Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Biljart

betekenis & definitie

heet een uit diverse materialen samengestelde tafel, waarop het biljartspel wordt gespeeld. Zij rust op 4, 5 of 6 poten.

De biljarttafel vormt een rechthoekig vlak, zuiver waterpas gesteld, het zgn. speelvlak. Het blad bestaat uit platen van minstens 45 mm dikte, meestal vervaardigd van lei, waarvan Portugal de leverancier is. Het speelvlak wordt begrensd door banden van rubber ter hoogte van 36 à 37 mm. Vlak en banden zijn bekleed met groen laken, dat van superieure kwaliteit moet zijn, zuiver glad en egaal om het snelle lopen der ballen te bevorderen. De groene kleur komt in de practijk het meest voor; in Amerika gebruikt men wel laken van een wijnrode kleur.Het speelvlak van een groot-biljart (zgn. matchbiljart of grote tafel) is lang 2,845 m en breed 1,4225 m, van een klein-biljart (zgn. kleine tafel) is het lang 2,30 m en breed 1,15 m. In vele dorpen en kleine steden treft men biljarts aan van nog kleinere afmetingen, nl. 2,20 ✕ 1,10 m, 2,10 ✕ 1,05 m en 2 ✕ 1 m. Op deze kleinere tafels mogen geen kampioenschappen verspeeld worden. Dc internationale wedstrijden, d.z. de wereldkampioenschappen en de kampioenschappen van Europa, worden uitsluitend verspeeld op de zgn. matchbiljarts van 2,845 ✕ 1,4225 m speelruimte. De banden zijn gevat in een houten omlijsting, waarvan de gladde, egaal gekleurde bovenkant voorzien is van ingelegde witte ruitjes (afstandtekens of diamonds), geplaatst op onderling gelijke afstanden van 1/8 der lengte van het speelvlak. Voor de houten omlijsting wordt schier altijd zeer oud en volkomen uitgewerkt eikenhout genomen; ook teak-, mahonie-, noten- of djatihout komt voor.

Bij de fabricage van het biljart dient rekening te worden gehouden met een zware onderbouw, want de geringste minimale verzakking zou het onmogelijk maken het biljartspel, dat een precisiespel is, zuiver te spelen. Een grote tafel of matchbiljart weegt niet minder dan 1200 kg.

Het biljartspel wordt gespeeld met drie ballen van volkomen gelijke afmeting en vervaardigd van ivoor of een door de Internationale Biljartbond (U.I.F.A.B.) goedgekeurd kunstprocédé. Twee hebben de kleur van wit, gepolijst ivoor; de derde is rood of van een andere kleur, zich aanpassend bij die van het laken. De voorgeschreven middellijn of diameter der ballen bij officiële nationale en internationale wedstrijden is 61 à 61½ mm. Eén der witte ballen is gemerkt met twee onuitwisbare ronde zwarte stippen van ongeveer 1 mm middellijn, één aan elk der uiteinden ener middellijn van de bal (gemerkte bal). De meeste biljartspelers geven de voorkeur aan ivoren ballen. Sinds eeuwen levert het ivoor de ballen waarmede het schoonste en grilligste spel, „le noble jeu de billard”, gespeeld wordt.

Goede biljartballen worden gedraaid uit de slagtanden van de wijfjes-olifant. Het ivoor van de slagtanden van de mannetjes-olifant is hard en zwaar en weinig elastisch en daardoor kunnen er geen „gevoelige” ballen uit worden gemaakt. Het ivoor van de wijfjes-olifant daarentegen is zacht, licht en elastisch en dit is dan ook het ivoor dat bij uitstek geschikt is voor het fijne, subtiele biljartspel en dat men in de kringen der goede wedstrijdspelers betitelt met „Zanzibar léger”, d.w.z. licht Zanzibar ivoor. Velen spreken er hun verwondering over uit dat er jaar in jaar uit nog zoveel olifanten geschoten kunnen worden om aan de ontzaglijke vraag naar ivoren biljartballen te kunnen voldoen. Over de gehele wereld toch wordt het biljartspel beoefend en er zijn jaarlijks zoveel biljartballen nodig, dat de olifant vermoedelijk al lang zou zijn uitgeroeid, indien waar was dat uitsluitend ten behoeve van de vraag naar biljartballen op olifanten werd gejaagd. Dit is daarom niet het geval omdat ballen gedraaid uit tanden van een geschoten olifant tengevolge van de zgn. natuurlijke sappen, welke zich in het verse ivoor bevinden, voor het biljartspel geheel ongeschikt zijn.

De slagtanden, waarvan de biljartballen worden gemaakt, worden op bepaalde plaatsen opgegraven. Men haalt ze uit zgn. olifanten-kerkhoven, dus van de plaatsen waar, wie weet hoe lang geleden en door welke oorzaken dan ook, enorme kudden olifanten de dood vonden. En nu is het merkwaardig, dat zelfs opgegraven tanden, die dus oeroud kunnen zijn, voor direct gebruik nog geen biljartballen opleveren, welke voor eerste klasse biljartspel geschikt zijn. De daaruit ruw gedraaide ballen moeten eerst nog ongeveer drie jaar in een zgn. droogkamer liggen; dan pas kunnen er wedstrijdballen uit worden gemaakt.

Ivoren ballen, welke voor belangrijke tournooien worden gebruikt, moeten voorts nog aan de volgende eisen voldoen:

1. de drie ballen moeten precies dezelfde diameter hebben; er mag geen verschil van een deeltje van een mm zijn;
2. de ballen moeten gelijk van zwaarte zijn;
3. de ballen moeten een grote elasticiteit bezitten;
4. het ivoor der ballen moet homogeen zijn, zodat het gewicht van de ene helft van de bal (onverschillig in welke stand de as der hartpunten geplaatst wordt) gelijk is aan het gewicht van de andere helft. Het komt voor, dat honderd ballen en meer op die wijze worden onderzocht (in bakken met kwik) en dat men tot de slotsom komt, dat niet één bal aan de eis van homogeniteit of centriciteit voldoet;
5. het gewicht moet liggen tussen 210 en 220 g (per bal).

Ivoor is uiterst gevoelig voor tocht en temperatuurswisselingen, welke onvermijdelijk kleine scheurtjes in de ballen veroorzaken. Daarom dient men ivoren ballen met de pijnlijkste voorzichtigheid te behandelen, ze steeds te behoeden voor tocht en plotselinge overgangen van warmte in koude en van koude in warmte en ze direct na afloop van het spel op te bergen in tochtvrije schuifdozen (liefst in watten gewikkeld).

Ca 1750, nadat twee eeuwen lang houten ballen waren gebruikt, deden de ivoren ballen hun intrede in het biljartspel. Tegen het einde der 19de eeuw kreeg de ivoren bal concurrentie van kunstballen. Men vervaardigde ballen van papier mâché (zwaar geperst papier), die aan de goede spelers geen bevrediging schonken. Ook zag men biljartballen met een stenen kern en een bedekking van celluloid. Deze gaven slechts zeer matige bevrediging. Toen kwam de bal van kunsthars, de zgn. glazen bal met een soortelijk gewicht van 1,03 (het s.g. van ivoor is 1,17), waarmede men goed kan trekken, doch minder goed piqueren en masseren.

Deze kunstharsballen, waarvan Duitsland de grote leverancier was, heeft men in de 20ste eeuw zeer geperfectionneerd; men heeft ze thans met hetzelfde s.g. als ivoor en ze bieden vele voordelen. Ze zijn niet onderhevig aan temperatuursverschillen, ze krimpen niet, ze zetten niet uit, zijn voldoende elastisch en behoeven nimmer afgedraaid te worden. In 1937 deden de Franse „For”-ballen hun intrede, een uitvinding van de Fransman Edouard Fornells. Zij waren in menig opzicht zeer goed, zodat ze nationaal en internationaal voor officiële wedstrijden aanvaard werden. De kunstenaars van het groene laken houden echter niet van „les billes de composition” en blijven de voorkeur geven aan het grillige, doch aantrekkelijke en levende ivoor.

Het biljartspel behoort tot de oudste en meest populaire spelen in Nederland en het „tijdverdrijf” (kroegspel), dat eenmaal in een ietwat kwade reuk stond, is de laatste halve eeuw uitgegroeid tot een der fijnste moderne spelen, een spel van een oneindige variabiliteit en van een ontzagwekkend meesterschap. Bij de grote nationale en internationale kampioenschappen aanschouwt het publiek de uitingen van volmaakt en subliem biljartspel. Met smetteloze rappèls keren de ballen terug van de lange en korte band; aai-, snij-, band- en amortistootjes voltooien de symphonie van dit klassieke spel. Het biljartspel is een spel van hersenen en spiergevoeligheid, van de koele daad en de rijke fantasie, van aanleg en techniek, van snelheid en bedachtzaamheid, een gracieus spel, dat leeft en bekoort, een schone trits van verstand, gevoel en wil.

De Ned. Biljartbond erkent officieel de volgende partijen of spelsoorten:

1. de vrije partij of het libre spel;
2. de kaderpartijen;
3. de bandenpartijen;
4. de Vijfkamp of Pentathlon, samengesteld uit de partijen hierboven genoemd;
5. de partij Klassieke Kunststoten of Fantaisie Classique.

Het biljartspel bestaat uit het maken van caramboles, het is een carambolagespel (jeu de carambolage) en onder maken van een carambole wordt verstaan, het, door een met de pomerans van de queue (keu) aan de speelbal toegebrachte stoot, raken door die bal van de beide andere ballen. Een gemaakte carambole is geldig, zodra de ballen tot stilstand zijn gekomen en indien voldaan is aan de regelen die voor elke spelsoort gelden. De arbiter beslist over de geldigheid van een gemaakte carambole. Elke geldige carambole telt voor 1 punt. Twee of meer caramboles, achter elkaar geteld voor dezelfde speler, heten „serie”.

Sinds ruim een halve eeuw is het vrije spel (het libre) nagenoeg geheel verdrongen door de kaderspelen. Door de voortgang der techniek en de ontwikkeling van het spel was het libre te gemakkelijk en te eentonig geworden. Series van 2000 en meer waren geen zeldzaamheid meer. Men ging algemeen over tot de kaderspelen.

Bij het kaderspel onderscheidt men vier soorten van partijen, al naar gelang er één- of tweestootskader van 45 of 71 cm wordt gespeeld met toegevoegd vierkant met zijden van 178 mm, waardoor het spel ancre-cadre wordt genoemd.



Kader
45 cm: Evenwijdig aan de banden en op een afstand van 45 cm van elk van deze worden met krijt vier lijnen getrokken, waardoor op het biljart negen vakken worden gevormd, te weten: een grote centrale rechthoek, twee rechthoeken langs de banden, twee kleine rechthoeken langs de korte banden en vier vierkanten aan de hoeken van het biljart. Aan de uiteinden van elk der evenwijdige lijnen worden acht kleine, aan de banden aansluitende vierkanten met zijden van 178 mm getekend.

Bij het tweestootskader mag de speler in geen der vakken, het middenvak uitgezonderd, twee caramboles maken, d.w.z. hij moet er voor zorgen, dat ten minste een der twee ballen, waarop de carambole is gemaakt en die zich samen in een der vakken bevonden, dat vak moet hebben verlaten. Lopen alle ballen daarop opnieuw in het vak, dan gaat het op dezelfde wijze voort. Dezelfde regel is van toepassing op elk der acht kleine vierkanten van 178 mm aan het uiteinde der kaderlijnen.

Bij het eenstootskader 45 cm mag de speler in de loop van zijn serie, binnen een der vakken geen enkele carambole maken, d.w.z. de carambole is niet geldig, wanneer een der ballen het vak niet onmiddellijk verlaat. Bij de kleine vierkanten geldt hetzelfde.

Toen genoemde spelen voor de grootsten onder de spelers te gemakkelijk werden, is door de Egyptenaar Ed. Soussa een nieuw spel gemaakt, dat na enige proefnemingen aanvaard is door de internationale biljartbond, de U.I.F.A.B. Evenwijdig aan de banden en op een afstand van 711/8 cm worden met krijt drie lijnen getrokken. Het biljart wordt aldus in zes vakken verdeeld, nl. twee rechthoeken in het middengedeelte en vier vierkanten in de hoeken van het biljart. Deze drie lijnen lopen door het hart der acquits (op het biljart aangebrachte stippen, waarop bij de aanvang de ballen worden geplaatst). Aan het einde van deze drie lijnen worden zes kleine vierkanten met zijden van 178 mm getekend. Er is twee- en eenstootskaderspel bij het 711/8-spel.

Bij het librespel mag de speler een onbeperkt aantal caramboles maken en wel over de gehele oppervlakte van het biljart, behalve in de vier hoeken. De spelers zijn langzamerhand in het librespel zo bekwaam geworden, dat ze precies weten hoeveel caramboles ze moeten gemaakt hebben, wanneer ze, de ballen door technische handigheid opdrijvend langs de lange en korte banden, op het uitgangspunt van de aanvang der serie zijn teruggekeerd.

Voorts onderscheidt men éénbandspel. De speelbal moet ten minste één band hebben geraakt, voordat de derde bal geraakt wordt. De losse bandstoot is toegestaan. Bij driebandenspel moet de bal dus drie banden hebben getoucheerd, alvorens de carambole tot stand komt.

In 1930 is ook een begin gemaakt met een kampioenschap (internationaal) fantasiestoten, d.w.z. er is een aantal bepaalde stoten vastgesteld, die door de deelnemers gemaakt moeten worden. Het laatste reglement voor dit spel luidt, dat er 64 stoten gemaakt moeten worden. Alle internationale wedstrijden worden geleid door internationale arbiters.

Het spel als zodanig heeft thans een ongekende hoogte bereikt. Het aantal stoten met en zonder effect is zeer groot. Vooral het aanbrengen van effect is zeer belangrijk. Wanneer een met deskundigheid met effect afgestoten bal de verende band raakt, zal die bal de loop nemen, welke de speler die wil doen nemen, opdat de carambole tot stand komt. Men onderscheidt ook piqué’s en massé’s, waarbij de queue (die ongeveer een lengte heeft van 140 cm, van onderen dik is en langzamerhand naar boven dun uitloopt met op de top een veerkrachtig leren dopje, de pomerans) bijna rechtstandig in de hoogte wordt gehouden. Het hanteren van de queue eist grote geoefendheid.

De voorhand wordt stevig op de tafel geplaatst, bij normale stoten op ca 15 à 20 cm van de speelbal; de queue rust op duim en middelvinger, de wijsvinger houdt haar in heel zachte omklemming, zodat geen speling of afwijking in die ring mogelijk is. Bij klein spel wordt die afstand kleiner, naarmate de ballen dichter bij elkaar liggen en de door de speelbal af te leggen weg kleiner is. De stootbeweging wordt gemaakt met de voorarm, waarbij de bovenarm zoveel mogelijk onbeweeglijk blijft, terwijl de queue met de volle hand wordt omsloten, echter zonder daarbij druk uit te oefenen. De afstand van die hand tot het ondereind regelt zich naar de ligging van het zwaartepunt en moet zodanig genomen worden, dat bij gewoon spel over het volle gewicht van de queue wordt beschikt.

Geschiedenis.

Het is buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk, het juiste tijdstip voor de wordingsgeschiedenis van het biljartspel op te geven. Bedoelt men het spel, zoals dat tegenwoordig op bijna volmaakt en uiterst snel lopend materiaal wordt gespeeld, dan kan men als de geboorte van het moderne spel beschouwen het jaar 1827, toen de Fransman Mengaud de elastische bedekking van de queue-top uitvond, de pomerans. Door de uitvinding van dat onnozele stukje leer werd het mogelijk aan de ballen de draaiende beweging (effect) te geven en ze te doen teruglopen (trekken), zo onmisbaar voor het spel, zoals wij dat tegenwoordig kennen. Toen zijn de grondbeginselen gelegd voor en het beoefenen van het biljartspel, dat in onze tijd tot zo’n grote hoogte is opgevoerd. Beschouwt men evenwel het biljartspel als een verbeterd, eeuwen bestaan hebbend „kogelspel”, dan maakt de tweede helft van de 16de eeuw aanspraak op die uitvinding, toen men begonnen is dat spel op een groene tafel met banden (une table de billard) te beoefenen. In oude Franse kronieken leest men: „Karel IX wilde juist rustig een partij biljart spelen op de dag voorafgaande aan de Bartholomeusnacht, toen hij hoorde, dat de Hugenoten voorbij snelden om zich zwemmende door de Seine te redden.

Hij liet bal en queue in de steek om het geweer te grijpen en van het balkon af op de ongelukkige vluchtelingen te schieten”. Het is historisch niet bewezen, dat Karel IX zich aan bovenomschreven daad heeft schuldig gemaakt, doch uit deze gegevens kunnen wij wel met zekerheid vaststellen dat in 1572 het biljartspel reeds beoefend werd. Spencer schreef reeds over „ball-yards” en Shakespeare laat met zeldzaam anachronisme reeds Cleopatra met haar eunuch Mardian biljart spelen (Antonius and Cleopatra, act 2 scene 5). Algemeen noemde men Henri Deligne, een kunstenaar die ten tijde van Karel IX beroemd was, als uitvinder van het biljartspel. Ten slotte bestaat er een brief van Maria Stuart, die zij op de dag vóór haar dood, 17 Febr. 1587, op het slot Fotheringhay geschreven en aan de aartsbisschop van Glasgow gericht had. In die brief verzoekt zij, of men er aan denkt haar biljart (une table de billard) een andere plaats te geven om ruimte te maken voor haar terechtstelling.

Dank zij de vele voordelen en aantrekkelijkheden heeft het biljartspel langzamerhand in alle beschaafde landen talrijke beoefenaren gevonden. Frankrijk, met Parijs aan het hoofd, kan geacht worden de bakermat van het moderne biljartspel te zijn. Ca 1875 telde alleen reeds de stad Parijs 2000 biljarts. In geen enkel land ter wereld wordt de biljartsport echter zo veel en intensief beoefend als in Nederland. Elk dorp heeft zijn café-billard en zijn geestdriftige beoefenaren. Het aantal biljartclubs in Nederland overschrijdt de 2000 en het aantal biljarts schat men op ruim 12.000. De biljartsport telt haar aanhangers onder alle kringen van de maatschappij, onder de arbeiders treft men vaak de ijverigste beoefenaren aan en het spel heeft nog dit voordeel, dat het tot op hoge leeftijd gespeeld kan worden.

Terwijl in Frankrijk in 1860 het biljartspel al ernstig en wetenschappelijk werd beoefend (men vond er toen reeds vele „Académies de Billard”), heeft het in Nederland tot na 1880 geduurd, aleer de beoefening van het biljartspel een beschaafd karakter kreeg. Wel werden reeds vóór 1880 in Friesland, Groningen en Noord-Holland wedstrijden gespeeld, maar deze hadden een weinig verheffend karakter. Van goede amateuristische opvatting was geen sprake; het waren hoofdzakelijk bijeenkomsten waar het luidruchtig toeging en waarvan de prijzen in gelagen, wild, gevogelte en geld bestonden. De kwaliteit van het materiaal was droevig; het was geen bijzonderheid, wanneer ten plattelande het laken totaal ontbrak en het houten blad groen was geschilderd. Voor de banden bezigde men eerst doek, later watten, metalen veren of luchtbanden, die als bij het rijwiel opgepompt werden. Het is bekend, dat men tegenwoordig voor de banden speciaal gefabriceerd caoutchouc gebruikt, dat de speler alle mogelijkheden en effecten biedt.

Omstreeks 1880-’82 werd in Nederland met de serieuze beoefening van het biljartspel begonnen en de bakermat der vaderlandse biljartsport moet men niet in het W. zoeken, doch in het N. Groningen en Friesland (met als centrale steden Groningen en Leeuwarden) hebben voor het eerst de moderne wedstrijdsport gekend. In Amsterdam kreeg het spel een geweldige stimulans door de opening van de biljartzaal „Krasnapolsky” in 1880, een fraaie arena met 14 biljarts, waar de kundigste liefhebbers uit stad en provincie samenkwamen en waar men van goede instructeurs les kon nemen in het edele spel.

Roelf Bierling uit Groningen, Goye Bijlsma uit Bolsward, Tjibbe Terpstra uit Leeuwarden en Nico Verkley uit Amsterdam zijn in de periode 1875-1915 de sterkste spelers van Nederland geweest, de pioniers van deze sport en de voorlopers van de latere kampioenen Robijns, Dommering, Wiemers, Bos, Sweering, De Leeuw, Van Vliet, Van de Pol enz. Zij hebben door het houden van diverse séances in het gehele land een enorme propaganda geleverd voor de popularisering van het spel. Zij beoefenden het spel reeds volgens bepaalde beginselen, doch de geheimen der moderne serie kenden zij nog niet. Het biljartspel in Nederland is zijn grote vlucht begonnen, is internationaal mee gaan tellen na de oprichting van de Nederlandse Biljartbond in 1911, welke bond het oprichten van goede biljartverenigingen bevorderde en nationale kampioenschappen ging instellen.

De sterkste spelers, die de jongere generatie in Nederland heeft opgeleverd, zijn ongetwijfeld de Amsterdammers Piet de Leeuw en Jan Sweering, de Hagenaar Cornelis van Vliet, de Rotterdammer Piet van de Pol en de Waalwijker Kees de Ruyter.



Buitenlandse spelers

De sterksten van heden zijn de Belgen R. Gabriëls (7 maal wereldkampioen), Cl. van Hassel (kampioen van Europa 45/2), R. Vingerhoedt (wereldkamp. Fantaisie Classique), P. Fauconnier en M. van de Woestijne; de Fransen A. Lagache (kampioen van Europa driebanden), J.

Galmiche en L. Chassereau; de Spanjaard Domingo en de Oostenrijker Reicher. De sterkste amateurs voor 1940 waren: E. Soussa (Egypte), G. van Belle en Th. Moons (België); de Fransen Côte en Albert; de Duitsers Joachim, Tiedtke en Lütgehetmann; de Spanjaard Butron en de Portugees Ferraz.



Beroepsspelers

Alle hierboven genoemde spelers zijn amateurs. Vooral in het buitenland treft men in de biljartsport ook beroepsspelers of professionals aan. Wij noemen: Hoppe, Schaefer en Cochran (Amerika), Conti, Derbier en Grange Frankrijk), Horemans, Van Leemput en Drost België), Fujiwara (Japan) en Hagenlocher (Duitsland). De Fransman Roger Conti is ongetwijfeld de sterkste beroepsspeler ter wereld.



De Nederlandsche Biljartbond

Deze landelijke organisatie werd op 17 September 1911 opgericht. Begonnen met 7 verenigingen telt de N.B.B. thans 1169 clubs met 21 783 leden. De nationale bond heeft ontzaglijk veel voor de verbreiding, de verheffing, de verfijning en de popularisering van de biljartsport gedaan. Hij organiseert ieder jaar 13 nationale kampioenschappen waarvan 4 op kleinbiljart. In het geheel heeft de N.B.B. reeds 247 kampioenschappen van Nederland laten verspelen: 18 maal organiseerde hij een internationaal kampioenschap en 11 maal werd een Nederlander Europees of wereldkampioen. Het spelpeil is enorm gestegen; in 1912/13 werd Robijns kampioen 45/2 met 9,13, 30 jaar later won Van de Pol datzelfde kampioenschap met 40,73.



De Internationale Biljartbond

In 1923 werd te Brussel door Frankrijk, België, Zwitserland en Egypte opgericht de „Union Internationale des Fédérations d’Amateurs de Billard”, bij afkorting genoemd de U.I.F.A.B., waarvan de zetel te Parijs is gevestigd. In 1924 trad de Ned. Biljartbond tot deze internationale organisatie toe, in 1926 volgden de V.S. en Duitsland, in 1927 Spanje, in 1930 Portugal, terwijl zich nog later aansloten, Oostenrijk, Hongarije, Venezuela, Cuba, Argentinië, Tsjechoslowakije en Polen. Deze bond heeft tot dusver 112 internationale kampioenschappen laten verspelen.

Het Engelse spel

In dit artikel hebben wij onder biljartspel verstaan het zgn. carambolespel of jeu de carambolage, dat gespeeld wordt op een biljart zonder zakken. In Engeland en in nagenoeg het gehele Britse Imperium speelt men echter een spel op een biljart met 6 zakken, dat nog groter is dan ons matchbiljart en dat 12 bij 6 voet meet, dus 3,64 m lang en 1,82 m breed is. Kampioenschappen worden gehouden in het zgn. carambole-poolspel met 3 ballen van 65 mm en het zgn. Engelse poolspel met 12 verschillend gekleurde ballen van 54 mm. Het Engelse spel vereist ongetwijfeld veel behendigheid, doch mist de logische en wetenschappelijke basis van het carambolage-spel, zoals wij dat in Nederland en het Europese continent kennen.

A. W. H. VAN HAAREN

< >