(1) is de Hollandse naam voor de tot het geslacht Indigofera L. behorende planten. Het geslacht draagt zijn naam naar de uit de plant te winnen kleurstof indigo (z indigo, 2), doch is ook overigens in tal van soorten voor de mens van belang als grondbedekker of groenbemester.
De grondbedekkers zijn in de tropen o.a. in de rubbertuinen van belang omdat ze een los bodemdek vormen, dat de grond niet afsluit, doch afspoeling en zonnebrand verhindert, terwijl de groenbemesters het N-gehalte van de bodem verhogen. Tot deze soorten behoren o.a. I. arrecta Hochst., I. hendecaphylla Jacq., I. hirsuta L., I. longaracemosa Boiv. en I. suffruticosa Mill.DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Heyne, De Nuttige Planten van Ned. Indië II (Buitenzorg 1927), p. 770-776.
(2), indigoblauw of indigotine, is de blauwe kleurstof die naast indigobruin en indigorood (indirubine) in de indigoplant voorkomt. De kleurstof was reeds aan Dioskorides en Plinius bekend en werd uit Indië in grote hoeveelheden in Europa ingevoerd. De Spanjaarden noemden haar „anil”, vandaar de naam aniline, welke base het eerst uit indigo verkregen werd. De planten die voor de indigobereiding in de Oudheid reeds werden gecultiveerd zijn indigofera-soorten (uit de familie
der Papilionaceeën) die in Indonesië inheems zijn. In Bengalen, waar vroeger de meeste indigo vandaan kwam, werden 350 variëteiten en soorten gekweekt. Ook enkele Europese planten leveren indigo: Isatis tinctoria en Polygonum tinctorium. In de Indigofera tinctoria komt de kleurstof voor als indicaan, een indoxyl-glucoside dat door het ferment indimulsine gesplitst wordt. De plant werd kort voor de bloei (dus reeds enkele maanden na de uitzaai) afgesneden, daar de bladeren dan de meeste kleurstof bevatten. 100 kg droge planten leverden 1½ tot 2 kg indigo.
Bij het verven met indigo wordt de vezel eerst met de in alkaliën oplosbare leukoverbinding, het indigo-wit, doortrokken en deze wordt op de vezel zelf door de zuurstof der lucht geoxydeerd tot het onoplosbare indigoblauw. Een beitsmiddel is niet nodig, de kleur is volkomen wasecht en zeer goed lichtecht. Men verft zowel katoen als wol. Vroeger werden voor de reductie tot indigowit, ijzervitriool, ijzerstof, zinkstof met kalkmelk gebezigd of wel de stof in de warmte vergist; tegenwoordig gebruikt men als reductiemiddel het natriumhydrosulfiet: Na2S204 in alkalische oplossing.
Tegenwoordig wordt de wereldbehoefte van indigo bijna geheel gedekt door het zuiverder synthetische product. De weg daartoe is bereid door de klassieke onderzoekingen van von Baeyer (18651883), terwijl de technische procédé’s allengs verbeterd zijn (1890, Heumann).
De zuivere indigo is een donkerblauw poeder of vormt donkerblauwe kristallen (bij sublimatie) die een fraaie metaalglans bezitten (sm.pt 392 gr. C.). De damp is vuurrood tot violet. Het kristalliseert uit chloroform, nitrobenzeen, aniline en phenol. Er zijn vele halogeenderivaten; het 6.6' dibroomindigo is violet en bleek identiek te zijn met het antieke purper uit de purperslak.
Zie ook indigoïden.
DR IR J. S. PETRUS BLUMBERGER
Lit.: W. N. Watson and C. H. Penning, Indigo and the World (Ind. eng. Ghem. 18, 1309-1312, 1926); C.
J. N. van Lookeren Campagne, Plantage-indigo (Wageningen 1901); C. Rawson, J. Soc. chem. Ind. 18, 467 (1899); H. E.
Fierz David, Kuenstliche organische Farbstoffe (Berlin 1926); J. Martinet, Matières colorantes, l’indigo et ses dérivés (Paris 1926); H. Truttwin, Enzyklopaedie der Kuepenfarbstoffe (Berlin 1920); G. Cohn in Ullmann's Enzyklopaedie der technischen Chemie (2de dr., Berlin 1930);J. G. Kern and H.
Stenerson, Chem. Eng. News, 24, 3164 en 3181 (1946).