of smaakzin is het vermogen om in de mond genomen stoffen te „proeven”. Wil een stof geproefd worden, dan moet zij opgelost zijn of oplosbaar in speeksel.
Een vast voorwerp in een volkomen droge mond wekt geen smaakgewaarwordingen op. Het smaakorgaan bestaat uit de zgn. smaakbekers of smaakknoppen, die in hoofdzaak voorkomen in de omwalde papillen van de tong, op de tongpunt en -randen, en verder op het zachte gehemelte en de achtervlakte van de epiglottis. De smaakbeker bestaat uit een aantal cellen, steun- en smaakcellen, die aan de onder- en bovenkant iets naar elkaar toegebogen zijn. Daar ze kleiner zijn dan de omgevende cellen vormen de openingen van de smaakbekers kleine inzinkingen. De eigenlijke smaakcellen hebben aan weerskanten een uitloper en zijn lang en spoelvormig. Zenuwvezels, takken van de 7de, 9de en 10de hersenzenuw vertakken zich in de smaakcellen en geleiden de smaakgewaarwordingen naar de hersenen (hippocampus).Er zijn vier fundamentele smaakkwaliteiten: bitter, zoet, zout en zuur. De andere smaken die wij waarnemen zijn het gevolg van menging van twee of meer fundamentele sensaties, òf van de combinatie van een smaakgewaarwording met een gewone zenuwprikkeling (tast en pijnzin) in de mond. Dit laatste is het geval bij gember en azijn. Smaak- en reukgewaarwordingen gaan dikwijls samen.
Voor vele van de fijne smaken is de reuk onontbeerlijk. Zo is bij dichtgeknepen neus of ontstoken neusslijmvlies de „smaak” sterk verminderd. De vier smaakkwaliteiten hebben elk een eigen gebied op de tong, waar ze het beste geproefd worden (de zgn. smaakzones). De smaakzin is veel minder ontwikkeld dan de reukzin. De smaakstof moet in een bepaalde minimale concentratie de smaakorganen bereiken om geproefd te worden, bijv. kinine 1: 33.000, suiker 1: 90, keukenzout 1: 1600.
Smaakstoornissen komen voor als gevolg van een letsel der smaakzenuwen bijv. na een schedelbasisfractuur. Men ziet dan een blijvend verlies van smaak of verandering van smaakgewaarwording. Voorbijgaande smaakstoornissen worden wel waargenomen bij algemene ziektetoestanden o.a. influenza.
A. WESSELIUS-DE CASPARIS