Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COLLATIE

betekenis & definitie

(1, rechtswetenschap) (Latijn: letterlijk bijeenbrenging, ook: toewijzing, opdracht) is de begeving van kerkelijke ambten. Het recht van collatie was afkomstig uit het Kanonieke recht.

Naar middeleeuws kerkelijk recht toch gold de regel, dat degene, die een kerk stichtte en de voor haar onderhoud en voor de kosten van de eredienst benodigde goederen afstond, daardoor het jus patronatus of patronaatrecht verkreeg. Dit patronaatrecht sloot o.m. in het collatierecht, d.i. het recht om het pastoorsambt in de nieuwgestichte kerk te begeven, of eigenlijk het recht om een persoon voor dat pastoorsambt aan de bisschop voor te dragen (presenteren), met dien verstande, dat de voorgedragene daardoor er recht op had, door de bisschop in het ambt te worden geïnstitueerd. Waar de kerkstichting uitging van een bepaalde familie, kwam dus het patronaatrecht toe aan deze familie; waar zij geschiedde door de gezamenlijke grondbezitters van een dorp zo bijv. vaak in Friesland, Groningen en Drente, oefenden deze gezamenlijk dat recht uit. Toen in Nederland met de Reformatie de Rooms-Katholieke religie verboden werd, heeft de Gereformeerde overheid het collatierecht gehandhaafd, in strijd met de wensen en beginselen van de Gereformeerde Kerk zelf. De overheid stelde zich op het standpunt, dat de Gereformeerde predikant de opvolger was van de Rooms-Katholieke pastoor en dat dus het recht om het predikantsambt te vergeven toekwam aan dezelfde, die vanouds de collatie van het pastoorsambt hadden gehad.

In de 19de eeuw hebben vele collatoren vrijwillig afstand gedaan van hun collatierecht. Bij de grondwetsherziening van 1922 (additionele artikelen, art. 3) is het collatierecht, dat men in de loop der tijden meer en meer als een heerlijk recht (z heerlijkheid) was gaan beschouwen, zonder schadevergoeding afgeschaft.Lit.: D. G. Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen onder het canonieke, het gereformeerde en het neutrale recht, I (1905); L.J. van Apeldoorn, De kerkelijke goederen in Friesland, 2 dln (1915); R- R- Post, Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIIIde eeuw, diss., Utrecht (1928).

(2, R.K. godsdienst) betekent meestal de lichtere maaltijd, die de Katholieken ’s avonds buiten de voornaamste maaltijd op kerkelijke vastendagen is toegestaan. Het woord komt uit de kloosters, waar men daarmede eerst de avondlezing in de vasten, later de avondmaaltijd in de vasten bedoelde. Voor die lezing gebruikte men bij voorkeur de Collationes van Cassianus, en zo behield men het woord collatio.

In het Kerkelijk Recht noemt men collatie het overdragen van een openstaand kerkelijk ambt op een daartoe bekwame candidaat.

Lit.: Codex Iuris Canonici Lib. III, Pars V, cap. III, De beneficiorum collatione.

< >