Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bloedtransfusie

betekenis & definitie

Het denkbeeld om bloed over te brengen van het ene lichaam in het andere treft men reeds bij de Ouden (Egyptenaren, Grieken en Romeinen) aan, doch de practische toepassing kwam pas nadat Harvey in 1628 de leer van de gesloten bloedsomloop opstelde. Voordien heerste de opvatting dat het bloed door het hart in de bloedvaten gestoten, en ten slotte door het lichaam geabsorbeerd werd (Galenus; zie bloedsomloop).

Het sluitstuk op de theorie van Harvey werd geleverd door onze landgenoot Anthony van Leeuwenhoek, die in de staart van het kikkervisje de overgang van het slagaderlijke bloed door de haarvaten naar het aderlijke deel van het vaatstelsel met de door hem zelf vervaardigde microscoop waarnam. Richard Lower was de eerste die als wetenschappelijke proefneming in 1666 een bloedtransfusie bij honden verrichtte. Hij liet eerst een hond bijna dood bloeden en bracht deze daarna bloed in van een andere hond. Het gevolg was, dat de eerste hond bleef leven, en de tweede stierf. Terzelfder tijd verrichtte men in Frankrijk transfusies van dierenbloed (lamsbloed) bij de mens. Het is echter onmogelijk met goed gevolg dierlijk bloed bij de mens in te brengen en de catastrophe had een wettelijk verbod van bloedtransfusies ten gevolge. De Engelse arts Blundell, onder de indruk van de ernstige bloedingen die in het kraambed kunnen voorkomen, hervatte in de 19de eeuw de pogingen en slaagde er in met wisselend succes bloedtransfusies van mens op mens te verrichten. De ingreep bleef echter gevaarlijk en vele dodelijke reacties na de bloedtransfusie kwamen voor.

Pas na de ontdekking van de bloedgroepen door Landsteiner (1900) werd het gevaar van de bloedtransfusies overwonnen en kon deze ingreep de grote betekenis verkrijgen, die hij thans heeft. Een grote moeilijkheid bleef echter de hinderlijke stolling, die binnen 10 minuten in het afgetapte bloed ontstaat. De invoering van het citroenzure zout van natrium als middel om de stolling te verhinderen was een volgende stap op de weg der ontwikkeling van de bloedtransfusie (1915). Hierdoor ontstond de mogelijkheid het bloed van de bloedgever (donor) op te vangen, zo nodig te bewaren en te vervoeren, en daarna aan de patiënt of gewonde op het juiste moment toe te dienen.

In Wereldoorlog I bleek duidelijk van hoeveel belang de bloedtransfusie voor de behandeling van zwaargewonden was. In de Spaanse burgeroorlog (1938) is het conserveren van bloed voor oorlogsgewonden in practijk gebracht, en in Wereldoorlog II zijn bloed en bloedproducten op grote schaal gebruikt. Alléén in de V.S. heeft men 11.700.000 pints (1 pint is ca 0,5 l) bloed verzameld van 6.700.000 vrijwillige bloedgevers om over voldoende voorraad van dit kostbare geneesmiddel te kunnen beschikken.

Ook al hebben de militaire eisen de ontwikkeling van de bloedtransfusie en de bloedtransfusiediensten sterk gestimuleerd, toch is ook het aantal bloedtransfusies in vredestijd zeer groot voor vele uiteenlopende ziekten en ongevallen. Het is duidelijk dat na groot bloedverlies een bloedtransfusie noodzakelijk kan zijn, doch ook ter voorbereiding van, gedurende, en na zware operaties worden bloedtransfusies toegepast. Bij ernstige graden van bloedarmoede kunnen bloedtransfusies het herstel bespoedigen, in het bijzonder wanneer deze bloedarmoede het gevolg is van, of gepaard gaat met koortsige ziekten. Wanneer een patiënt in shocktoestand verkeert, is bloed- of bloedplasma-transfusie het machtige middel waarmee zijn leven kan worden gered. Men kan aannemen dat per ziekenhuisbed per jaar ca 0,5 tot 1 bloedtransfusie wordt gegeven (d.w.z. in Nederland 16.000 tot 32.000 per jaar).

Het aantal voorzorgen, dat men bij de bloedtransfusie moet nemen, is zeer groot, als men schadelijke reacties bij de patiënt wil vermijden. In de eerste plaats de keuze van de bloedgever (donor). Het bloed moet van een passende bloedgroep zijn. In de meeste landen hebben de Rode Kruisverenigingen bloedtransfusiediensten opgericht, waarin vrijwillige bloedgevers voor spoedgevallen bereid zijn hun bloed voor een medemens af te staan. In grotere ziekenhuizen e.d. beschikt men tegenwoordig veelal over een bloedbank waaruit ook betrouwbaar bloed voor spoedgevallen kan worden betrokken.

Vervolgens speelt de apparatuur, waarmee de bloedtransfusie wordt verricht, een grote rol. Aan het klaarmaken van bloedtransfusie-apparaten voor het opvangen, bewaren, vervoeren en transfunderen van bloed wordt grote zorg besteed. De ervaring heeft geleerd dat zeer kleine verontreinigingen, afkomstig van bacteriegroei of bloedresten, welke in het apparaat achterblijven, aanleiding geven tot hevige koude rillingen met koorts tot 40 gr. C. bij de patiënt, die de bloedtransfusie ontvangt.

De meest gevreesde reactie na de bloedtransfusie is echter de haemolytische shock. Dit betekent dat de ingebrachte rode bloedlichaampjes in de bloedsomloop van de ontvanger worden vernietigd. De voornaamste oorzaken hiervoor zijn: niet passende bloedgroepen, afwijkingen ten gevolge van de Rhesusfactor (zie bloedgroep) en verminderde weerstand van bloed dat te lang is geconserveerd. De uitscheiding van de daarbij vrijkomende rode bloedkleurstof door de nieren leidt tot ernstige beschadiging hiervan, die, niet tijdig behandeld, de dood tot gevolg kan hebben (zie anurie). Ten slotte moet nog worden gewezen op het gevaar, dat met bloed sommige ziekten (syphilis, malaria, geelzucht) kunnen worden overgebracht.

DR J. SPAANDER

Lit.: A. S. Wiener, Bloodgroups and Transfusion, 3de uitg.; G. Jeanneney et G. Ringenbach, Traité de la transfusion sanguine (Paris 1940); J. Spaander en P.

G. Hoorweg, Shocktoestand en bloedtransfusie (Haarlem 1941); Knoll, Schürch en Willenegger, Blutkonservierung und Transfusion (Berlin 1941); H. R. Hefting, Gesch. v. d. Bloedtransfusie, diss. Amsterdam (1942).

< >