts nodig, dat het zeewater zout is en helder. Voor de monding van een rivier ontstaan daarom geen koraalriffen.

Aangezien ondiepe zee langs de meeste kusten optreedt, zijn deze in tropische landen door koraalriffen omgeven, die franjeriffen genoemd worden. Sedert Charles Darwin op het schip „The Beagle” van 1831-1836 een reis om de wereld maakte en zijn dagboek daarover uitgaf en in 1842 zijn boek: The Structure and Distribution of Coral Reefs, worden daarnaast barrièreriffen en atollen onderscheiden. Darwin verklaarde het ontstaan der laatste twee vormen uit de eerste door daling van het fundament der riffen, die dan door hun groei naar boven de daling compenseerden.

Daalde een klein eiland, bijv. een vulkanisch eiland, dan kon het franjerif via een barrièrerif in een atol overgaan. Daalde een groot eiland, dan ontstond een barrièrerif. Zijn theorie is bevestigd door R. A. Daly, in 1928 in een groot werk van W. M. Davis en in 1933 door Ph. H. Kuenen, geoloog der Snellius-expeditie. Kon Darwin nog geen verklaring voor het dalen der riffundamenten geven, tegenwoordig zijn daarvoor drie oorzaken bekend.

1. Een algemene, schijnbare daling is na de pleistocene ijstijd ontstaan (z daling). Door het rijzen van de zeespiegel met 70-100 m is dus een dikte van koraalriffen van 40 + 70= iiom of 40 + 100 = 140 m te verklaren. Boringen in koraalriffen hebben echter aangetoond, dat in sommige gevallen de rifkalken veel dikker dan 140 m zijn (400 m en meer). Er hebben dus plaatselijk nog andere oorzaken gewerkt.
2. In de eerste plaats moeten hier tectonische bewegingen van de bodem genoemd worden. In de Indonesische Archipel zijn hiervoor talrijke bewijzen voorhanden. Naast jonge koraalriffen, die boven de zeespiegel zijn opgeheven (in Timor tot 1300 m boven o), zijn in het oostelijk gedeelte van de Archipel diepe bekkens aanwezig, die aan daling van de zeebodem worden toegeschreven.

Voor de groep der Toekang Besi-eilanden en atollen, ten Z.O. van Celebes, is door de onderzoekingen van Ph. H. Kuenen gedurende de Snellius-expeditie komen vast te staan, dat deze atollen hun ontstaan te danken hebben aan daling van hun fundament. Waar atollen in min of meer evenwijdige rijen optreden, is het waarschijnlijk, dat hun ontstaan een gevolg van tectonische bewegingen is.

3. G. A. F. Molengraaff heeft voor echt oceanische atollen een andere verklaring gegeven. Hij stelt zich voor, dat vulkanische eilanden als een gewicht op de bodem van de Oceaan beschouwd kunnen worden, waardoor op den duur die bodem plaatselijk doorbuigt en het eiland zakt. Een franjerif zou zodoende via een barrièrerif in een atol veranderen. Door de ophoping van vulkanisch materiaal is aanvankelijk het evenwicht in de aardkorst locaal verbroken. Volgens de leer der isostasie moet echter herstel van evenwicht optreden. Dergelijke atollen zouden dus met isostatische verschijnselen verband houden. De juistheid van deze laatste theorie is nog niet bewezen. Theoretisch is zij aannemelijk, terwijl het mogelijk schijnt haar met behulp van twee moderne onderzoekingsmethodes (echoloding en bepaling van de versnelling van de zwaartekracht) te toetsen.

Aanvankelijk bestaat het koraalrif voor het grootste gedeelte uit aragoniet, terwijl in fossiele koraalriffen het CaCO, in de vorm van calciet optreedt. Soms is het calcium gedeeltelijk door magnesium vervangen, hetgeen aan de inwerking van zeewater op het rif wordt toegeschreven. Het rif bestaat dan gedeeltelijk of geheel uit dolomiet.

PROF. DR B. G. ESCHER.

< >