Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LEEUWARDEN

betekenis & definitie

(Fries: Ljouwert), hoofdstad van de prov. Friesland, gelegen in het centrum daarvan, groot 6300 ha, telt (1951) 79 135 inw. (31 Dec. 1943 55 850, na de annexatie van een deel der gemeente Leeuwarderadeel op 1 Jan. 1944 72 450, 1947 (volkstelling) 76 680).

In 1947 waren 51 pct Prot., 12 pct R.K. en 37 pct zonder kerkgenootschap.Bouwkundig karakter

Leeuwarden is vermoedelijk ontstaan uit een drietal terp-nederzettingen aan de oostelijke oever van de voormalige Middelzee, bij de uitmonding der stroompjes, die thans de Dokkumer Ee en het Vliet vormen. De oude stadskern heeft een vrijwel rechthoekige vorm. Hartaders in het stratenplan zijn de Noord-Zuid lopende Wirdumerdijk, St Jacobsstraat en Beyerstraat en de Oost - West daarop staande Grote Kerkstraat, in oorsprong waarschijnlijk dijken langs de Middelzee. Het ten N. en O. dezer straten gelegen deel der stad is dan ook het oudste. Was reeds het middelste deel daarvan, Nijehove, vóór 1426 door een gracht omgeven, in 1435 werden ook de nederzettingen Oldehove (ten W.) en de Hoek (ten N.O.) er mede tot één rechtsgebied verenigd; door dit geheel in de loop der 15de eeuw door een omwalling te omgeven, kreeg de stad in grote trekken haar definitieve vorm. Slechts bij de aanleg der vestingwerken in het begin der 17de eeuw had aan de Zuidzijde nog een uitleg van enige betekenis plaats (Ruiterskwartier en Zaailand).'Aan N.- en W.-zijde zijn de ontmantelde oude wallen herschapen in plantsoenen, waarin de oude vestingvorm nog duidelijk te herkennen valt. Aan de noordzijde sluit de in 1648 door stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz aangelegde Prinsentuin daarbij aan. De vestingwallen aan de Z.-zijde werden in de 19de eeuw afgegraven bij de aanleg van de Willemskade. Dateert de buitenwijk langs het Vliet aan de O.-kant van de stad reeds uit de 16de eeuw, verdere stadsuitbreiding buiten de wallen had eerst sedert het eind der 19de eeuw in belangrijke mate plaats. In het Z. is de stad geheel met de oorspronkelijk tot de gemeente Leeuwarderadeel behorende Schrans en Huizum vergroeid, een proces, dat in de annexatie van 1944 zijn logische afsluiting vond. In de 19de eeuw zijn door demping vele grachtjes verloren gegaan. Behouden zijn: de Kelders met zijn lage loswal en kelders onder de straat, sterk herinnerend aan de Utrechtse grachten; de Voorstreek, de Wease en de Nieuwstad, die het merendeel van hun fraaie patriciërshuizen verbouwd zagen tot winkelpanden.

Als merkwaardige gebouwen zijn te noemen op de Nieuwstad de Stadswaag (1595), op het Raadhuisplein het Stadhuis (1715) met de later (1760) daarachter gebouwde raadszaal in Lodewijk XV-stijl; daartegenover ligt aan het Hofplein het voormalige hof der Friese stadhouders (sedert 1881 ambtswoning van de commissaris der Koningin); daarvoor een standbeeld van graaf Willem Lodewijk („Us Heit”). Op de Turfmarkt de Kanselarij (1566-1571), tot 1811 zetel van het Hof van Friesland, thans Rijksarchief en Provinciale Bibliotheek. Op de Tweebaksmarkt het College of provinciaal gouvernementsgebouw (abtshuis van het Bergumer klooster, daarna woning van de bisschop van Leeuwarden, Cunerus Petri), herhaaldelijk veibouwd en vergroot. In de Koningsstraat het Friesch Museum (1781, gebouwd door jhr Frans van Eysinga). Op het Jacobijnerkerkhof de Grote of Jacobijnerkerk (ca 1245 gesticht, na 1480 vernieuwd), daarachter in de kosterij overblijfsels van de vroegere kloostergang van het Jacobijner klooster (einde 15de eeuw), In het koor der kerk het grafmonument voor de Friese Nassau’s, die daar begraven liggen (1948 opgericht ter vervanging van de in 1795 vernielde). Eveneens op het Jacobijner kerkhof het Nieuwe Stadsweeshuis (1675 gesticht, 1834 en later verbouwd) en het Boshuizengasthuis (1652) In de Grote Kerkstraat de Waalse kerk (1530, oorspronkelijk kerk van het Dominicanessen klooster, 1659-1888 in gebruik bij de Waalse gemeente); het Sint Anthony-gasthuis (begin 15de eeuw gesticht, in 1878 door het tegenwoordige gebouw vervangen, terwijl een tweede gebouwencomplex — het Nieuw Sint Anthony-gasthuis —in 1880 aan het Perkswaltje werd opgetrokken); de Papinga-slins (oorspronkelijk de woning der,, papen” of priesters van de kerk van Oldehove) en het Oud-princessehof (ca 1660, thans museum, vnl. van Indische en Chinese kunst), welke te zamen met het huis ten W. daarvan sedert 1731 door Maria Louisa van Hessen-Cassel, weduwe van Johan Willem Friso, werden bewoond. Op het Oldehoofster kerkhof de toren van de Oldehove (1529 begonnen, doch nimmer voltooid wegens de verzakking der grond); de daarbij behorende kerk van St Vitus (1149 reeds vermeld) werd in 1595 gesloopt. In de Doelestraat het Coulonhuis (1713 gebouwd door Anth. Coulon, bouwmeester van Maria Louise, thans zetel van de Fryske Akademy). Op het bolwerk bij de Oldehove de Pier Pander-tempel (1923), gebouwd naar ontwerp van deze kunstenaar als omlijsting van vijf zijner sculptures. Op het Wilhelminaplein het Paleis van Justitie (1846-1852 gebouwd naar ontwerp van Th. Romein). In de St Jacobsstraat vindt men nog enkele fraaie gevels (no 13, anno 1635 in de trant van Hendrick de Keyser), zo ook op de Nieuwstad.

Handel en industrie

Leeuwarden is het economisch, cultureel en administratief centrum voor bijna de gehele provincie Friesland. Een uitzondering hierop vormt alleen een betrekkelijk smalle strook aan de Oostzijde, die meer op Groningen is georiënteerd. Het directe verzorgingsgebied (in engere zin dus) van Leeuwarden raakt aan de verzorgingsrayons van Franeker, Bolsward, Sneek, Heerenveen, Drachten en Dokkum.

De handel is zeer belangrijk, met name de grooten tussenhandel in agrarische producten (boter, kaas, aardappelen, zaden, enz.). De veemarkt met verdieping — een der grootste in Nederland — geniet grote bekendheid tot ver buiten de provinciegrenzen. Grootste dagaanvoer: 10 000stuks.

Op grond van de centrale ligging is Leeuwarden de zetel van talrijke instellingen, organisaties, w.o. de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland, het Economisch Technologisch Instituut voor Friesland, Frico en Bond van Coöp. Zuivelfabrieken. Van het aantal beroepspersonen (1947: 29000) zijn 9700 werkzaam in nijverheid en 8900 in handel en verkeer. Er is een uitgebreide industrie (voedings- en genotmiddelen, metaal, hout, scheepsbouw, papierwaren, drukkerijen en kunsthoornproducten).

De grote industriële bedrijven (o.a. ook de electrische centrale) zijn in hoofdzaak in het O. en W. van de stad geconcentreerd. Daar liggen ook de industrieterreinen.

Verkeer

Als gevolg van een en ander onderhoudt Leeuwarden drukke relaties met zijn omgeving. De binnenvaart vervoerde (1948) 250000 ton naar Leeuwarden (voornaamste artikelen: levensmiddelen, bouwmaterialen en brandstoffen) en voerde 90 000 ton (vooral mest en bouwmaterialen) af'. Behalve dit binnenlands vervoer, dat voor ca 25 pct op de provincie was gericht en voor ca 75 pct zijn oorsprong, resp. bestemming buiten de provincie vond, was er nog internationale vaart o.a. voor pootaardappelen. De beurtvaart is voor een groot deel op de provincie georiënteerd: in 1950 was Leeuwarden het eindpunt van 45 diensten, afkomstig uit Friesland. Tevens waren er 4 beurtdiensten met bestemmingen buiten de provincie, nl. op Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Zwolle.

Als haven voor coasters slaat Leeuwarden een goed figuur: jaarlijks laden of lossen 20 à 30 coasters in deze stad. Door de gereedkoming van het nieuwe kanaal van Groningen naar Harlingen zijn de mogelijkheden voor Leeuwarden als centrum voor scheepvaartverkeer aanzienlijk toegenomen. Wanneer in 1952 de verbetering van de zijtakken naar de industriegebieden in het O. en W. van de stad voltooid zal zijn, zullen binnenschepen tot 1350 ton en coasters tot 250 B.R.T. hun goederen kunnen aan voeren. De nieuwe kanalen betekenen ook een verbetering van de verkeerstoestand in de stad, doordat het doorgaande scheepvaartverkeer nu om de stad is geleid.

Ook op spoorweggebied is Leeuwarden het centrum van Friesland en wel als beginpunt van de lijn via Zwolle en Amersfoort naar de overige delen van Nederland, en als knooppunt van de lijnen naar Harlingen, Sneek en Groningen. Zowel voor personenverkeer als voor goederenvervoer is Leeuwarden dan ook veruit het voornaamste station van Friesland. Leeuwarden is tevens een centraal knooppunt voor autobussen, w.o. verbindingen op de lange afstand (Alkmaar, Meppel).

Mede in verband met de op Vrijdag gehouden wekelijkse veemarkt vertoont het verkeer in Leeuwarden op die dag een spits. Temeer is dit het geval, omdat de gehele provincie zich op bezoek tijdens die dag heeft ingesteld (bijv. vergaderingen van economisch, cultureel of administratief karakter, enz.).

Het landwegennet van Friesland is als gevolg van de hierboven omschreven situatie op Leeuwarden georiënteerd: alle rijkswegen, met uitzondering van de weg Afsluitdijk - Heerenveen, komen in Leeuwarden samen; ook de secundaire wegen in de noordelijke helft van de provincie zijn op Leeuwarden georiënteerd. Met de vaarwegen is dit in mindere mate het geval; o.a. door de belangrijke positie, welke de doorvaart inneemt, ligt één van de twee grootscheepsvaarwegen, nl. die van Lemmer naar Groningen, buiten de Leeuwarder sfeer. Door de zijtak naar Leeuwarden en Harlingen heeft Leeuwarden echter wel verbinding met de genoemde vaarweg. De secundaire vaarwegen in Noord-Friesland zijn wel voor een deel op Leeuwarden georiënteerd, doch hun betekenis is verminderd. Het vliegveld van Leeuwarden aan de Keegsdijk ten N. W. van de stad is sinds de opheffing der binnenlandse luchtlijnen uitsluitend als basis der luchtstrijdkrachten in gebruik.

Culturele instellingen

Leeuwarden telt verscheidene inrichtingen van middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs, voorts o.m. een Rijksen een Christelijke Kweekschool, een M.T.S., een Rijkslandbouwwinterschool, een Machinistenschool en een Ambachtsschool.

De onderwijsinstellingen te Leeuwarden bezitten een sterk regionale functie. Ca 40 pct der leerlingen is afkomstig uit andere gemeenten. Leeuwarden bezit tevens nog de school voor talen en geschiedenis van de Fryske Akademy, welke opleidt voor de acte M.O. in moderne talen, Nederlands, Fries en geschiedenis.

Ook is er een stedelijke muziekschool. Als instellingen voor ontwikkeling vallen verder nog te vermelden de Provinciale, de Stedelijke en de Buma-bibliotheek, de Openbare Leeszaal. In het Ljouwerter Orkest Forban bezit de stad een uitstekend muziekgezelschap.

Te Leeuwarden zijn gevestigd een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, een kantongerecht en een pachtkamer, benevens een bijzondere strafgevangenis. Het garnizoen, bestaande uit luchtstrijdkrachten, is gelegerd deels in de Frederikkazerne, deels op de vliegbasis. De stad telt drie ziekenhuizen: Diaconessenhuis, St Bonifacius-hospitaal en Stadsziekenhuis, voorts een kraamkliniek en de Bornia-kliniek (zenuwinrichting).

Gemeentewapen

Dit bestaat uit een schild van blauw, beladen met een klimmende leeuw van goud en gedekt met een gouden kroon. De herkomst van dit wapen staat niet vast. Sommigen willen er een sprekend wapen in zien (leeuw, Leeuwarden), anderen menen dat het het wapen is van het oude hoofdelingengeslacht der Minnema’s (een schild van rood, beladen met een klimmende gouden leeuw), dat met verandering van kleuren is overgenomen.

Geschiedenis

Over de oorsprong van de naam Liunvert-Liwert-Leeuwarden zijn talrijke, doch nimmer geheel bevredigende hypothesen ten beste gegeven. Munten, welke als muntplaats de naam Liunvert dragen, doen veronderstellen, dat Leeuwarden reeds in het midden der 11de eeuw een eigen munt heeft bezeten. Uit oorkonden van 1149 van abt Wibald van Corvey blijkt, dat deze abdij toen het patronaatsrecht bezat van de kerk van Leeuwarden, St Vitus van Oldehove.

In de 13de en het begin der 14de eeuw was Leeuwarden een belangrijk handelscentrum geworden, welks schepen op Engeland, Frankrijk en de Oostzeestaten voeren en dat, op voet van gelijkheid, met de grote Hanze-steden als Hamburg, Bremen en Kampen verdragen afsloot. Volgens een onbevestigde overlevering zou het dan ook reeds in 1190 stadsrechten bezeten hebben. Het dichtslibben der Middelzee maakte in de eerste helft der 14de eeuw een einde aan de zeehandel, doch de stad wist zich te heroriënteren. In de 15de eeuw was zij het centrum van het omringende agrarische gebied, en daardoor een factor van betekenis in de, politiek zo rumoerige, late Middeleeuwen in Friesland. Haar doel — een zo allesoverheersende positie als Groningen tegenover haar Ommelanden innam — heeft zij echter nimmer kunnen bereiken.

Het krachtigst ontwikkelde zich de buurschap van Nijehove. Dit gebied wist in 1392 van de grietmannen van vijf delen de bevestiging te verkrijgen van het recht, alle misdadigers als van ouds volgens haar stadsrecht te vonnissen, en was reeds in 1426 door een gracht omgeven. De andere bewoningskernen in het Leeuwarder gebied kunnen zich aan de aantrekking van het opbloeiende Nijehove op den duur niet onttrekken: in 1435 komt de annexatie van Oldehove en Hoek tot stand. In 1453 telde de stad reeds drie jaarmarkten. In 1483 werd zij geteisterd door een grote brand. Ook in de strijd tussen Schieringers en Vetkopers, tot welke laatste partij zij meestentijds behoorde, had zij herhaaldelijk te lijden. Het „bieroproer” van 1487 had tot gevolg, dat de stad in de macht der Schieringers kwam; in 1492 raakte zij in handen van de Groningers, die er een ,,castelein” aanstelden. In 1498 werd de stad door Albrecht van Saksen bezet, die hier de zetel van zijn regering vestigde en ter bewaring van zijn macht een kasteel aan de Z.O.-hoek van de stad deed bouwen. Bij een hernieuwing van de binnenlandse strijd hield de stad de zijde van de Saksers en later van Karel V (aan wie de Saksers in 1515 hun rechten overdroegen). Wel moest Leeuwarden daardoor in 1516 een beleg doorstaan van de Geldersen, doch zijn trouw werd door Karel V met verschillende privileges beloond.

Als handelsstad was Leeuwarden vooral van belang om de producten die ook thans nog de voornaamste zijn: paarden, vee, zuivel- en landbouwproducten. Speciale industrieën heeft het nooit gekend, al konden door de economische druk op het platteland verschillende bedrijven en ambachten in de stad een zekere mate van bloei bereiken. Onder Karel V werd Leeuwarden zetel voor het Hof van Friesland en van de stadhouder. Bij Pauselijke bul van 1559 werd Leeuwarden tot bisschopszetel verheven, doch de enige bisschop, die werkelijk deze functie bekleed heeft, Cunerus Petri, werd na in 1570 zijn intrede gedaan te hebben, 1578 gevangen gezet en 1580 voorgoed uit deze gewesten verdreven.

Reeds vroeg maakte de Hervorming hier opgang, doch zij werd gewelddadig onderdrukt, tot in 1580 de stad voorgoed Staats werd. Sedert 1584 was zij zonder onderbreking zetel van de Stadhouders uit het huis Nassau-Dietz, tot dit in 1747 met Willem Karel Hendrik Friso (Willem IV) tot het stadhouderschap over alle gewesten geroepen werd. Herhaaldelijk is de stad geteisterd door bestuurlijke twisten (1620, 1625, 1672, 1748). Na 1795 was zij een bolwerk van de Patriotten. In 1813 werd Leeuwarden op 18 Nov. door de Kozakken van de Franse overheersing bevrijd.

De ontwikkeling der 19de eeuw ging er niet met grote schokken gepaard, alleen had in 1847 ten gevolge van de duurte der levensmiddelen het zgn. broodoproer plaats, dat echter door krachtdadig ingrijpen van de Commissaris des Konings nog voor de aankomst van militaire versterkingen werd onderdrukt. In Wereldoorlog II heeft Leeuwarden betrekkelijk weinig te lijden gehad. Wel was het een centrum van krachtdadig verzet en heeft men zelfs op 8 Dec. 1944 een aantal verzetslieden uit de strafgevangenis weten te bevrijden. Op 15 Apr. 1945 werd de stad bevrijd door de Royal Canadian Dragoons onder lt-kol. K. Landell.

Lit.: W. Eekhoff, Geschiedkundige beschr. v. L. (2 dln, 1846); R. Visscher, L. van 1846 tot 1908 (1908); L. 1435-1935, gedenkboek (Leeuwarden 1935); J. Algera, L. door de eeuwen heen (Harlingen 1935); Frysk Tinkboek, Ljouwert 1435-1935 (Dokkum 1935); Rondom den Oldenhove, geschiedenis van Leeuwarden en Friesland (1938, met lit.opg.).

< >