Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Eikenhout

betekenis & definitie

is, wat de Europese soorten betreft, afkomstig van Quercus robur L. en Q. sessiliflora Sal., wat de Amerikaanse betreft van Q. rubra L. zgn. rood eiken, en Q. alba L. en enkele andere als wit eiken. Tot de beste Europese soorten behoren het Slavonisch, het Spessart- en het Roemeens eiken, terwijl dat van de in Zuid-Europa en Noord-Afrika thuishorende Q. ilex L. als azijnhout (verbastering van het Franse „bois de chêne”) in de handel komt.

Eikenhout is dicht, zwaar en hard, onder de inlandse houtsoorten het veerkrachtigst, goed kloofbaar, niet sterk krimpend, weinig werkend en zeer duurzaam; het soortelijk gewicht varieert luchtdroog van 0,69-0,85. Het hout heeft duidelijke jaarringen met goed zichtbare grote vaten in het voorjaarshout en zowel brede als smalle mergstralen. Alle elementen bevatten looistoffen. Gebruik: voor meubels, betimmeringen en vaten, in bouw- en waterbouwkunde zowel onder als boven water, voor scheeps- en spoorwegbouw; het azijnhout, dat als zgn. azijnstokken, die een lengte van i tot 2,5 m en een dikte van 10-20 cm hebben, in de handel komt, wordt speciaal gebruikt voor het maken van houten hamers, heiblokken, gereedschapsheften, kam- en raderwerk. Het hout van oude eiken wordt, evenals het eikenhoutzaagsel uit de zagerijen, gebezigd voor extractie van looistof. Het percentage tannine (z looistoffen) is hoger naar mate de boom ouder is, ten slotte gemiddeld 5 pet.

DR A. KLEINHOONTE

Lit.: M. E. H. Tjaden, Microscopisch onderzoek v. Hout (Amsterdam 1919); J. von Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches II (Leipzig 1928), p. 1344 en volg.; P. M. E. Lijdsman, Kennis van Bouwstoffen, I Hout (Deventer 1939), p. 99.

< >