(eigenlijk Galenos), de grootste geneesheer der Oudheid (Pergamon 22 Sept. 130 - Rome? ca 201), zoon van de architect Nikon, studeerde eerst filosofie, daarna geneeskunde te Pergamon, deed na de dood van zijn vader (149) studiereizen, en werkte o.a. te Smyrna, Korinthe en ten slotte te Alexandrië. Hij vestigde zich in 157 te Pergamon en werd daar arts der gladiatoren; ca 163 ging hij naar Rome, waar hij een zeer grote praktijk kreeg.
In 166 vertrok hij plotseling, waarschijnlijk uit vrees voor de pest en hij maakte daarna wederom vele reizen. Door Marcus Aurelius ontboden om mede te gaan op een veldtocht, vluchtte hij met de keizer naar Rome voor de pest en werd daar opvoeder van Commodus (169). Dit gaf hem veel vrije tijd. Na 180 ontbreken nauwkeurige berichten over zijn leven.Galenus heeft enorm veel geschreven: veel commentaren op Hippokrates, verder over anatomie en physiologie. De helft van zijn werken is verloren. Hij was een eclecticus; hij wist de toenmalige wetenschap in een systeem bijeen te brengen en voegde veel eigens daaraan toe, vooral op anatomisch en physiologisch gebied. Hij was zeer helder en scherpzinnig; de fundamenten ontleende hij aan Hippokrates, maar verder ook veel aan de empirische, pneumatische en zelfs methodische scholen.
Zijn systeem is allesomvattend en daardoor zo verleidelijk, dat het tot in de 18de eeuw in zwang geweest is. Men kon er alles mee verklaren en in zoverre was het zeer practisch; maar anderzijds hield het daardoor het onderzoek tegen. Zijn ideeën over de graad van werkzaamheid der geneesmiddelen zijn fantastisch en hebben veel kwaad gedaan. Er zijn drie eeuwen, van 1500 tot 1800, nodig geweest om door middel van de nieuwe anatomie en physiologie, zijn invloed te vernietigen, en zijn leerstellingen over de vier lichaamssappen, de circulatie met de lever als middelpunt-enz. omver te werpen.
Niettemin — of liever daardoor — was hij een groot en geniaal geleerde. Ook als wijsgeer heeft hij een goede reputatie; in zeker opzicht is hij verwant aan de StoÏci.
DR TH. H. SCHLICHTING
Bibl.: Opera omnia ed. C. G. Kühn (20 dln in 22 bdn, Lipsiae 1821-1833, Medicorum graecorum opera quae extant, no 1-20).
Een nieuwe uitg. van zijn werken is begonnen als 5de dl v. h. Corpus medicorum graecorum ed. Acad. Berolensis Havniensis Lipsiensis, verschenen zijn dl IV, 1, 2 (1937, 1923), IX, 1, 2 (1914, 1915), X, i, 2 (1934, 36, 40), Suppl. 1-3 (I934-1939), Vertalingen: Œuvres anatomiques, physiologiques et médicales, p.
C. Daremberg (2 dln, Paris 1854-1856); On the natural faculties, tekst en Eng. vert. d. A. J.
Broek (1916, Loeb class. lib., 71); Werke, übers. v. E. Beintker u. W.
Kahlenberg (2 dln versch. Stuttgart 1941); On medical expérience, ed. of the Arab. version with transi, by R. Walzer (Oxford 1944).
Lit.: I. Zimmermann, Material zur Würdigung G.’s als Geschichtsschreiber d. Medizin, diss. Berlin (1902); Th.
Meyer — Steinich, Ein Tag im Leben des G. (Jena 1913) ; F. Ullrich, Die anatomische und vivisektorische Technik des G. Diss. Leipzig (1919) ; M.
Meyerhof, Über echte und unechte Schriften G.’s,in: Ber. d. Pr. Ak. d. Wiss.XXVIII (1928); G.
Bilancioni, G. (Milano 1930); W. L. H. Duckwordth, Some notes on G/s anatomy (1949).