Nederlands jurist (Leeuwarden 6 Juli 1876), promoveerde te Utrecht in 1902, werd ambtenaar O.M. te ’s-Hertogenbosch (1905), rechter te Almelo (1909), te Utrecht (1912) en was van 1917-1947 hoogleraar te Utrecht in het handelsrecht en burgerlijk procesrecht. Hij is een vooraanstaand Nederlands processualist, wiens Hoofdstukken groot gezag heeft, bewerkte gedeelten van Land’s [i]Verklaring van het B.
W.[/i] en verzorgde met anderen na diens dood de hoofdwerken van zijn voorganger te Utrecht W. L. P. A. Molengraaff. Verder schreef hij artikelen over onderwerpen van procesrecht en materieel burgerlijk recht en annoteerde vele arresten in het Weekblad van het Recht.Bibl.: De exceptio plurium litis consortium, diss. (1902); Hoofdstukken v. burgerlijke rechtsvordering, 5 dln (Haarlem i920-47), herz. ui tg. in 1 dl (Haarlem 1948). Bewerkingen: N. K. F. Land, Verkl. v. h. B.W., I 2de dr. (1914), V, 2de dr. (95/’32, met P. A. J. Losecaat Vermeer); W. L. P. A. Molengraaff, De Faill. wet verklaard, 4de dr. (1951); Idem, Leidraad bij de beoefening v. h. Ned. handelsrecht, 6de dr. dl 2 (1933), 7de (1940) en 8ste dr. (1947/8) (met anderen).