is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Solanaceeën met 30 soorten vooral in Zuid-Amerika. Het onderscheidt zich door zijn ronde of langgerekte, vaak zeer grote, onregelmatige, tamelijk droge, rode, gele of zwarte bessen, die grotendeels i-hokkig en slechts onderaan 2-hokkig zijn.
Van de talrijke soorten noemen wij C. annuum L. en C. longum Sendt., wier gedroogde, rode vruchten onder de naam van Spaanse peper, Paprika, Lombok of Tjabé, in de apotheek ook als Fructus Capsici bekend zijn; voorts C. baccalum L., C. minumum Roxb. (syn. C.fastigiatum BI.) en C. grossum L., van welke de Cayennepeper afkomstig is. Deze is veel kleiner dan de Spaanse peper, hoogstens 2 cm lang, maar veel meer brandend van smaak. De eerstgenoemde soort werd in latere tijd ook in het Z. van Europa verbouwd. Het is een éénjarige plant met een opgerichte, vertakte stengel, gave, eivormige, glanzig-groene bladeren en alleenstaande, klokvormige witte bloemen.
De meest hangende vruchten zijn langwerpig kegelvormig samengedrukt, van buiten rood, glanzig, met een dunne, lederachtige vruchtwand, van binnen hol, naar beneden door een tussenschot in tweeën verdeeld met talrijke platte, gele, niervormige zaden. De grootte is zeer verschillend, van 4-10 cm. Haar vlees heeft een hete, peperachtige smaak. Er zijn echter ook minder scherpe soorten, zoals de Pimiento dulce der Spanjaarden, die in soep of als salade gegeten worden.
Als sierplanten, wegens de rode of gele bessen, kweekt men C. baccalum L. en C. cerasiforme Hort.