of ajuin (Allium cepa) behoort tot de familie der Lelieachtigen. Het is een kruidachtige, tweejarige plant.
Het eerste jaar wordt uit zaad een bol gevormd. Deze bestaat uit een bolschijf met bolschubben, waar bovenuit buisvormige bladeren groeien. Als de bol in de herfst opgenomen is en in het voorjaar opnieuw geplant wordt, vormt zij een lange pijpvormige bloemstengel met aan de top een bolvormige bloeiwijze, aanvankelijk omgeven door een vliezig schutblad. De bloempjes zijn groenachtig wit. Elke plant levert maar één bol.De ui schijnt als plant uit West-Azië afkomstig te zijn. Zij is als cultuurgewas al zeer oud. Op de monumenten van de Egyptenaren in het Oude Rijk (2780-2270 v. Chr.) komen veel afbeeldingen van uien voor. Zowel in Egypte als in Griekenland behoorden uien tot het volksvoedsel. Via de Romeinen is de ui in Noord-Europa doorgedrongen. Reeds in het begin van de 15de eeuw werden uien in Noord-Holland rond Hoorn geteeld.
Teelt, (NEDERLAND)
Bij de teelt onderscheidt men 5 groepen. Plantuien worden in Mrt zeer dicht gezaaid. Hierdoor sterven de plantjes af in Juli, nadat er kleine bolletjes gevormd zijn. Gedurende de winter worden deze bolletjes bij een temperatuur van ca 25 gr. C. en een luchtvochtigheid van 60-70 pct bewaard. In het voorjaar worden deze kleine uitjes uitgezet, waarna ze in Juli oogstbaar zijn. Vaak vormen de bolletjes een zaadstengel i.p.v. een goede grote ui.
Pootuien worden ca 20 Aug. gezaaid op bedden, waar de jonge plantjes tegen vorst door wilgenrijshout beschermd worden. In het voorjaar worden de plantjes uitgezet waarna de uien in Aug. kunnen worden geoogst.
Winteruien worden in Aug. direct ter plaatse gezaaid en ca Aug. van het volgend jaar geoogst. Een groot risico bij deze teelt is het uitvriezen gedurende de winter. Zaaiuien worden in Mrt gezaaid, in Sept.-Oct. geoogst en in smalle rijen op het land wat gedroogd.
Ziberuien (inmaakuitjes) worden eveneens in Mrt en dan dicht gezaaid, waarna ze ca half Juli geoogst kunnen worden.
Betekenis en centra
Van de 5 groepen zijn de zaaiuien van grote betekenis. Jaarlijks worden hiervan 5 à 6000 ha geteeld en wel voor 95 pct in de provincies Zeeland (Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland, Tholen, St Philipsland), Zuid-Holland (Goeree-Overflakkee, Rijnsburg) en Noord-Holland (Langendijk, de Streek, noordelijk West-Friesland). De teelt vindt vnl. op de kleine landbouw- of grove tuinbouwbedrijven plaats. Een groot gedeelte wordt nog op de ouderwetse wijze in speciale rennen en hopen bewaard. In verband met het grote risico bij vorst gaat men over tot bewaring in schuren en zelfs in koelhuizen. De teelt geschiedt vnl. voor de export. De totale export ligt gewoonlijk boven de 100 millioen kg (in 1951 zelfs bijna 200 millioen kg) voor een waarde van 20 à 30 millioen gulden. De belangrijkste afnemer is sinds vele jaren Groot-Brittannië. Na Wereldoorlog II heeft ook Duitsland belangrijke hoeveelheden afgenomen. Verder worden uien naar verschillende landen in Europa en ook naar Zuid- en Middenamerikaanse staten geëxporteerd. Grote concurrenten op de wereldmarkt zijn Spanje en Egypte.
De Nederlandse Uien Federatie is een organisatie van belanghebbenden bij de uienteelt, die het welslagen en de rentabiliteivan de teelt van uien en sjalotten tracht te bevorderen. Haar doel is vooral gericht op het onderzoek van teelttechnische problemen, onderzoek van afzet en van gebruik.
IR G. W. VAN DER HELM
Lit.: C. W. C. van Beekom, Uien en sjalotten; Meded. v. d. Tuinbouwvoorlichtingsd. no. 49 (1952).
Ook in BELGIË wordt de ui (ajuin) in een tamelijk belangrijke mate gekweekt. De ajuinsoorten en de teeltwijzen zijn nagenoeg dezelfde als in Nederland. De teelt is verspreid over het ganse land. Het belangrijkste teeltcentrum is echter gelegen in het gewest Dendermonde in de prov. Oost-Vlaanderen, waar de gemeenten Castel en Moerzeke staan aangeschreven als sterk gespecialiseerd in de ajuinteelt. De jaarlijkse productie wordt geraamd op nagenoeg 20 000 ton met een waarde van rond de 70 millioen frank. De uitvoer is gering en bedroeg tijdens de laatste jaren, van 1948 tot 1952, rond de 500 ton. De invoer daarentegen is belangrijker en bedroeg als gemiddelde van de jaren 1950 tot 1952 rond de gooo ton voor een waarde van ca 40 millioen frank.
IR J. KELL.