(1) (Kotsjin of Katsjhi), staat op de kust van Malabar, deel van het dominion India (onderdeel Madras), telt op 3831 km2 1 422 875 inw. Het laagland levert rijst en kokosnoten, katoen, koffie, indigo, betel; de met thee beplante oppervlakte was (1941) 690 ha groot.
De bossen leveren teakhout en andere houtsoorten. De hoofdstad is Ernakolam (ca 32 000 inw.) ; de radja houdt in het nabijgelegen Tripoenthora (ca 6000 inw.) verblijf. Het land dat eertijds aan Haider Ali schatplichtig was, werd in 1792 en 1809 vazalstaat van de Engelse Oostindische Compagnie.(2) (Kotsjin of Kotsjin-Bandar), havenstad in het district Malabar van Madras, en de enige plaats aan de westkust ten Z. van Bombay waar grotere zeeschepen gebouwd kunnen worden, telt ruim 26 000 inw., o.w. een groot aantal Christenen (afstammelingen van Portugezen en Nederlanders) en heeft levendige handel. De stad, na Madras de voornaamste haven van de administratieve eenheid Madras, bewaart door bouwwerken nog vele herinneringen aan de Nederlandse tijd. In de in 1546 gebouwde kerk bevindt zich het graf van Vasco de Gama.
De Portugees Cabrai landde hier in 1500; Vasco de Gama stichtte er een factorij in 1502 en in 1503 bouwde Albuquerque er een fort. Er ontstond een aanzienlijke handel, zowel naar Arabië, als over Egypte naar Venetië. Tevens werd de stad het middelpunt van de werkzaamheden van de R.K. zendelingen.
Na de Portugezen, traden de Nederlanders zowel aan de Koromandel- als de Malabar-kust op, en wel als mededingers van Portugal. Zo verschenen voor Suratte in 1603 De Wolff en Lafer met een lading handelswaar uit Atjeh. De pogingen, hier handel te drijven — de vroegste — hadden weinig succes. De ondernemende Nederlandse kooplieden moesten met hun leven boeten voor zoveel brutaliteit.
Goa zag in het volgend jaar Van der Haagen op de rede, maar de toestemming tot handeldrijven moest van de „samorijn” — de „keizer” — afkomen, die men eerst in Gochin ontmoette. 11 Mei 1604 werd een koopmans„accoordt” getekend.
De krachtsoverschatting van de Oostindische Compagnie was oorzaak, dat aan het Malabargebied voorlopig geen aandacht meer kon worden geschonken. Eerst Antony van Diemen begon in 1636 een nieuw offensief op de westkust van Voor-Indië tegen de oude erfvijand. Eerst moest echter Ceylon worden veroverd. Van de 10-jarige wapenstilstand, in 1641 gesloten, maakte Van Diemen gebruik om in 1647 te Galicoylan, gelegen tussen Cochin en Coylan, een factorij te stichten ter behartiging van de peperinkoop.
Na het beëindigen van de wapenstilstand in 1652 werd de strijd hervat: het was noodzakelijk gebleken Malabar vast in handen te hebben (1658). Rijckloff van Goens ondernam de aanval allereerst op Coylan, omdat de Engelsen hier een factorij wilden stichten. Tot twee malen toe viel de plaats in Nederlandse handen (1658 en 1659). Om echter de vesting Cochin in handen te krijgen, moest eerst in 1662 Cranganoor bezet worden.
Op 8 Jan. 1663 werd eindelijk in de overgave van Cochin toegestemd. En nog vóór de vrede met Portugal van kracht werd (14 Mrt 1663), was de Malabar-kust vast in handen der Oostindische Compagnie. De gouverneur van Nederlands Malabar vestigde zijn residentie in Cochin. In 1795 maakten de Engelsen zich ook van Cochin meester.
Toen bij de Conventie van Londen Nederland van Engeland een deel van de afgenomen koloniën terug ontving, behield Engeland o.a. Banka. Dit eiland werd echter spoedig geruild voor Cochin en Onderhorigheden.
Cochin had tijdens het bewind van de Nederlanders het toppunt van bloei bereikt. De haven werd in de jaren dertig van de 20ste eeuw tot „major port” verklaard, zodat sinds 1 Aug. 1936 het beheer daarover berust bij het Government of India.
H. A. BOMER
PROF. DR F. C. GERRETSON.