(1) was de naam, die door het Britse Parlement was vastgesteld voor de gezamenlijke delen van het grote Indische schiereiland, die direct of indirect onder Brits bestuur of onder Britse bescherming stonden. Hoewel in het spraakgebruik er onder mede begrepen, behoorde dus een staat als Nepal in de Himalaja er niet toe (Nepal is een vreemde staat, waarmede buitenlandse betrekkingen worden onderhouden).
De term BritsIndië sloeg alleen op de districten, die onmiddellijk de Britse wetten hadden te eerbiedigen; Brits-Indië omvatte dus niet de Indische Staten, die de Britse bescherming genoten. Het reeds in Achter-Indië gelegen Birma (Burma) behoorde tot i Apr. 1937 mede tot Brits-Indië, evenals de huidige kolonie Aden. Zie ook India (2), Pakistan, Indië, Voor-Indië, Brits-Indië en Birma.(2, Union of India, ook wel Indian Union), een confederatie van gebieden, is gelegen in Voor-Indië, groot 3339810 km2 met (1950) ruim 360 millioen inw. en heeft grotendeels een Hindoebevolking. Hoofdstad is New Delhi. Met ingang van 15 Aug. 1947 als zelfstandige staat erkend (als gevolg van de Indian Independence act van 18 Juli 1947) constitueerde de Unie zich op 26 Jan. 1950 als souvereine democratische republiek. De betrekkingen van de nieuwe staat tot de British Commonwealth of Nations werden geregeld op de bijeenkomst van de Eerste Ministers met het van QC Commonwealth motto „Satyameva Jayate” te Londen op 27 Apr. (Waarheid alleen overwint) 1949 gehouden. Bij deze overeenkomst hebben alle leden-staten hun aanhankelijkheid aan de Britse Kroon bevestigd, met uitzondering van India, dat de koning slechts als een symbool voor een vrije band onder de leden-staten beschouwt, die geen enkele functie t.o.v. India zal bekleden. De overige landen erkennen India als een gelijkwaardig lid van het Gemenebest.
India wordt in het W. begrensd door Pakistan, in ’t N. door China (Sinkiang), Tibet, Nepal en Bhoetan, in ’t O. door Birma en Pakistan, terwijl het in het Z.O. en Z.W. wordt omspoeld door de Indische Oceaan (Golf van Bengalen en Arabische Zee). Het eiland Ceylon ligt tegenover de zuidpunt.
India omvat 11 van de 17 provincies van het vroegere Brits-Indië, nl.: Madras, Bombay, Verenigde Provincies, Bihar, Centrale Provincies en Berar, Orissa, Agmer-Merwara, de Andamanen en Nicobaren, Coorg Dehli en Panth Piploda; delen van de Pendsjaab (Jullundur en Arnbala divisies, deel van Lahore divisie, omvattende Oost-Pendsjaab) en van Bengalen (Burdwan divisie, en delen van presidency en Rajshali divisie, omvattende West-Bengalen); de gehele Assam-provincie, met uitzondering van vrijwel het gehele Sylhetdistrict; benevens de meerderheid van de Indische Staten.
Bevolking
(Samenstelling z Azië). Het geboortecijfer bedroeg in 1947 6403400 (26,6 per mille); het sterftecijfer 4 737 730 (19,7 per mille). In ca 40 steden bedraagt de bevolking meer dan 100 000. De voornaamste zijn:
Calcutta 2923000 (1949)
Delhi 1513000 (1949)
Bombay 489900 (1941)
Madras 771500 (1941)
Haiderabad 739200 (1941)
Lahore 671700 (1941)
Godsdienst
(z ook Indië). De bevolking van India bestaat (1941) voor 65,5 pct uit Hindoes, 24,3 pct uit Mohammedanen, 1,6 pct uit Christenen, 1,5 pct uit Sikhs en 0,6 pct uit Boeddhisten en 6,5 pct uit andersdenkenden. (Zending en missie, z Voor-Indië).
Onderwijs.
De officiële taal is het Hindi (Devanagiri). Engels zal voorlopig nog voor officiële doeleinden worden gebruikt. Naast het Hindi zijn nog 14 andere talen erkend. Men onderscheidt in India tweeërlei inrichtingen voor onderwijs: de erkende, waarin onderwijs wordt gegeven overeenkomstig de door de regering uitgegeven richtlijnen en de niet-erkende scholen. Het erkende onderwijs kent lagere scholen, scholen voor meer uitgebreid onderwijs en vakscholen. Er zijn ca 27 universiteiten; de voertaal is nog Engels, uitgezonderd aan de Osmania Universiteit van Haiderabad, waar in het Oerdoe, de voornaamste taal der Mohammedanen, wordt gedoceerd.
Middelen van bestaan
Hoofdmiddel van bestaan is landbouw. De voornaamste gewassen zijn rijst, tarwe, katoen, jute, tabak, lijnzaad, thee en koffie, suikerriet, verschillende soorten zaad (o.a. sesam en castor) en noten. Het bevloeide areaal is meer dan 2 mill. ha groot; de totale lengte van het net van irrigatiekanalen bedraagt bijna 100 000 km.
De veestapel omvat vooral runderen, buffels, geiten, schapen, varkens en gevogelte, daarnaast paarden, ponies, muilezels en ezels. De bodem levert steenkool, ijzererts, mangaanerts, kopererts, mica, goud, zilver, diamant, ilmeniet, chroomerts, grafiet, petroleum en zout. Ca 364 000 personen zijn bij de steenkoolwinning betrokken. Na de landbouw is de katoenindustrie het belangrijkste bestaansmiddel. Verder zijn nog van betekenis de zijde-industrie (vervaardiging van tapijten en doeken) en hout- en metaalbewerking, terwijl bijna 800 000 personen werkzaam zijn in de theefabrieken.
Handel en verkeer.
De handel met de voornaamste landen en de samenstelling van de buitenlandse handel was, naar handelswaarde in percentages uitgedrukt, zoals is weergegeven in de bijgaande tabellen.
Het spoorwegnet bedraagt (1949) ca 55 000 km, waarvan ongeveer de helft normaalspoor, de rest is smalspoor. Het telegraafnet heeft een lengte van ca 157 000 km. India bezit behalve vele luchtlijnen met het buitenland een goed ontwikkeld binnenlands luchtnet.
Financiën
De munteenheid is de roepie (rupee); in omloop zijn zilveren, nikkelen en bronzen munten (roepies en annas), benevens bankbiljetten van 1 roepie af. 100 000 roepies = 1 lakh, 100 lakh = 1 crore.
Vlag en volkslied.
De vlag vertoont drie horizontale banen: saffraangeel, wit en donkergroen met Agoka’s wiel in marineblauw in het midden van de witte baan. De tekst van het volkslied is van R. Tagore.
Bestuur.
Aan het hoofd van de Unie staat een voor 5 jaar gekozen president, die herkiesbaar is. Het parlement bestaat uit het Hogerhuis of de Raad van de Staten en uit het Lagerhuis of de Volksvergadering. De leden van het Hogerhuis (maximaal 250 in getal) worden volgens indirect kiesrecht gekozen; iedere twee jaar treedt 1/3 van de leden af. Het Lagerhuis (hoogstens 500 leden) wordt voor 5 jaar bij directe stemming gekozen. Aan het hoofd van iedere provincie staat een gouverneur, aan het hoofd van iedere staat of statenbond een Rajpramukh, bijgestaan door een of twee wetgevende lichamen. Dit alles is neergelegd in de op 26 Januari 1950 van kracht geworden grondwet.
Het Hooggerechtshof is het hoogste rechterlijke college, naast de Hoven van de afzonderlijke staten.
Weermacht
A. LEGER
Na de overdracht van het bestuur in Aug. 1947 aan de nieuwe Dominions „India” en „Pakistan” werd het Britse leger uit Indië teruggetrokken en zijn de Inlandse troepen, overeenkomstig hun afstamming gesplitst, onder volledige controle van de beide afzonderlijke regeringen gekomen. Het Indiase leger bedraagt thans (1950) ca 300 000 man. De aanwerving geschiedt op basis van vrijwilligheid.
B. VLOOT
In Aug. 1947 is the Royal Indian Navy, de zelfstandige vloot van India, ontstaan. Deze bestaat (1950) uit i kruiser, 3 torpedobootjagers, 4 fregatten en enig kleiner materieel, met een personeelssterkte van totaal 11 000 koppen. Het ca 1000 man tellende officierskorps telt 75 pct inheemsen, het overige gedeelte bestaat uit uitgeleende officieren van de Britse Royal Navy. Voor instructiedoeleinden wordt veelal gebruik gemaakt van lager R.N. personeel. De voertaal in de marine is Engels. Bij het uitroepen der Republiek India (19 Juni 1949) is de naam gewijzigd in Indian Navy.
Geschiedenis.
Voor de geschiedenis, voorafgaande aan de stichting van het Dominion India .2 Voor-Indië. 1 Sept. 1946 trad de eerste nationale Indische regering op, die 22 Jan. 1947 als doel stelde: de uitroeping van een onafhankelijke Indische republiek. De Britse Regering besloot 20 Febr. 1947, dat uiterlijk Juni 1948 alle Britse bevoegdheden aan geheel India zouden zijn overgedragen. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op: Febr. 1947 verving Lord Mountbatten lord Wavell als onderkoning; 3 Juni 1947 werd het in het leven roepen van twee dominions aanvaard; 15 Aug. 1947 werd de Indian Independance Act van kracht, waarbij de Brits-Indische bevoegdheden werden overgedragen aan de twee Dominions,
1. India, het vnl. door Hindoes bewoonde deel, en
2. Pakistan, met een hoofdzakelijk Mohammedaanse bevolking.
De meeste der meer dan 560 staten sloten zich bij een der beide Dominions aan, al naar de geografische ligging en de godsdienstige gezindheid der bevolking. Als Gouverneur-Generaal van India trad Mountbatten op, tot eerste G.G. van Pakistan werd benoemd Mohammed Alijinnah, presidentvan de Mohammedaanse Liga en een der vooraanstaanden in de Indische onafhankelijkheidsbeweging. Mountbatten resideerde in New Delhi, Jinnah resideerde in Karatsji. Minister-president van India werd Jawaharlal Nehroe. Aanstonds traden ernstige botsingen op tussen Mohammedanen en Hindoes; een conflict groeide tussen India en Pakistan over de grenzen hunner dominions. In de hieruit ontstane burgerstrijd raakten 4 000 000 personen op drift, velen hunner werden gedood.
In Oost-India was de toestand minder ernstig, dank zij Gandhi’s activiteit. Hierdoor haalde hij zich de haat van Hindoe-extremisten op de hals; 30 Jan. 1948 viel Gandhi onder de moordenaarshanden van Nathoeram Vinajak Godse.
Om tot een oplossing te komen wenste de door de Engelse Regering gezonden commissie, bestaande uit Lord Patrick-Lawrence, Sir Stafford Cripps en A. V. Alexander, beide strijdenden om de „Ronde Tafel” verenigd te zien. Dit voorstel tot het houden van een Ronde Tafel Conferentie werd verworpen. Evenzo verging het haar op 16 Mei 1948 ingediend voorstel tot een andere verdeling van Brits-Indië. Met rasse schreden naderde het ogenblik van overgave der bestuursmacht. 21 Juni 1948 legde Mountbatten zijn gouverneurschap neer; Tsjakravartsy Rajagopalatsjari, ex-premier van Madras, volgde hem op.
Het grootste der Voorindische vorstendommen, Haiderabad, vergiste zich, toen het met zijn vorst, de nizam, meende in een verdragsverhouding tot een der beide dominions te kunnen staan. Onderhandelingen leidden tot geen resultaat. India, de Mohammedaanse minderheidsregering van Haiderabad moe, liet zijn troepen op 13 Sept. 1948 het land binnenvallen. Vergeefs beriep de nizam zich op de Veiligheidsraad: reeds hadden de Indische troepen het gehele land bezet.
Beide dominions maakten aanspraak op sommige gebieden, waaronder Kasjmir. Terwijl de Maharadja zich bij India aansloot, viel Pakistan de Mohammedaanse bevolking van Kasjmir bij. Een door de Veiligheidsraad benoemde commissie wist te bereiken, dat op 1 Jan. 1949 het vuren werd gestaakt. Een plebisciet zou daarna over de toekomst van het land beslissen. Tot administrateur der Ver. Naties, onder welker toezicht de volksstemming zou worden gehouden, werd benoemd Admiraal Nimitz. Op 22 Aug. 1950 moest de Commissie der V.N. haar opdrachtgeefster mededelen, dat er nog geen uitzicht bestond op toenadering tussen de beide dominions wat Kasjmir betrof.
India achtte zich geroepen de andere volken van Zuid-Oost-Azië met hooggeheven lichtende fakkel de weg te wijzen naar een betere toekomst. Op de Conferentie van New Delhi (voorjaar 1947) werd een Organisatie voor Aziatische betrekkingen opgericht; op de conferentie van 1949 (20-24 Jan.) onder leiding van Nehroe, werd de Indonesische kwestie aan de orde gesteld (2de politiële actie). Aan het einde van de besprekingen zond de Conferentie de Veiligheidsraad een aantal aanbevelingen. Ook werd de grondslag gelegd voor een Pan-Aziatische Beweging.
De bijeenkomst van Eerste Ministers uit het Britse Gemenebest (22-27 Apr. 1949) werd mede belegd om India tot republiek uit te roepen met behoud van het lidmaatschap van het Gemenebest. Op 26 Jan. 1950 werd te New Delhi de republiek uitgeroepen. Tot 1ste president was reeds enige dagen eerder gekozen dr Rajendra Prasad, voorzitter van de Congrespartij. India had nu de handen vrij tot gelijkschakeling van het bestuur der vorstendommen met het nationale bestuur. Zij nam op 22 Apr. over de diensten van P.T.T., douane, belastingen en de legers.
De Chinese opmars naar Tibet, de noordelijke „bergvesting” van India, wekte in New Delhi verontwaardiging. De bij de Conventie van Simla (1914) tussen Tibet en Brits-Indië vastgestelde McMahonlinie zou door de Chinese legers niet mogen worden overschreden. Intussen werden in New Delhi Chinees-Tibetaanse onderhandelingen gevoerd, op de grondslag, dat India’s vriendschap met China de conditio sine qua non is voor een verdere vooruitgang van het Aziatisch nationalisme.
Gedurende het gewapende conflict tussen de Verenigde Naties en communistisch China over Korea (sedert Nov. 1950) tracht India tot het uiterste een middelaarsrol te spelen, waarbij het, althans tijdelijk, de andere landen van het Gemenebest heeft kunnen meekrijgen. De hoofdlijn der buitenlandse politiek van India is verwerving van het leiderschap in Azië en liquidatie van alle koloniale verhoudingen in dat werelddeel.
PROF. DR C. GERRETSON
Nederland-India.
Sedert 1947 onderhouden Nederland en India rechtstreeks diplomatieke betrekkingen met elkander. De wederzijdse diplomatieke vertegenwoordigers hebben de rang van buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur. Nederland heeft een consulaat-generaal te Calcutta en consulaten te Bombay, Cochin en Madras.
Lit.: E. da Gosta, Indian Industry Today and Tomorrow (London 1947); B. G. Ghate, Asia’s Trade (London 1948); T. R. Sharma, Location of Industries in I. (Bombay 1948); S. Siddiq, Indo-Russian Trade (London 1948); P.
J. Thomas, India’s Basic Industries (Bombay 1948); R. T. Wery, De ontwikkeling van I. binnen de Br. Commonwealth en de samenleving der volken (Leiden 1948); The Indian Cotton Textile Industry, 1947-1948 Annual (Bombay 1948); D. S.
Nag, A study of Economie Plans for I. (Bombay 1949); G. H. Philips, India (London 1949); Y. Petit-Dutailles en Mani Mulla, L’inde dans le monde (Paris 1951).