(1), keukenzout, natriumchloride, komt hoofdzakelijk voor in zeewater en in zoutlagen; bereiding van zout uit zeewater levert zeezout, uit zoutlagen wordt steenzout gewonnen. Deze ruwe producten kunnen verder worden verwerkt op geraffineerd zout voor consumptie.
Historie
Zout is zowel een onmisbaar element in de voeding als, vóór de opkomst der moderne conserveringsmethoden, een der weinige middelen om voedsel tegen bederf te vrijwaren. De mogelijkheid van verkrijging heeft dientengevolge in vroeger tijden een invloed gehad op de samenleving, die vergelijkbaar is met de beschikbaarheid van drinkwater thans.
Oude culturen zijn steeds daar gevestigd waar zout verkrijgbaar was (Hallstatt), voor de Romeinse soldaat was het zoutrantsoen — salaris — even belangrijk als heden ten dage de soldij. De omstreeks 1300 opgekomen zoutvaart naar de Middellandse Zee, die na de uitvinding van het haringkaken in 1450 een economisch belang van de eerste orde voor Nederland werd, is een der grondslagen waarop de Nederlandse handel en scheepvaart is gebouwd.
Algemeen gebruikelijk was het heffen van accijns op zout, een „heerlijk” recht dat, daar het de bestaansmogelijkheid van niet over zout beschikkende gemeenschappen raakte, tot vele oorlogen aanleiding heeft gegeven. In Nederland is de accijns op zout in 1951 afgeschaft. Behalve dit economisch belang weerspiegelen de taal, vele plaatsnamen en vooral Oosterse gebruiken de eveneens zo hooggeschatte zuiverende en bederfwerende eigenschappen van zout.
Winning
ZEEZOUT.
Zeezout wordt (en werd reeds in voorhistorische tijden) gewonnen door natuurlijke verdamping van zeewater, welke werkwijze wordt toegepast in die subtropische en tropische streken waar een voldoend lange droge tijd heerst. Genoemd worde o.a. het gebied om de Middellandse Zee, Californië, Midden-Amerika, India, Indonesië en de Ned. Antillen.
In vlakke, met dijkjes omgeven „zouttuinen”, die tot een hoogte van enige dm gevuld worden door eb en vloed of met behulp van pompen, wordt zeewater door de natuurlijke zonnewarmte ingedampt. De verdampingssnelheid bedraagt één tot enige cm per dag. In het eerste stadium zet zich gips en slib af; indien de pekel vrijwel verzadigd is wordt zij gevoerd naar een reeks kleinere tuinen, waarvan de meestal uit zand en leem bestaande bodem zorgvuldig vast en vlak is gestampt en soms bedekt met een ca 2 mm dikke, gladde mat van fijne algen, microleus corium. Daarin zet zich het bij verdere indamping uitkristalliserende zout af dat aan het einde van het seizoen op hopen wordt geschept („geoogst”), waarbij de alglaag een zuivere scheiding van zand en product mogelijk maakt. Uit de hopen lekt, soms geholpen door regen, de verontreinigde moederloog af.
Hoewel deze methode veelal op primitieve wijze wordt toegepast hebben, vooral in Europa en de V.S., sommige dezer bedrijven een hoog technisch peil bereikt. Zo heeft bijv. de saline Giraud in Zuid-Frankrijk een oppervlakte van 3000 ha en levert per jaar 230 000 ton zout, dat met smalspoorwagens van de tuinen wordt afgevoerd; een nevenbedrijf verwerkt de moederloog op kalium-, magnesium- en broomzouten.
Zeezout is een zgn. „scherp” zout: bij fijnwrijven prikt het met zijn scherpe kanten in de hand. Het bestaat nl. uit vlakke pyramiden met scherpe kanten, die gegroeid zijn uit de aan het pekeloppervlak gevormde fijne kristalletjes, die door de oppervlaktespanning aan de vloeistofspiegel zijn blijven hangen. Daar de oppervlaktespanning sterk wordt beïnvloed door bijzouten, bijv. in gunstige zin door magnesiumzouten, in ongunstige zin door sulfaten, loopt de habitus van het product aanmerkelijk uiteen.
STEENZOUT
Steenzout wordt door mijnbouw gewonnen uit zoutlagen die, hoewel ongelijk verdeeld, zeer veelvuldig voorkomen. In Europa zijn o.a. Duitsland, Rusland, Polen, Engeland en Spanje zoutrijke landen, daarentegen zijn de Scandinavische landen, België en Italië karig bedeeld. Zoutlagen worden op alle diepten, zelfs aan de oppervlakte (bijv. in Spanje nabij Cardona) aangetroffen, de dikte varieert van enige meters tot 1000 m (Stassfurt). Sommige lagen liggen vrijwel horizontaal (Twente), terwijl zij elders sterk zijn geplooid. Daar het enigszins plastisch is kan het door breuken in het bovenliggende gesteente doordringen, waarbij het zgn. zoutkorsten vormt (Winschoten). Ook de samenstelling varieert, in Wieliczka (Polen) komen lagen voor die bestaan uit vrijwel chemisch zuiver natriumchloride, terwijl andere naast gips, schalie, kalizouten e.d. slechts weinige procenten zout bevatten.
De grote rijkdom der aarde aan zout (het betrekkelijk kleine zoutvoorkomen in Twente bevat voldoende zout voor enige honderden j aren wereld verbruik) maakt het mogelijk dat men zich bij de exploitatie beperkt tot die lagen, waar betrekkelijk zuiver zout wordt gevonden op matige diepte onder een vast dekgesteente, zodat goedkope schachtbouw mogelijk is, en die ook uit vervoersoogpunt gunstig liggen.
Het terrein wordt geëxploreerd door boringen om de gunstigste plaats vast te stellen. Voor de winning worden twee schachten gedolven, wat noodzakelijk is met het oog op de luchtverversing ondergronds — hoewel de hieraan te stellen eisen lang niet zo zwaar zijn als bij de steenkoolwinning. In de zoutlaag worden vervolgens horizontale gangen uitgehouwen, welke zowel voor het transport van het gewonnen zout als voor de ventilatie dienen. Loodrecht op deze gangen worden hallen van bijv. 30 X 30 X 100 m uitgebroken, waarbij stutten niet nodig is omdat men pijlers van zout laat staan, die dank zij de hoge vastheid van zout voldoende sterk zijn om de last van het bovenliggende gesteente te dragen.
Dit uitbreken geschiedt door in het zout met speciale boormachines gaten te boren van 2 à 3 cm diameter en ca 1 m diep. Nadat een serie is geboord, wordt hierin springstof gebracht en aangevuld met zoutstof, waarna het zout bij de electrisch tot stand gebrachte explosie wordt losgeslagen. De brokken en het gruis worden op transportbanden of schudgoten naar de schacht en vervolgens door de ophaalmachine naar boven gebracht. Indien nodig worden de brokken nog uitgelezen, daarna worden zij gebroken en dan met het gruis in verschillende fracties uitgezeefd.
Vooral in de vorige eeuw zijn tengevolge van onvoldoende geologische ervaring vele zoutmijnen door uit de deklagen indringend water verdronken. Engeland bezit thans zelfs geen enkele mijn meer die vast zout produceert. Dergelijke verdronken mijnen dienen echter wel voor de levering van pekel.
PEKEL
dat de grondstof is voor de bereiding van geraffineerd zout en voor enige chemische producten (soda, chlooralkali-electrolyseproducten), wordt op velerlei wijze gewonnen. In de eerste plaats kan het verkregen worden door oplossen van zee- of steenzout in zoet- of zeewater. Van oudsher wordt gebruik gemaakt van zoute bronnen, welke hun ontstaan danken aan het in contact komen van zoetwaterbronnen met een zoutlaag. Verder wordt niet alleen pekel gewonnen uit verdronken mijnen, doch ook wordt pekel bereid door in een zoutmijn de zoutlaag met water te bespuiten en de zo verkregen pekel op te pompen.
Volgens een van ca 1900 daterende methode wordt door boorgaten water in de zoutlaag gebracht. Dit loogt de zoutlaag uit en de pekel wordt ofwel met diepwelpompen opgepompt of, indien de boven- en onderlagen voldoende dicht zijn, door het onder druk inbrengen van het water omhooggeperst. Deze methode wordt door de N.V. Kon. Ned. Zoutindustrie toegepast.
Een thans in onbruik geraakte methode is het graderen. Zeewater of verdunde pekel wordt hierbij gepompt over hoge stapels takkenbossen (bij voorkeur wordt hierbij gebruik gemaakt van de doornige takken van prunus spinosa). Deze gradeerwerken worden opgesteld loodrecht op de meest voorkomende windrichting. De door de takkenbossen heenstrijkende wind verdampt dan water uit de naar beneden druppelende pekel, welke laatste dus wordt geconcentreerd. Oudtijds werd de concentratie van de pekel uitgedrukt in graden Beaumé, haar sterkte in gr. liep dus op en vandaar de naam graderen.
Voor sommige doeleinden is het noodzakelijk de pekel te ontdoen van bijzouten, zo bij de vervaardiging van vacuumzout, waarbij gips voor de warmteoverdracht hinderlijke ketelsteenafzettingen kan vormen. Men kan dit voorkomen door het calcium te verwijderen als carbonaat door toevoegen van soda, ofwel het sulfaat in de vorm van het onoplosbare bariumzout door toevoegen van bariumchloride.
Indampen van pekel door kunstmatige warmte levert het voor de consumptie en andere doeleinden, waarvoor zuiver zout nodig is, bestemde geraffineerde zout. Onderscheiden worden twee methoden, die door indampen in open pannen en de indamping in gesloten apparaten.
PANNENZOUT
is het product van de eerstgenoemde methode, welke van de Romeinen afkomstig is. De plaatijzeren pannen zijn tot 30 m lang, tot io m breed, doch slechts enige dm diep en worden gewoonlijk verhit door een kolenvuur. Bij met stoom verhitte pannen, de zgn. Grainer pannen, liggen de verwarmingsbuizen in de pekel.
Het gebruik wil, dat de pekel in de pannen niet tot koken wordt gebracht, doch slechts verhit tot een temperatuur, variërende van 60 gr. tot 90 gr. C. Er treedt dus uitsluitend oppervlakteverdamping op, zodat het pannenzout evenals het zeezout een scherp zout is. De meer of mindere scherpte wordt bepaald door de temperatuur (hoe lager, des te grover) en door de eventuele bijmengselen. Deze laatste waren in vroeger jaren het angstvallig behoede geheim van iedere zoutzieder, waarbij zelfs zaken als bloed van een te middernacht bij nieuwe maan geslachte os te pas kwamen.
Het aan de oppervlakte uitkristalliserende zout valt na korter of langer tijd op de bodem van de pan. Het wordt dan met zgn. aanhalers naar de rand geharkt en van daar met geperforeerde scheppen op het pandek geschept. Hier blijft het enige tijd uitdruipen en droogt wat na door de warmte van de pan.
VACUUMZOUT
wordt verkregen door zgn. meervoudige verdamping van veelal gezuiverde pekel. Enige gesloten indampapparaten zijn in serie geplaatst, het eerste apparaat wordt verwarmd met stoom en de damp van de daarin kokende pekel verhit op zijn beurt het volgende, bij lager druk en dientengevolge ook bij lager temperatuur werkende apparaat. Het laatste apparaat werkt onder vacuüm (vandaar de naam van het product) en is daartoe aangesloten op een condensor en een vacuumpomp.
Het zout wordt dus gevormd in een kokende oplossing en dientengevolge is de kristalvorm ook anders dan van zee- of pannenzout. Het bestaat uit kleine, kubusvormige kristalletjes, bepaalde zeeffracties er van dienen ter bereiding van tafelzout. Het voldoet aan hoge kwaliteitseisen en daar het bovendien lager in prijs is dan pannenzout verdringt het dit laatste in vrij snel tempo uit de markt.
Samenstelling
De zuiverheid der zoutsoorten loopt nogal uiteen.
Gebruik
Smaakverbetering van voedsel is wel de meest op de voorgrond tredende toepassing van zout, voor welk doel uiteraard uitsluitend geraffineerd zout wordt gebruikt. In de beschaafde landen is het verbruik per hoofd merkwaardig constant, nl. 7 kg per jaar, waardoor het zich zeer goed leent voor het aanvullen van tekorten in de voeding. Veel vindt toepassing de toevoeging van jodium ter voorkoming van krop, in Duitsland ook wel van kalium („Vollsalz”), in Frankrijk van magnesium. Een soortgelijk gebruik wordt van zout in veevoeder gemaakt, behalve de genoemde o.a. koper en zwavel.
Voorts is het een belangrijk conserveringsmiddel — vleeswaren, groenten, vis — en hoewel het een groot deel van zijn belang heeft ingeboet door de moderne conserveringsmethoden, is het verbruik hiervan nog steeds belangrijk. Gewoonlijk wordt ook hiervoor geraffineerd zout gebruikt, de visserij gebruikt echter ook ongeraffineerd zee- en steenzout.
In de chemische industrie is het de grondstof voor de bereiding van natrium- en chloorverbindingen zoals soda, natron, zoutzuur, chloor e.d. Hoewel hiervoor vroeger vrijwel uitsluitend ruw zout en pekel werden gebruikt, heeft het gebruik van vacuumzout niet zelden een dergelijke kwaliteitsverbetering der producten ten gevolge, dat dit zuivere product ook in Nederland een steeds groeiende markt vindt. Het zgn. chlorerende roosten in de metallurgie vindt door toevoeging van zout plaats.
Van vele andere toepassingen mogen als belangrijkste genoemd worden de regeneratie van permutiet voor de ontharding van water, het zouten van huiden en darmen, het uitzouten van zeep, het sneeuwvrij maken van wegen en spoorwegen en de bereiding van koudmakende mengsels (ijs en zout).
Productie en verbruik
De wereldproductie bedraagt ca 30 000 000 ton per jaar, waarvan ca 20 000 000 ton steenzout, 6 000 000 ton zeezout, 3 000 000 ton geraffineerd zout en 1 000 000 ton van andere herkomst (woestijnzout, zout van ingedroogde zoutmeren e.d.).
Het Nederlandse verbruik bedraagt rond 240 000 ton, waarvan 80 000 ton consumptiezout. De enige Nederlandse producent, de N.V. Kon. Ned. Zoutindustrie te Hengelo (O.), had in 1952 een productie van 424 000 ton geraffineerd zout, waarmee zij de grootste producent op dit gebied is. Tegenover een invoer van 66 500 ton steenzout en 3000 ton zeezout staat dus een uitvoer van 253 000 ton geraffineerd zout, vnl. naar België en de Skandinavische landen.
De Indonesische productie aan zeezout, die terwille van de controle op de zoutaccijns geconcentreerd is op Madoera, bedraagt rond 250 000 ton, waarvan 100 000 ton wordt geëxporteerd.
PROF. IR J. G. HOOGLAND
Lit.: F. A. Führer, Salzbergbau und Salinenkunde (1900); G. Riemann, Gewinnung und Reinigung der Kochsalze (1909); L. Heber Gole, The Saltindustry of Canada (1930); J. Stocker, Lesel (1949); J.
G. Hoogland, Het Twentse zout. — Kon. Ned. Akad. v. Wet., Akademiedagen 1950, dl III, pag. 126.
(2, scheikunde) heeft een veel ruimere betekenis dan als synoniem voor natriumchloride. Hoewel een scherpe omschrijving niet mogelijk is, verstaat men er de vaste stoffen onder, die gevormd worden uit een zuur en een hydroxyde door uittreding van water, resp. uit een zuur en een basisch oxyde of ook uit een zuur en een metaal onder ontwikkeling van waterstof. De typische zouten zijn meer of minder oplosbaar in water en opgebouwd uit enkelvoudige of complexe ionen (complexe zouten, z complexen). De alchemisten kenden reeds verschillende zouten: salpeter (sal petri), sal glauberi (Na2SCK.10H20), salmiak. De oplossingen van zouten afgeleid van sterke zuren en sterke basen (NaCl) reageren neutraal, zouten afgeleid van een zwak zuur en een sterke base (Na-acetaat) reageren basisch, die uit een sterk zuur en een zwakke base (NH4Cl) reageren zuur door hydrolyse.
Wat de nomenclatuur betreft, de zouten van het zuurstofrijkste zuur worden aangeduid door de uitgang -aat, verg. -chloraat (z chloor), -sulfaat (z zwavel), -phosphaat (z phosphor), die met minder zuurstof door -iet, verg. chloriet, -sulfiet, -phosphiet. Met nog minder zuurstof krijgen de namen het voorvoegsel hypo(of onder-), verg. hypochloriet, hyposulfiet en hypophosphiet. Een hoger dan normaal gehalte zuurstof wordt aangeduid door het voorvoegsel per- (z perverbindingen). In de sulfo- of thiozouten is de zuurstof geheel of ten dele door zwavel vervangen. De zouten van de halogeenwaterstofzuren (haloïden) worden aangegeven met een uitgang -ide: fluoride, chloride, bromide en jodide en in analogie ook cyanide, rhodanide. Voor de overeenkomstige haloïden van metalen in een lagere dan de gewone waardigheid werd de uitgang -uur gebruikt, verg. koperchloride CuCl2 en koperchloruur CuGl. Dit is echter in onbruik geraakt (behalve in het Frans) en men spreekt algemeen van cupri-, resp. van cuprochloride ( basische zouten, dubbelzouten, zure zouten).
PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Lit.: J. A. A. Ketelaar, De Chemische Binding, 2de dr. (1952), blz. 80.