Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COCHENILLE

betekenis & definitie

noemt men het gedroogde wijfje van Coccus Cacti L., een halfvleugelig insect, behorende tot de familie der Schildluizen (Coccidae).

De echte Cochenille (Coccus Cacti L. of Cactusschildluis) leeft vooral in Mexico op verschillende cactusplanten en bepaaldelijk op de nopalplant (Opuntia coccinelliferd), die men tot aankweking van het insect op grote schaal op de hoogvlakte van Mexico verbouwt. Het mannetje is donkerrood, heeft tienledige sprieten, witachtige vleugels en 2 lange staartborstels. Het wijfje is grijs, breed en bol-' vormig, met wit wasachtig poeder bedekt en mist de vleugels. De wijfjes zoeken op de plant een geschikte plaats en leggen er eieren in een wollig hoopje wasdraden.

De wijfjes sterven, zodra zij de eitjes gelegd hebben, zodat zich in het droge jaargetijde telkens na twee maanden een nieuwe generatie vertoont.

Alleen de wijfjes leveren de gewenste kleurstof. Men strijkt ze met een stomp mes van de planten op een blik en doodt ze vervolgens door ze met warm water te begieten of aan hete waterdamp bloot te stellen. Hierna worden zij gedroogd en komen als grijze korrels met een wasglans in de handel. Cochenille bevat, naast coccerine, het karmijnzuur, een prachtige rode kleurstof (bekend als karmijnrood of karmijnzuur) der anthrachinon-reeks.

De cochenilleteelt bestond reeds vóór de ontdekking van Amerika op de hoogvlakte van Mexico en werd vervolgens naar de Canarische en Azorische eilanden, naar Malaga, Algerië en Spanje en zelfs naar Java overgebracht. Vooral in Algerije en op de Canarische eilanden was de cultuur in de 18de en 19de eeuw, voor de opkomst der synthetische kleurstoffen, van veel belang. Het mediterrane gebied kende trouwens reeds sedert de Oudheid een dergelijk bedrijf, nl. het verzamelen van bepaalde schildluizen, behorende tot het geslacht Kermes, die op eiken leven en een verwante kleurstof bevatten.

DR G. BARENDRECHT

Door de opkomst van de aniline-kleurstoffen is het verbruik van cochenille gedaald. Zo voerden in 1880 de Canarische eilanden nog 2 500 000 kg per jaar uit, in 1888 slechts 482 000 en nog later niet meer dan 40 000 kg. Voor bepaalde doeleinden bleef het echter tot nu toe in gebruik met name voor uniformlaken en voor rode uitmonsteringskleuren van uniformen. De bekende rode jassen van Britse soldaten en de Engelse hunting coats werden steeds met cochenille geverfd (als tinbeits).

Dat de synthetische kleurstoffen het niet geheel hebben verdrongen, is vermoedelijk hoofdzakelijk het gevolg van het feit, dat men met aniline-kleurstoffen veel moeilijker steeds dezelfde tint (standaardkleur) kan verkrijgen dan met het natuurproduct, dat juist een zeer constante kleur oplevert.

Kermes is als verfstof reeds geheel in onbruik geraakt, behalve voor het rood verven van de hoofdbedekking van Mohammedanen (fez, tarboesj), daar de Koran daarvoor uitdrukkelijk „alkermes” voorschrijft.

Karmijn wordt veel toegepast voor het kleuren van microscopische praeparaten, vooral voor het bestuderen van celkernen, kerndeling en chromosomen bij erfelijkheidsonderzoekingen.

DR A. D. J. MEEUSE

Lit.: M. Dingler, Cochenille und Kermes, in: Rohstoffe des Tierreiches II, p. 343~357 (Berlin 1929).

< >