Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROCOCO

betekenis & definitie

is de benaming voor de laatste ontwikkelingsvorm van het Barok, die duurde van ca 1720-1770. De naam is afgeleid van rocaille, een ornamentvorm, waarbij de klassieke schelp schetsmatig is aangeduid door in- en uitrollende curven.

Voor dezelfde stijl spreekt men in Frankrijk ook van Régence, Louis XV en Louis XVI, in Duitsland van Zopfstil. De stijlveranderingen ten opzichte van het Barok voltrokken zich vnl. in het decoratieve. De grondbeginselen bleven dezelfde, maar de uitvoering werd ijler, speelser en onmateriëler. Het zich verlustigen in fantastische architecturen kwam tot uiting in nooit te verwerkelijken ontwerptekeningen. Ook theaterdecors waren hiervoor een welkome aanleiding.Speciaal in Frankrijk is het Rococo-element vrijwel uitsluitend te vinden in het interieur, in de ornamentatie van wanden en plafonds, in meubelen, porselein, voorwerpen van brons en edele metalen. De eerste, die het ornament onplastisch en calligrafisch maakte, was Lepautre. Deze werd onder Louis XV opgevolgd door Oppenord, die evenals de na hem komende Meissonnier vele ornamentgravures maakte, die echter pas na 1750 uitgegeven werden en hun invloed deden gelden in de andere landen van Europa, toen de grote tijd in Frankrijk al voorbij was. Een nieuw element werd toegevoegd door het asymmetrisch ornament, dat na 1727 geïntroduceerd werd door Pineau. Ook deden Chinese motieven hun intrede en in de schilderkunst kwam het pastel met zijn zachte tinten zeer in de mode.

Tot de fraaiste werken met Rococo-ornament behoren wel de hekken van Lamour op de Place Stanislas in Nancy (na 1750). Van de ornamentist Meissonnier stamt de façade van de S. Sulpice in Parijs. Nog voordat Louis XVI de troon besteeg ontwikkelde zich naast het Rococo reeds het Classicisme.

In Duitsland en Oostenrijk ontstonden vele kerken, kloosters en paleizen, die door hun fantasievolle architectuur, met geraffineerde licht- en ruimtewerking en schilderachtige versiering tot de hoogtepunten van de bouwkunst behoren. De in- en uitzwenkende gevels en ingewikkelde plattegronden waren een eeuw vroeger ook al in Italië, door Borromini, Guarini en Juvara ontworpen, maar de uiterste consequentie, waarbij de wetten van de zwaartekracht schenen te worden opgeheven, werd in Duitsland bereikt. In tegenstelling met Frankrijk, waar architectuur en ornament duidelijk gescheiden bleven, vervaagden de grenzen zich in Duitsland meer en gingen architectuuronderdelen soms in ornament over.

Tot de grootste bouwmeesters van deze periode behoorden: J. Prandtauer (Stift Melk), D. Pöppelmann (Dresden, Zwinger, G. Bähr (Dresden, Frauenkirche), Gebr. Asam (München,Johanniskirche, J. B.

Neumann (Vierzehnheiligen), G. W. von Knobelsdorff (Sanssouci), D. Zimmermann (Wies, Wallfahrtskirche), L. Hildebrandt (Wenen, Schloss Belvedere). In Duitsland handhaafde de stijl zich langer dan in Frankrijk. In Rusland kwam na 1740 de Rococo-stijl tot grote bloei onder invloed van de Italiaan Rastrelli en de Fransman Pineau.

In Spanje en Portugal kreeg de decoratie vormen, die spotten met iedere constructieve gedachte, zodat de gebouwen door overwoekering van het ornament een enigszins amorf karakter kregen. Een tendens in deze richting is ook waar te nemen in de architectuur van de overigens fraaie Zuiditaliaanse stad Lecce.

Tot de bekendste schilders behoren Watteau, Fragonard, Boucher, Quentin Latour, Liotard, Perronneau, Maulbertsch, Asam en Desmarees.

Rococo in de muziek vertoont dezelfde krullerig-decoratieve ornamentiek - vooral in de uitgebreide melodische versieringen als in de Beeldende Kunsten en de kunstnijverheid, soms zelfs ten koste van structuur en inhoud. In Frankrijk vond het Rococo zijn eerste duidelijke uitingen, en wel in de clavecymbelwerken van Couperin. Van Frankrijk uit drong het Duitsland (Telemann, Mattheson e.a.; zie Duitsland, muziek) en Italië (Dom. Scarlatti e.a.; zie Italië, muziek) binnen. Het Rococo verliep tot sierlijke oppervlakkigheid in de werken, o.a. van Balbastre, Daquin, Nichelmann, Grazioli, Sacchini, en werkte nog na in galante zin, in de werken van C. P.

E. Bach, Haydn en de jonge Mozart. Zo bestrijkt het muzikale Rococo de periode van ca 1690 tot ca 1775.

Lit.: R. Graul, Das 18. Jahrh., Dekoration u. Mobiliar (1905); R. Sedlmaier, Grundlagen der R. Ornamentik in Frankreich (1917); A.

Feulner, Bayr. R. (1923); ld., Skulptur u. Malerei des 18. Jahrh. in Deutschland (Potsdam 1929); E. Hildebrandt, Malerei u. Plastik d. 18.

Jahrh. in Frankreich (Potsdam 1924): A. E. Brinckmann, Die Kunst des R. (Prop. Kunstgesch. 1940); W. Hegemann, Deutsches R. (Leipzig 1942); F. Kimball, The Creation of the R. (Philadelphia 1943); M. v.

Boehn, Rokoko. Frankreich im 18. Jahrh. (1919); Fritz Neubert, Französische Rokokoprobleme, in: Festschrift f. Ph. Aug. Becker (1922); V.

Klemperer, Der Begriff Rokoko, Jahrb. für Philologie, dl I (1925); H. P. H. Teesing, in: Neophilologus, dl 30 (1946).

< >