Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CLASSICISME

betekenis & definitie

(1, bouwkunst) is de stijlrichting, die streeft naar een algemeen geldende en absolute vorm, naar vaste regelen en verhoudingen, waarbij de klassieke bouwkunst ten voorbeeld genomen wordt. Het ontwikkelt zich na 1750 uit het classicistisch Barok als tegenhanger van het Rococo.

Gedurende de Renaissance blijkt reeds een drang naar een objectieve, ontoevallige architectuur, vnl. bij Palladio en Scamozzi (16de eeuw). En gedurende het Barok bloeit deze gedachte als tegenhanger tot de pralende Jezuïetenstijl als „classicistisch Barok” op, vooral in de Protestantse en humanistisch denkende landen: Holland, Scandinavië, West-Duitsland, West-Frankrijk; speciaal de gereserveerde Engelsen leveren een belangrijke bijdrage tot het pure classicisme door de studiewerken, o.a. van Stuart en Rewett (Antiquities of Athens, 1762) en de architectuur van de Bank of England, National Gallery, British Museum, het Adelphi Terrace, Stradford Place, Fitzroy Square en Regent Street, alles te Londen, en het vernieuwde stadsplan van Edinburgh door John Nash (1752-1835).In Frankrijk tekenen de classicistische tendenzen zich duidelijk af in de Lodewijk XVI-stijl (die reeds begint vóór de regering van deze koning), met als voorbeelden het Petit Trianon (1766), Place de la Concorde met de pleinwanden (ca 1760) en het zuiverst in het Panthéon van Soufflot (1764-’90) en de Madeleine van d’Ivry ( 1809). De merkwaardige architect Le Doux komt tot extreem absolute bouwvormen, die als te theoretisch nauwelijks verwerkelijkt zijn. Via het „Directoire” belandt het classicisme in het Napoleontische Empire, dat vooral in interieurs Egyptische ornamenten toevoegt. In Duitsland wordt het classicisme vooral archaeologisch en literair door philhellenen voorbereid: Winckelmann, Lessing en Goethe (18de eeuw).

Franse architecten werken in Dresden (Longuelune), Wilhelmshöhe (Simon du Ry) en beïnvloeden o.a. Berlijn. Belangrijke figuur is de architect-stedebouwer Weinbrenner (1766-1826). Mooie en voorname architectuur schonk de architect Schinkel (1781-1841) aan Berlijn: Neue Wache, Schauspielhaus, Altes Museum enz.

In Zuid-Duitsland werkt von Klenze (1784-1864) als hofarchitect, vooral te München: Glyptothek, Königsplatz, en te Wenen de Deen Th. Hansen.

In Denemarken is het gevoel voor het classicisme zeer sterk, vooral Harsdorff (1735-’99) en C. F. Hansen (1756-1845) scheppen een mooi oeuvre, parallel met de beeldhouwer Thorvaldsen. Voor de koning van Griekenland, Otto van Beieren, bouwen de Deense gebroeders Hansen en de Wener von Klenze een belangrijk deel van het nieuwe Athene na 1835.

Tot heden is in Scandinavië de veredelende invloed van het classicisme op de modernste bouwkunst te bemerken.

In Nederland, waar de bloeiperiode tijdens het classicistische Barok valt, gaat de bouwkunst ongemerkt in het meer nuchtere en cerebrale classicisme over. In de Napoleontische tijd ontstaan de grote kazernes en andere overheidsgebouwen. In Amsterdam de Haarlemmerpoort (1840), de Mozes-en-Aaronskerk van Suys (1783-1861) en de voormalige Beurs van Zocher (1840). De „Waterstaatsstijl” komt hieruit voort.

In Italië zijn behalve het Teatro della Scala te Milaan door Giovanni Piermarini (1778) en het stadsplan van dezelfde stad, evenals het bekende café Pedrocchi te Padua (1831), weinig opvallende classicistische scheppingen aan te wijzen.

Classicisme kan ook als algemeen begrip dienen als tegenhanger tot een schilderachtige, romantische of een verwaterde stijl, zo gebruikt in de Hellenistische tijd bij een herleving van de klassieke kunst van de 5de eeuw v. Chr. en de herbezinning onder Hadrianus van de Romeinse kunst op die van de Griekse klassieken. Zo ook kan men van een classicistische opvatting spreken ten aanzien van de architectuur van het Derde Rijk en van de Sovjets.

ARTHUR STAAL

(2, beeldende kunst). In de schilder- en beeldhouwkunst betekent Classicisme een koele en zorgvuldige, tevens vereenvoudigde en volgens de Griekse schoonheidscanon geïdealiseerde weergave. Bij de schilderkunst is nu de kleur van minder belang dan de vorm en vooral de contour. Gaarne worden daarbij de figuren zo veel mogelijk geïsoleerd gezien, óók wanneer zij in groepen zijn samengesteld.

Bovendien bestaat een sterke voorkeur voor compositie als bij een reliëf, zodat dus de figuren zoveel mogelijk evenwijdig opgesteld zijn aan het tafereelvlak. In een classicistische tekening zal alles in lijnen opgelost zijn, zonder aanduiding van modelé of schaduw.

De Franse kunst (die de eeuwen door altijd zeer sterk heeft vastgehouden aan zuiverheid van maten en verhoudingen, en die bovendien altijd een bijzonder ontwikkeld gevoel had voor de lijn), kende ook reeds in de barok-periode sterk classicistische tendenties. Voor de harmonische sfeer die de werken van een Nicolas Poussin (17de eeuw) vervult, bestond en bestaat daar te lande altijd de grootste waardering. Ook de werken die later, tijdens Lodewijk XIV, onder de artistieke „dictatuur” van Charles Lebrun ontstonden, hebben dikwijls een enigszins classicistisch karakter en onderscheiden zich daardoor sterk van de kunst elders. In het algemeen verstaat men echter onder classicistische kunst speciaal de werken, die, globaal, tussen 1780 en 1820 zijn ontstaan (sommigen geven er de voorkeur aan, de kunst van deze periode neo-classicistisch te noemen; zij beperken de term Classicisme dan tot de kunst van Palladio — zie hierboven onder bouwkunst — en zijn volgelingen in het classicistische barok).

Na het zware pathos van het barok en de sierlijke beweeglijkheid van de Lodewijk XV-stijl, ontstond, als reactie, een verlangen naar strakheid en eenvoud; men wilde nu rechte lijnen, na zo lang uitsluitend curven gezien te hebben. Parallel met het ontstaan van het Classicisme loopt een wijziging in de algemene levensstijl, met behoefte aan ernst en natuurlijkheid. Ook de toenemende verburgerlijking van de samenleving vormt een factor bij de groei van het Classicisme. Dit blijkt uit de wens, dat in de beeldende kunst een voorstelling duidelijk en overzichtelijk zij.

De classicistische onderstroming die in de Franse kunst altijd was blijven voortbestaan en die, zoals bij de bouwkunst is vermeld, in architectuur en ornament reeds kort na het midden der 18de eeuw boven was gekomen, begon zich geleidelijk ook in schilder- en beeldhouwkunst te manifesteren. Menig kunstenaar zocht nu zijn inspiratie te Rome. In Duitsland geschiedde hetzelfde, ook eerst vooral door kunstenaars, die zich te Rome lieten inspireren door de werken van de antieken, waarbij dan de kennismaking met de geschriften van Winckelmann er toe had bijgedragen hun ogen te openen voor de „edle Einfalt” en „stille Grosse” van deze kunstwerken. Reeds in 1761 voltooide de Duitser Anton Raphael Mengs in de Villa Albani te Rome, een plafondschildering (Apollo tussen de Muzen), waarbij hij elementen, aan Raffael ontleend, combineerde met een classicistische compositie.

Dit stuk, opgevat als een vlak schilderij, betekende een krachtige reactie op de illusionistische plafondschilderingen met zwevende figuren in sterk verkort Barok en Rococo. In het begin der jaren ’80 trok te Parijs het beeld van Diana door de grote beeldhouwer Jean Antoine Houdon algemeen de aandacht door de classicistische vorm met gladde vlakken en strakke contour. Vooral werd echter het programma van het Classicisme opgesteld door de Franse schilder Jacques Louis David. In 1784 stelde hij te Rome, en het volgende jaar te Parijs zijn Eed der Horatii ten toon.

Om deze opdracht te kunnen uitvoeren, was hij speciaal naar Rome gereisd, omdat hij meende daar de sfeer te zullen vinden, waarin zulk een werk zou kunnen ontstaan. Ondanks veel critiek en tegenstand, behaalde hij met dit schilderij te Parijs een enorm succes. Wat de classicistische schilderkunst in Frankrijk onderscheidt is de literaire inslag. In de laatste jaren voor en ook tijdens de Franse revolutie eiste men van de schilderkunst, dat zij iets „groots” en „verhevens” zou uitbeelden, ter lering van de menigte en ter aanwakkering van edele en patriottische gevoelens.

Men vatte de samenleving der Grieken en Romeinen op als een maatschappij, waarin het summum van burgerdeugd was betracht, en zo kreeg dus het Classicisme ook van daaruit voedsel. De tendenties van de hier geschetste vormgeving verbreidden zich over heel Europa. Als bijzondere kunstenaars zijn, temidden van talloze anderen nog te noemen: de beeldhouwers Johann Gottfried von Schadow in Duitsland, Bertil Thorvaldsen in Denemarken, Antonio Canova in Italië.

Ook in ornament, meubel en kledij kwamen de classicistische tendenties voor de dag. Belangrijk voor het ornament was de schat aan motieven die voor de dag kwam bij de opgravingen te Herculanum en later te Pompeji. Wat het costuum betreft, vooral omstreeks en na 1800, toen de glad neerhangende, dikwijls mouwloze en zeer hoog gegorde japonnen van dunne stof een herinnering moesten geven aan (laat) antieke dracht, terwijl de platte muilen zonder hakken waren geïnspireerd op de sandalen. Onder het Empire werd in ornament en meubel de stijl nog koeler en strakker, a.h.w. meer op de representatie gericht dan op practische bruikbaarheid.

In het meubel kregen de lege vlakken alleen op enkele organische punten een versiering (veelal van verguld brons) met een Grieks, Romeins of Egyptisch motief in zeer scherp omlijnde vorm. Nog lang nadat het Classicisme uitgebloeid was, bleef het in de schilderkunst gehandhaafd door Jean Dominique Ingres, tegen wiens oeuvre de jongeren (Delacroix) sterk in opstand kwamen. Ook later zijn in de Franse schilderkunst onderstromingen met enigszins classicistisch gerichte tendenties blijven bestaan.

PROF. DR FR. W. S.

VAN THIENEN

Lit.: Goethe, Winckelmann und das 18. Jahrh. (1823); Gurlitt, Gesch. d. Barockstiles, d. Rococo u. d.

Klassizismus (Stuttgart 1887-’88); I.eisching, Der Wiener Kongress, Kulturgesch., die bildenden Künste, etc. (Wien 1898); Hildebrandt, Die Kunst des 19. und 20. Jahrh. (Wildpark-Potsdam 1924); Pauli, Die Kunst d. Klassizismus u. d. Romantik (Berlin 1925); Landsberger, Die Kunst d.

Goethezeit (Leipzig 1931); Meyer, Gesch. d. modernen franz. Malerei seit 1789 (Leipzig 1867); Benoit, L’art français sous la révolution et l’empire (Paris 1897) ; Fontainas, Vauxcelles, Gromort et Mourez, Hist. générale de l’art français de la révolution à nos jours (Paris 1922) ; Hessling, Empire-Möbel (Leipzig z.j.); Vacquier, Le style Empire (Paris 1911); Folnesics, Innenràume u. Hausrat d. Empire- u.

Biedermeierzeit in ôsterreich u. Ungam (Wien 1922); Schmitz, Deutsche Möbel d. Klassizismus (Stuttgart 1923).

(3, letterkunde), in het algemeen de uit de Renaissance voortgekomen literaire stroming, die eeuwenlang in West-Europa heeft geheerst en waarop de Romantiek de reactie is. De grote verering voor de klassieke beschaving had ook op het gebied der letterkunde, vooral op dat van het drama, tot navolging geleid. Deze navolging betrof zowel de vorm als de inhoud van het taalkunstwerk. In het klassieke schoonheidsideaal onderkende men in de eerste plaats de werking van de Rede.

Vandaar dat het classicisme in zijn latere ontwikkeling in rechtstreeks verband staat met het rationalisme. Een intellectualistische aesthetica en poëtica (£ Boileau) meende, dat een kunstwerk aan bepaalde van te voren opgestelde regels moest voldoen en dat, in overeenstemming daarmee, het gevoel steeds door de Rede moest worden beheerst. Als voorgeschreven dichtmaat voor drama en epos gold de strenge alexandrijn. Bepaalde woorden mochten niet worden gebruikt, omdat ze niet „verheven” waren (Parnastaal).

Al die voorschriften hebben grote talenten niet belet kunstwerken van hoge orde te scheppen. Maar in de 18de eeuwse literatuur, die wel speciaal met de term „classicisme” wordt aangeduid, worden die voorschriften maar al te vaak uiterlijk toegepast en treedt verstarring op. In Nederland (Nil Volentibus Arduum), en ook wel elders, volgden de dichters niet meer de klassieken na, doch de Franse classicisten.

DR C. F. P. STUTTERHEIM

Lit.: H. Peyre, Qu’est-ce que le classicisme? Essai de mise au point (Paris 1933); René Bray, La formation de la doctrine classique en France (1927); H. Brugmans, Wat is classicisme? in De Gids (Apr. 1935)