is in het algemeen ieder, die iets bestuurt of beheert; men heeft bijv. regenten en regentessen van liefdadigheidsgestichten enz. In het staatsrecht is een regent degene, die het hoogste gezag waarneemt in geval van minderjarigheid, krankzinnigheid, langdurige ziekte enz. van de vorst.
Een regentschap komt volgens de NEDERLANDSE Grondwet (art. 36 vlgg.) te pas:
1. als de Koning minderjarig is;
2. als de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen;
3. als de Koning krachtens een wet tijdelijk de uitoefening van het koninklijk gezag heeft neergelegd.
De Koning is minderjarig, zolang hij de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt (art. 31). Dat de Koning buiten staat is de regering waar te nemen, wordt beslist door de Staten-Generaal in verenigde vergadering naar aanleiding van een verslag van de Raad der Ministers en na ingewonnen advies van de Raad van State. De regent wordt benoemd bij een wet, die tevens de opvolging in het regentschap kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenigde vergadering. De wet tot voorziening in het regentschap over een minderjarige Koning wordt nog bij het leven van de Koning, voor het geval der minderjarigheid van zijn opvolger, gemaakt. Is de Koning buiten staat de regering waar te nemen en is er een prins van Oranje, of een dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, dan zijn deze van rechtswege regent, wanneer zij de leeftijd van 18 jaren bereikt hebben.
Zolang nog geen regent benoemd is, neemt de Raad van State het koninklijk gezag waar. De kosten van het regentschap worden genomen van het inkomen der Kroon. Het regentschap eindigt, wanneer de Koning meerderjarig wordt, wanneer door de Staten-Generaal, wederom in verenigde vergadering, is verklaard, dat de Koning niet meer buiten staat is de regering waar te nemen of in het geval sub 3, wanneer de Koning zelf de uitoefening van het koninklijk gezag weer opneemt.
Historisch belangrijk is de benaming regenten voor de patricische bestuurders van de Nederlandse steden tijdens de republiek, die, veelal uit de koopmansstand voortgekomen, in de 17de en vooral in de 18de eeuw een gesloten kaste vormden, waarbinnen de vooraanstaande en winstgevende posten tussen de familieleden verdeeld werden.
Naar BELGISCH staatsrecht wordt in drie gevallen tot de aanstelling van een Regent overgegaan: wanneer de koning minderjarig is, wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt te regeren en ten slotte wanneer de troon onbezet is. Indien, bij ’s Konings overlijden, zijn opvolger minderjarig is (d.i. de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt) komen Kamer en Senaat in verenigde vergadering bijeen ten einde in het regentschap te voorzien. Zo de koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren wordt die onmogelijkheid vastgesteld door de in raad vergaderde ministers die dan dadelijk de verenigde kamers bijeenroepen met het oog op de aanstelling van een Regent (art. 82 van de grondwet). De koning hervat de uitoefening van zijn grondwettelijke machten steeds na een beslissing van de verenigde kamers, vaststellende dat de onmogelijkheid te regeren een einde heeft genomen (wet van 19 Juli 1945).
Wanneer de troon onbezet is wordt door de verenigde kamers voorlopig een Regent aangesteld tot wanneer de vernieuwde kamers voorgoed in het bezetten van de troon hebben voorzien.
De regent oefent alle machten van de koning uit. Onder een regentschap kan de Grondwet evenwel niet gewijzigd worden.
België heeft twee regentschappen gekend. Luslet de Chokier, een lid van het Nationale Congres, werd op 27 Febr. 1831 tot regent benoemd. Hij bleef die functie waarnemen tot op de dag van de eedaflegging van Z.M. Koning Leopold I (21 Juli 1831). Bij decreet van 20 Sept. 1944 stelden de verenigde kamers, met de overweging dat koning Leopold III, die krijgsgevangen was, zich in de onmogelijkheid bevond te regeren, Z. K.
H. Prins Karel van België als Regent aan. Op 20 Juli 1950 werd door een decreet van de Verenigde Kamers aan het regentschap van Z. K. H. Prins Karel, een einde gesteld.
PROF. A. J. MAST
De titel regent wordt in België door de wet M.O. van 1850 ook toegekend aan de leraren van het lager middelbaar onderwijs: de titel wordt verworven na bijzondere studiën aan de middelbare normaalafdelingen. De regenten geven les aan de middelbare scholen (kinderen van 12 tot 15 jaar).
Sinds 1881 bestaan er tevens regentessen. Bij de organieke wet van 1952 werd haar ook de titel van „geaggregeerde lerares van het lager middelbaar en technisch onderwijs” verleend. Oorspronkelijk was de benaming „regentes” slechts toepasselijk op de leraressen in de algemene vakken. Naderhand werd ze uitgebreid tot de leraressen in de huishoudkunde bij het M.O. en tot de beroepsregentessen, de huishoudkundige en landbouwhuishoudkundige regentessen bij het nijverheidsonderwijs.