(1) (Ital.: citadella, stadje), ook wel kasteel genoemd, is een klein vestingwerk, destijds door een vorst, soms ook door een landsregering, in of dichtbij een stad gebouwd om de bewoners onder zijn (haar) gezag te houden en hen zonodig tegen vijandelijke aanvallen op de stad te beschermen. Meestal waren de citadellen van een regelmatig gebastionneerd tracé, vierkant, vijf- of zeshoekig, maar de 5-hoekige vorm werd voor de bestemming, uit verdedigingsoogpunt, de beste geacht.
Zij moesten bij voorkeur op het hoogste punt aan de buitenkant der stad zijn gelegen om de stad te kunnen beheersen (commanderen). Werd de citadel ten dele in de stad aangelegd, zoals in de meeste gevallen geschiedde, dan liet men zoveel mogelijk een der 5 bastions met de aansluitende courtines en de flanken van de beide nevenliggende bastions in de omwalling der stad vallen, terwijl tussen de stadsbebouwing en dat gedeelte van de citadel een grote, glacis-vormige open ruimte als schootsveld en tegen overrompeling van de bezetting, werd gelaten, de zgn. esplanade (zie de schetsen van de ligging der citadel van Antwerpen, gebouwd 1567-1572 en van die te ’s-Hertogenbosch uit ca 1640, welke grotendeels nog aanwezig is).Behalve deze zijn nog in Nederland gebouwd en alle door de burgerijen, die ze als „dwangkastelen” beschouwde, geslecht de citadellen te Utrecht (het Vredenburg), Groningen, Leeuwarden, Harlingen, Stavoren, Vlissingen, enz. Van de buitenlandse is vooral belangrijk de nog bestaande 5-hoekige citadel te Kopenhagen, evenals de grotendeels geslechte 4-hoekige te Calcar, door een Nederlands ingenieur, Henrick Ruse, in de tweede helft der 17de eeuw aangelegd, voorts zeer vele in de Italiaanse steden en buiten Europa o.a. de Kasba te Algiers.
De Citadel moest beter versterkt zijn dan de stad, om niet eerder dan de stad te worden genomen. In de meeste gevallen zien wij dan ook dat bij belegeringen de aanval op en inneming van de stad voorafgaat aan die van de citadel (o.a. Namen in 1692 en 1695, welke belegeringen kort zijn beschreven in dl 3 der Heemschutserie: (Lt-kol.) W. H.
Schukking, De oude vestingwerken van Nederland.
LT.-KOL. w. H. SCHUKKING
(2, scheepsbouw), gepantserde rechthoekige weerstandbiedende ruimte op oorlogsschepen, ongeveer midden tussen voor- en achtersteven gelegen, ter bescherming van munitie-opvoer, geschuttorenbases, machines en rookkanaalvoeten. Later, toen de torens op voor- en achterschip kwamen en middelbaar geschut werd ingevoerd, werd de citadel de opstellingsplaats van dat laatste. Na ca 1925 niet meer gebouwd. Citadelschip heet een type slagschip, waarbij de zware artillerie door een citadel werd beschermd. Bekendste voorbeeld: de „Inflexible” van ca 1880, ong. 10 000 ton, 4 kanons van 43 cm.
R. F. SCHELTEMA DE HEERE.