Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BROODBOOM

betekenis & definitie

is de naam van een boom, behorende tot het geslacht Artocarpus uit de familie der Moraceeën. Dit geslacht onderscheidt zich door melksap en omvat hoge bomen met leerachtige, gaafrandige of ingesneden bladeren, die aanvankelijk ingerold zijn. De paarsgewijs geplaatste steunbladeren vallen vroeg af.

De planten zijn éénhuizig, en het bloemdek der mannelijke bloemen is doorgaans buisvormig en tweedelig en omsluit één enkele meeldraad. Zij staan in groepen bijeen op een dikke, cylindervormige as. De vrouwelijke bloemen zijn kruikvormig en van boven vernauwd en vormen een zeszijdige buis. Al de bloemen zijn tot een ronde bloemkoek verenigd.

De vruchten vormen een grote, samengestelde steenvrucht.

Artocarpus incisa
L. fil., de eigenlijke broodboom, als Timboel in Oost-Indië bekend, heeft wigvormigronde, gevingerde bladeren. Hij wordt 13 m hoog en heeft dan een middellijn van 5 dm. Zijn talrijke, brosse en uiteenstaande takken vormen een brede kroon. De gehele boom is vol van een kleverig melksap.

De bladeren worden 1 m lang en half zo breed en de bolvormige vrucht — een verzameling van steenvruchtjes met vlezig bloemdek — wordt zo groot als een meloen. Dampier vond in 1696 deze boom op de Ladronen- of Dieveneilanden en verhaalt, dat de inwoners van Goeam de vrucht bij wijze van brood gebruikten. Men verzamelde haar, ontdeed haar van de buitenste schaal en bakte haar in de oven. Hierbij bleef zij week, evenals het brood onder de korst, maar men moest haar in verse toestand nuttigen, daar zij na verloop van een etmaal hard werd.

Veertig jaren later verhaalde Anson, dat de Spanjaarden de vrucht in stukken sneden, droogden en bewaarden, waarna zij met oranje- of citroensap als appelmoes kon worden toebereid. Rumphius beweerde, dat de broodboom op Sumatra, Java, Amboina en de Molukken thuis behoort. Volgens Cook heeft de vrucht een zoete bijsmaak, gelijkende op die van tarwebrood of de knol van de topinamboer (Helianthus tuberosus L.). De broodboom werd ingevoerd van Manilla naar Isle de France en Bourbon, op St Vincent en Jamaica en te Nieuw-Granada.

Als de vrucht rijp is, krijgt zij een gele schaal en het sap borrelt als tranen uit de scheuren. Van de bast vervaardigt men geweven stoffen, het hout dient tot het bouwen van huizen en vaartuigen, in de bladeren bewaart men allerlei voorraad van voedingsmiddelen, en het kleverig melksap levert lijm. Men zegt dat 2 of 3 bomen voldoende zijn om een mens het nodige onderhoud te verschaffen. Er bestaat ook een zaadloze variëteit: deze wordt Soekoen genoemd.

Een andere merkwaardige soort van dit geslacht is A. integrifolia L., de zgn. Nangka, een boom, die veel dikker wordt dan de voorgaande en langwerpige, gaafrandige bladeren draagt. Hij behoort thuis in geheel Oost-Indië en wordt ook in West-Indië gekweekt. Zijn zeer grote, langwerpige schijnvrucht wordt wel 12 kg zwaar en het vruchtvlees wordt in Oost-Indië veel gegeten. Uit de zaden, die op kastanjes gelijken, verkrijgt men meel, dat vooral op Ceylon als voedingsmiddel gebruikt wordt (Jack-fruit). Een merkwaardigheid is hier de cauliflorie, d.w.z. het bloeien op de hoofdstam of op de hoofdtakken in plaats van in de bladoksels.

< >