(pagina mist)
derzoekers het er over eens welk roofdier tot hond is geworden en ook is het een strijdvraag of dit op één of op meer plaatsen is geschied. Het geraamte van de hond verteert snel; slechts in zeer enkele, bijzondere gevallen is er dus iets van bewaard gebleven. In 1854 leidde lage waterstand tot de vondst van hondenbeenderen bij de Zwitserse paalwoningen, hetgeen de stoot gaf tot de studie van het ontstaan van de hond. Andere landen in Europa, waar men hondenbeenderen heeft gevonden, zijn Denemarken en Schotland. In Nederland bleken Friese terpen soms hondengeraamten te bevatten.
Afgaande op bovenbedoelde vondsten en op toestanden, welke thans nog bestaan of althans nog kort geleden hebben bestaan, is het ’t aannemelijkst, dat niet de wolf, maar een kleiner, hondachtig roofdier, waarin de mens geen gevaarlijke vijand zag, zich bij hem heeft aangesloten en allengs om zijn nut bij de jacht en als waarschuwer bij naderend gevaar, door hem geduld is. Alweer is er strijd of dit een thans nog als wild bestaand of een uitgestorven dier zou wezen. In verband hiermede is het merkwaardig, dat dr A. L. Hagedoorn en mevr. dra A. C.
H. Hagedoorn-Vorstheuvel la Brand bij hun proefnemingen omtrent de huisdierwording hebben ervaren, dat de getemde jakhals tamme jongen heeft, in tegenstelling met de tamme wolvin, die haar jongen wild, schuw voor de mens maakt zodat zij getemd moeten worden. De wilde honden, welke in zovele soorten voorkomen, blijken ontembaar.
Kruising van deze eerste tamme dieren met verwante, o.a. om een forser kroost te verkrijgen, met de zo variabele wolf, verklaart de eindeloze verscheidenheid in meer dan driehonderd rassen, zo uiteenlopend van aard, grootte, vorm en beharing, met uitersten als het Vlinderhondje van hoogstens 25 cm schofthoogte en de Ierse Wolfshond van drie voet, de Chihuahua van 1 tot 2 en de Sint Bernhard van wel 80 kg of als de breedgebouwde Engelse Bulldog en de slanke hazenwindhond. Wie dieren fokt, tracht in de jongen de reeds bij de ouderdieren bereikte waarde te behouden en ze zo mogelijk nog te verhogen door het paren van dieren met de beste aanleg en vooral wie huisdieren niet alleen om hun schoonheid, maar ook voor werk houdt, waagt ter verbetering van een bepaald onderdeel wel de kruising met een ander ras, dat daarin uitmunt. Dit zal, afgaande op de grote verscheidenheid reeds bij de volkeren der Oudheid, al vroeg met de hond zijn gedaan z doggen.
Bewees de hond op de jacht, als waker en in de oorlog grote diensten, het herderstijdperk zou zonder zijn hulp ondenkbaar wezen. Enkele geleerden zien dit als het eerste werk van de hond; hij zou dan eerst later voor de jacht zijn gebruikt. De meesten echter nemen de jacht als het begin aan. Naarmate de mens zich verder ontwikkelde, verbijzonderde hij voor de daardoor ontstane behoeften nieuwe rassen, elk bestaande uit vakhonden voor een bepaald doel. Hoe welvarender een volk werd, hoe meer rassen het gebruikte, ook toen de jacht allengs tot een genoegen werd.
HONDENRASSEN
Het aantal thans bestaande rassen is ongeveer driehonderd. Om een overzicht te verkrijgen over deze sterk uiteenlopende stof zijn tal van indelingen gemaakt. Zij gaan grotendeels uit van de taak van het ras of van de schedelvorm.
Ofschoon ook zij haar tekortkomingen heeft, is die der Engelse Kennel Club wel de bruikbaarste. Zij onderscheidt de rassen in twee hoofdgroepen, die der jachthonden en die der niet-jachthonden. De jachthonden worden onderverdeeld in drie ondergroepen en wel: a. de rassen, welke zelf het wild bemachtigen; b. die voor de korte jacht, waarbij de jager het wild doodt en c. die het wild onder de grond opzoeken. De eerste ondergroep, in het Engels „hounds” geheten, wordt gevormd door twee sterk verbijzonderde groepen van rassen, nl. de lopende honden, ook wel brakken en drijfhonden genoemd (z bloedhond en foxhound), welke in troepen op het spoor, dus op de reuk werken en door hun uithoudingsvermogen het wild moe lopen, en de windhonden (z barsoi, greyhound, saluki, whippet, windhond van Afghanistan en wolfshond), welke meestal met twee of drie en op het gezicht jagen en door hun snelheid het wild inhalen.
De tweede ondergroep der jachthonden vormen de honden voor de korte jacht, die met het geweer. Hiertoe behoren drie ondergroepen: de staande honden, de drijfhondjes en de retrievers. De staande hond (z Drentse patrijshond, Duitse staande jachthonden, pointer, setters, stabyhoun en wetterhoun) snuift met hooggeheven hoofd om vogels of haarwild door hun verwaaiing op te sporen, waarna hij hen besluipt en daardoor aanwijst. Drijfhonden (z cockerspaniel en dashond) jagen wild uit lage dekking te voorschijn. Retrievers zoeken het aangeschoten wild en brengen het aan de jager. Op het vasteland doet de staande hond dit er bij.
De derde ondergroep der jachthonden bestaat uit de terriërs of aardhonden (z foxterrier, Schotse terrier, terrier (Airedale) en dashond, hoewel de Kennel Club deze naar zijn oorsprong tot de lopende honden rekent).
De beide ondergroepen, waaruit de hoofdgroep niet-jachthonden bestaat, zijn in tegenstelling met die der jachthonden zeer heterogeen. In die der dameshondjes hebben, hoewel voortgekomen uit sterk verkleinde slagen uit de andere groepen, de rassen althans hun geringe grootte gemeen, de andere bestaat evenwel uit alle rassen, welke niet in een der andere vier ondergroepen zijn ondergebracht (z Dalmatische hond, Deense dog, doggen, herdershonden, kezen, koehond, Nederlandse schapendoes, New Foundlander, pinchers, poedel en St Bernhard).
HONDEN IN NEDERLAND
Van de vele eigen rassen, welke het vroeger zo bosrijk en reeds in de middeleeuwen zo welvarend Nederland heeft bezeten, had de kynologie slechts de Hollandse herdershond {z herdershonden) en de Hollandse smoushond erkend. Buitenlandse rassen, waaronder die in het eigen land pas kort te voren waren erkend, en ook die als bewijs voor hun lang bestaan zich beriepen op de in Nederland door meesters van de 17de eeuw afgebeelde voorvaders, overstroomden Nederland. Eerst in 1933 verwierf de Hollandse keeshond erkenning. De door de Duitse bezetting versterkte eerbied voor het eigen land verschafte in 1942 de wetterhoun* en stabyhoun* uit Friesland, in 1943 de Drentse* patrijshond en in 1949 de Nederlandse schapendoes toegang tot de tentoonstellingen en het Nederlandse Hondenstamboek.
HONDEN IN BELGIE
De Koninklijke Vereniging St Hubertus, aangesloten bij de Fédération Cynologique Internationale, is de belangrijkste organisatie der kynologische verenigingen. Een andere is de Belgische Kennel Club, aangesloten bij de Union Cynologique Internationale. Van ouds bestaat in België een levendige belangstelling voor honden. Wedstrijden voor politie-honden vinden zeer veel plaats, ook windhondenwedrennen worden gehouden. Brussel is de plaats voor de grootste tentoonstellingen. Belgische rassen zijn de Mâtin, de Belgische staande hond, de herdershonden*, de Vlaamse koehond (in Nederland meer bij de Waalse naam „bouvier” bekend z koehond, Vlaamse) en de volgende damesrassen: Brusselse en Belgische smousjes of griffonnetjes, het Brabandertje, het schipperke, het vlinderhondje, de dwergspioen of épagneul nain en het leeuwhondje.
COUPEREN
Het snoeien van oren en (of) staart van honden levert natuurlijk geen raspunt op, daar het geen gevolg heeft, dat vererft. De Engelse Kennel Club sluit reeds sedert 1895 honden uit, welker oren verminkt zijn. De voornaamste staten van Noord-Amerika, Denemarken en Zweden verbieden het bij de wet. In Nederland heeft de ongecoupeerde hond op tentoonstellingen dezelfde rechten als de gemutileerde.
ZIEKTEN
De meest voorkomende ziekten van de jonge hond zijn de terecht gevreesde hondenziekte* en de Engelse ziekte of rachitis. De laatste is het gevolg van ontoereikend voedsel, in het bijzonder te kort aan vitamine D. Hondsdolheid komt hier gelukkig sedert lang niet meer voor, wèl de vreesziekte, die waarschijnlijk vroeger vaak voor hondsdolheid versleten is. Ook deze vindt waarschijnlijk haar oorzaak in onjuist voedsel. Kanker en nieraandoening zijn de gebruikelijke ouderdomskwalen der honden. Dooreengenomen is tien jaar een flinke leeftijd voor de hond.
Engelse bulldoggen* echter sterven vaak reeds op zes jaar en gladharige foxterriers* worden gemiddeld verreweg het oudst. Wormen belemmeren de ontwikkeling en vooral spoelwormen kunnen de dood veroorzaken. De lichaamstemperatuur moet tussen 38,1 en 39,2 gr. C. zijn.
HONDENWEDRENNEN
achter de kunsthaas (Engels: dogracing, wel te onderscheiden van coursing, de jachtwedstrijden) hebben in Groot-Brittannië sedert 1926 een grote vlucht genomen. Op de banen, welke bij de „National Greyhound Racing Club” zijn aangesloten, komen alléén greyhounds* uit. De 500 yards vlakke baan plegen zij binnen de 30 seconden af te leggen. Ook in Nederland is de liefhebberij zeer groot, evenals in België. Onlangs hebben de talrijke plaatselijke verenigingen de Nederlandse Vereniging voor Windhondenrennen opgericht.
HONDENTENTOONSTELLINGEN
De eerste hondententoonstelling vond in Tervueren, nabij Brussel, plaats in 1847, de eerste Britse in 1859 te New Castle, met 50 honden. De Cruft’s, te Londen, de grootste tentoonstelling van onze tijd, bracht vóór Wereldoorlog II soms over de 4000 honden bijeen, die van 1950 telde er 5740. Nederland had de eerste in 1872, te Rotterdam; de grootste zijn thans de Winner, in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam, en die der UZG in het Jaarbeursgebouw te Utrecht. De laatste verenigde in 1947 1411 honden, de Winner 1376, wat voor Nederland de hoogste getallen zijn. Op de wereldtentoonstelling te Frankfort in 1935 zijn 3311 honden van 109 rassen geweest, wat het record voor rassen is.
In Nederland geldt, dat de hond, die als beste van zijn ras en geslacht viermaal op een tentoonstelling het kampioenschap wint en wanneer hij de laatste behaalt minstens 27 maanden oud is, voor zijn leven de titel van Nederlands kampioen ontvangt. Heeft de hond één der kampioenschappen op een Winner behaald of althans op een Winner de kwalificatie uitmuntend, dan zijn twee (drie) andere kampioenschappen voldoende. De instelling der kwalificaties (uitmuntend, zeer goed, goed en bevredigend) is een mislukking gebleken, aangezien door de zeer uiteenlopende inzichten der keurmeesters haar doel, de volstrekte waarde van de hond aan te geven, niet is bereikt.
Tentoonstellingen en alles wat de liefhebberij in honden betreft of kynologie, wordt in Nederland geleid door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland, gevestigd te Amsterdam. De R.v.B., zoals hij kortweg wordt aangeduid, stelt elk jaar een lijst van door hem erkende keurmeesters vast en houdt het Nederlandse Hondenstamboek (N.H.S.B.) bij. Voor tentoonstellingen wordt alleen vereist, dat een hond bij de R.v.B. geregistreerd is, wat geen erkenning van raszuiverheid inhoudt. De R.v.B. verleent ook kennelnamen. Hij is aangesloten bij de Fédération Cynologique Internationale.
Nederland herbergt vele rassen, zodat er op de grote tentoonstellingen vaak tussen 80 en 90 aanwezig zijn, zonder nog op splitsing in kleur of gewicht te letten. De hoedanigheid loopt uiteen. Waar wedijver bestaat, stijgt het gehalte. Gedurende de bezetting is het gemiddelde gehalte der Nederlandse rashonden gedaald door gewelddadige dood, opvordering, plundering en wilde fokkerij door buitenstaanders, aangetrokken door de hoge prijzen. Na de bevrijding echter zijn een aantal goede dieren ingevoerd en het dalen der prijzen heeft een einde aan het wilde fokken gemaakt. Tal van vreemde rassen zijn hier gekomen en meestal ook gefokt, vóór zij elders op het vasteland verschenen.
KYNOLOGISCHE TERMEN
Onder voorhand verstaat men alle delen van het lichaam vóór een denkbeeldige loodrechte lijn, getrokken onmiddellijk achter de schoft (d.i. het punt, waar het schouderblad — bij de hond een deel van het voorbeen —voelbaar is), dus voorbenen, hals en hoofd. Onder achterhand verstaat men het achterste deel van de romp met de achterbenen en staart. Daartussen ligt de middenhand. De vijfde, binnenste teen van de voorvoet is rudimentair. Aan de achtervoet treedt soms een vijfde, rudimentaire teen op, de zgn. Hubertusklauw; aan te raden is deze door een dierenarts te laten wegnemen. In menig Frans ras van herdershonden komt deze Hubertusklauw dubbel voor en aangezien men van oudsher dit verschijnsel acht samen te gaan met de aanleg voor hoeden, eist men in die rassen de dubbele Hubertusklauw in de raspunten. Onder sprong verstaat men de hoek in het achterbeen, gevormd door het schenkelbeen en de middenvoetbeenderen. Koehakkig staan is staan met de hielen der achterbenen naar elkaar toe gewend, Frans staan met de voorvoeten zijwaarts gedraaid.
Onder stop verstaat men de onderbreking van voorhoofdslijn en neuslijn. De meeste terriërs en windhonden hebben nauwelijks enige stop, herdershonden meer en doggen sterk. Een appelhoofd heet een ronde schedel. De karperrug is de licht omhoog gebogen rug (o.a. greyhound en Engelse buldog), de zadelrug daarentegen, altijd een gebrek, is de doorgezakte rug. P. M.
C. TOEPOEL
Lit.: Het belangrijkste internationale, viertalige rassenboek is: Henri graaf van Bylandt, Les races de chiens (Deventer 1907); J. L. Seegers, Hondenrassen (Amsterdam 1912-1914); volledige werken over de hond: E. G. Ash, Dogs and their History (London 1922); P. M.
G. Toepoel, Onze Honden (Amsterdam 1933); Aga gravin vom Hagen, Die Hunderassen (Potsdam 1934); Toepoel’s Honden-encyclopaedie (Amsterdam 1940); Vesey-Fitzgerald, The Book of the Dog (London 1948).
MILITAIRE BETEKENIS
Het gebruik van honden voor oorlogsdoeleinden klimt reeds tot de grijze Oudheid op, doch is nimmer algemeen geweest; vnl. werden zij aangewend voor bewakingsdoeleinden, voor het overbrengen van berichten en sporadisch ook in het gevecht. In 1913 werden in België en Nederland de zware mitrailleurs door honden getrokken; zij voldeden echter niet in oorlogsomstandigheden, o.a. wegens de te zorgvuldige en vakkundige behandeling welke zij vereisten. Wel bleken bericht- en ambulancehonden in de loopgravenoorlog goede diensten te kunnen bewijzen, wegens hun geschiktheid om zich in onveilige terreinen, trechtervelden e.d. te verplaatsen. In Wereldoorlog II vonden honden toepassing voor het trekken van sleden, voor het opsporen van landmijnen en voor ambulancedoeleinden.
LUIT.-KOL. DR J. W. WIJN
BETEKENIS VOOR DE POLITIEDIENST
In bijna alle Europese en in vele buiten-Europese landen worden honden gebruikt om ambtenaren der politie in de uitoefening van hun beroep bij te staan. Men noemt deze politiehonden. De hond moet de dienstdoende politie-agent op elk verdacht geluid opmerkzaam maken, alsook op bevel zelf gaan speuren en als er iets verdachts is, moet hij waarschuwen. Ook kan hij bij achtervolgingen of in gevallen, dat de agenten worden aangevallen, goede diensten bewijzen. Het geschiktst zijn de krachtige en volhardende herdershonden van middelbare grootte, alsmede de koehonden.