(Grieks: βιβλίον, biblion, boek, θήκη, thèkè, bewaarplaats; Latijn: bibliotheca) is
1. een geordende verzameling boeken en/of handschriften, tot algemeen of bijzonder gebruik aangelegd;
2. de plaats waar die documenten worden bewaard;
3. een uniform onder een gezamenlijke titel uitgegeven serie werken.
De geschiedenis der bibliotheken hangt ten nauwste samen met de geschiedenis van het boek. Reeds vele eeuwen voor Chr. bezaten de Egyptische koningen een bibliotheek, in feite veeleer een soort hofarchief, in hun paleizen, geleid door een hofbeambte.
Ook in tempels werden boekverzamelingen ten gebruike van de priesters aangelegd. Het materiaal, waarop geschreven werd, was de papyrus. Men lijmde de bladen aan elkaar, waardoor de papyrusrollen ontstonden. Een werk bestond vaak uit veel rollen. De hofarchieven en tempelbibliotheken waren niet alleen de oudste bibliotheken, maar vele eeuwen lang ook de enige. De oudste Egyptische bibliotheek is die van koning Sjepseskaf te Gizeh (ca 2575 v.
Chr.). Uit de 14de eeuw hebben wij het archief van Amenhotep III en van Amenhotep IV (of Echnaton), en iets dichter bij ons de bibliotheek van Ramses II te Thebe (13de eeuw v. Chr.). Uit de tijd der heerschappij van de Ptolemaeën dateert de kleine tempelbibliotheek in Edfoe (± 250 v. Chr.). In Babylonië en Assyrië bestond reeds zeer vroeg een hoge beschaving en ook daar waren reeds in het 3de millennium tempelbibliotheken en koninklijke verzamelingen.
Als schrijfmateriaal werden hier gebakken lemen tabletten gebruikt, die met spijkerschrift bedekt werden. In de 19de eeuw werden belangrijke gedeelten van oude verzamelingen opgegraven. Men schat dat er thans reeds 350.000 à 400.000 spijkerschrifttabletten gevonden werden. Te Uruk moet een tempelarchief, dat ook literaire teksten omvatte, rond 2600-2400 v. Chr. geweest zijn. Ook te Ur (thans Muquajjir); veel belangrijker is echter de oude tempelbibliotheek van Nippur (het tegenwoordige Niffer), waarvan sommige tabletten tot 2400 v.
Chr. opklimmen. De rijkste en voornaamste is echter de hofboekerij van koning Assurbanipal (669-628) in Nineve; deze encyclopaedische bibliotheek, waarvan een gering gedeelte, 25.000 spijkerschrifttabletten, bewaard is gebleven, werd in 1850 en 1854 ontdekt.
Ook de Phoeniciërs hadden bibliotheken. In Griekenland kende men in de Oudheid nog geen eigenlijke bibliotheken. Omstreeks 550 v. Chr. zou Pisistratus de eerste openbare bibliotheek te Athene gesticht hebben. In de 5de en 6de eeuw v. Chr. bezaten enige dichters en geleerden een eigen boekerij, maar eerst ten tijde van Plato en Aristoteles begonnen de Griekse bibliotheken zich te ontwikkelen.
Bij decreet van Lycurgus werd in 330 v. Chr. een openbare bibliotheek te Athene opgericht. Door de veldtochten en veroveringen van Alexander de Grote, die een leerling van Aristoteles was, verbreidde de Griekse beschaving zich naar Azië, Egypte en Italië. Behalve de boekerij van Aristoteles, die door Sulla in 86 v. Chr. naar Rome werd gezonden, werd de boekenverzameling in Pergamum, gesticht door Eumenes II (197- 159), beroemd. Ca 280 v.
Chr. bezat Alexandrië reeds twee grote bibliotheken, één in het Serapeion, met ± 42.000 rollen en een grotere door Ptolemaeus Philadelphus met voorlichting van Demetrius Phalereus in het Brucheion, de voorname wijk van Alexandrië, aangelegd met ± 500.000 rollen (zie Alexandrijnse Universiteit). Beroemde dichters en geleerden waren achtereenvolgens bibliothecaris van deze bibliotheken. In de 2de en 1ste eeuw v. Chr. wilden Romeinse veldheren Hellenistische en Griekse cultuurschatten naar Rome overbrengen; de grote Alexandrijnse bibliotheek, nl. die van het Brucheion, schijnt bij een dergelijke poging van Caesar, die het plan van een grootse openbare bibliotheek te Rome had opgevat, in 48/47 v. Chr. grotendeels verbrand te zijn. Door de vroegtijdige dood van Caesar werd de eerste openbare boekerij eerst later door Asinius Pollio in de tempel van de godin der vrijheid, het Atrium Libertatis, gesticht, hoewel er toen reeds enige belangrijke particuliere boekverzamelingen waren, o.a. die van Aemilius Paulus, Lucullus en Sulla.
De verzameling van Sulla werd later door diens zoon in het Pompejanum bij Puteoli geplaatst, en daar o.a. ook door Cicero ijverig gebruikt. Deze eerste Romeinse bibliotheken werden met Griekse buit aangelegd.
Ten tijde van Augustus, de bloeitijd der Latijnse letterkunde, was het aanleggen van bibliotheken een streven geworden. Ieder voornaam Romein bezat bibliophiele neigingen en had in zijn woning een boekerij, waaraan verscheidene bedienden, afschrijvers en voorlezers verbonden waren. Augustus zelf stichtte in 33 v. Chr. een bibliotheek in de Porticus Octaviae, welke in de dagen van Titus (79-81) door vlammen werd vernield. Een tweede verzameling plaatste hij op de Palatijnse heuvel in de tempel van Apollo, die onder Commodus (180-192) eveneens afbrandde. In de 2de en 3de eeuw breidde het aantal boekerijen zich steeds uit; de Bibliotheca Ulpia, door keizer Trajanus gesticht, was een van de belangrijkste.
In de 4de eeuw moeten te Rome alleen reeds 28 openbare bibliotheken bestaan hebben. Door de opgravingen te Herculaneum is men het best over die tijd ingelicht geworden, ook over de inrichting der boekerijen en de opstelling der rollen. De 1700 rollen, die daarbij aan de dag gekomen zijn, worden in hoofdzaak te Napels bewaard.
Het ontstaan der middeleeuwse bibliotheken is niet op enige jaren nauwkeurig te fixeren. Door verschillende omstandigheden veranderde het karakter der bibliotheken. Ten eerste doordat het materiaal, waarop geschreven werd, veranderde; de papyrus werd nl. in de loop van de 5de eeuw geheel door het perkament verdrongen, zodat ook andere bergruimten en verzamelplaatsen nodig waren. Ten tweede ontstonden door de uitbreiding van het Christendom grote veranderingen.
In de 1ste eeuw n. Chr. bestonden er reeds bibliotheken in de Christelijke kerkgemeenschappen, en in de 2de eeuw legden voorname Christenen hun eigen verzamelingen aan (o.a. Tertullianus). In de 3de eeuw groeiden die kerkelijke bibliotheken in aantal en belang (o.m. die van Caesarea). Dit was nog meer het geval in de Westerse wereld in de 4de en 5de eeuw. Toen begonnen kloosters, in het W. zowel als in het O., handschriftenverzamelingen te vormen.
In het kort na 372 door Martinus van Tours opgerichte klooster Marmoutiers bij Tours waren reeds „scriptores” werkzaam. Het is de verdienste van de monniken, die in hun scriptoria de nog aanwezige merkwaardige werken der Oudheid afschreven en ze in hun armaria of kloosterbibliotheken bewaarden, dat de klassieke literatuur behouden bleef en aan de latere geslachten werd overgeleverd. De abt Theodorus van Studion (gest. 826), de grote hervormer van het Byzantijnse monnikswezen, heeft mede door zijn verordeningen voor de schrijfzalen, de bibliotheek en de plichten van de armarius grote invloed gehad op de ontwikkeling der middeleeuwse kloosterbibliotheken.
Vooral de monniken der Benedictijner orde hebben grote ijver aan de dag gelegd bij het afschrijven van handschriften. Het klooster te Monte Cassino, door de H. Benedictus van Nursia gesticht, verkreeg in de tweede helft van de 8ste eeuw een uitgebreide bibliotheek. Ook aan de abt Cassiodorus (470-562), die in het Zuiditaliaanse klooster Vivarium de monniken met het afschrijven van handschriften belastte, danken wij vele overblijfselen der antieke cultuur. Van de wereldlijke vorsten, die door het stichten van kloosters met scholen en boekerijen beroemd werden, moet vooral Karel de Grote genoemd worden, die evenals zijn kleinzoon Karel de Kale een prachtige eigen boekerij bezat.
De Ierse missionarissen hebben veel bijgedragen tot het ontstaan en de bloei van kloosterbibliotheken in de Westerse wereld (Engeland, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland). Als belangrijkste kloosterbibliotheken in de middeleeuwen moeten vermeld worden: Fulda waar Hrabanus Maurus een dozijn monniken-copiïsten aan het werk stelde, Corbie, Corvey, Reichenau, Regensburg, Tegernsee, Monte Cassino en Vivarium; York in Engeland, waar Alcuinus bibliothecaris was. St Gallen overtrof in die dagen alle andere. Stichter van de bibliotheek was de abt Gosbert (816-836). In het klooster Marmoutiers bij Tours stichtte Alcuinus een boekerij en niet lang daarna verrees er een te St Germain des Prés, die de grondslag werd van de latere koninklijke bibliotheek. De boekerij te Cluny telde tegen het einde van de 11de eeuw 600 banden.
In Nederland werden de oudste kerkelijke en kloosterbibliotheken in Utrecht aangetroffen, maar uit de 10de-12de eeuw is van deze boekerijen niets meer bekend. Slechts uit de St Paulus-abdij, 998 gesticht, worden nog handschriften in de universiteitsbibliotheek bewaard. De belangrijkste kloosterbibliotheek in Nederland was die van de Benedictijnen te Egmond. Reeds vóór het einde van de 11de eeuw bevatte zij ca 100 banden, in het begin van de 15de eeuw was dit aantal reeds tot ca 300 banden, over de meest uiteenlopende onderwerpen, aangegroeid. In 1573 werd de abdij door de geuzen verwoest. Andere kloosterbibliotheken waren o.a. Bloemhof, te Wittewierum en het vrouwenklooster St Barbara te Delft.
In de Belgische provincies vinden wij de bibliotheken van Lobbes, Stavelot, Brogne, Afflighem en in het St Maartensklooster te Doornik, dat in de 11de eeuw de rijkste verzameling in onze streken bezat. Te Luik was er de beroemde en kostbare St Laurentiusbibliotheek. In latere jaren waren de abdij Ter Duinen en het St Maartensklooster te Leuven eveneens bekend om hun bibliotheek.
Bezaten in de vroege middeleeuwen de kerk- en kloosterbibliotheken, de voornaamste boekenverzamelingen, stilaan verplaatste zich het zwaartepunt naar de vorstelijke en prinselijke hofverzamelingen en naar de universiteitsbibliotheken. In de late middeleeuwen en de vroege Renaissance ontstonden nl. allengs naast de kloosterverzamelingen particuliere verzamelingen van vorsten, edellieden en voorname burgers in de steden, terwijl in de loop van de 14de eeuw de centrale universiteitsbibliotheken naast die van de afzonderlijke colleges van de „studia” ontstonden.
In de 13de eeuw reeds begonnen sommige vorstelijke bibliophielen hofverzamelingen aan te leggen: Frederik II (1215-1250) in het Duitse Rijk, de H. Lodewijk (1226-1270), Karel V de Wijze (1364-1380) in Frankrijk en diens broeders, de hertogen van Anjou, Berry en Bourgondië verzamelden prachtige collecties handschriften. Zo ook de „Librairie” door de hertogen van Bourgondië in de 14de en 15de eeuw gevormd, waarvan een groot gedeelte thans nog in de Kon. Bibliotheek te Brussel bewaard wordt. In die hofbibliotheken ligt de oorsprong van verschillende nationale bibliotheken in de westerse wereld (Frankrijk, België, enz.).
De hoge burgerij bleef niet ten achter: en Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuyse (gest. 1492), legde een buitengemeen rijke verzameling
van handschriften aan. Richard de Fournival (1201-1260) in Frankrijk, Richard d’Aungervyle of Bury (1287-1345) in Engeland, waren hem hierin voorgegaan.
In Italië hadden vele Griekse geleerden na de val van het Byzantijnse rijk (1453) een wijkplaats gevonden. Venetië en Florence werden de centra van de Renaissance boekkunst, waar tevens de studie der Griekse letterkunde herleefde. Vooral onder Cosimo de Medici werden vele belangrijke voortbrengselen der Griekse letteren door Italianen gehaald, overgeschreven of ook wel aangekocht, terwijl ook vluchtelingen vaak belangrijke werken meebrachten. Naar bijna alle landen zond Cosimo zijn agenten, die de kloosters afreisden en hem ruim voorzagen van boeken. Vooral minister Niccoli verstond de kunst systematisch handschriften te verzamelen en wist zijn eigen bibliotheek tot op 800 banden te brengen, door vele handschriften uit de vervallen en verwaarloosde kloosters van Gluny en St Gallen zgn. te „redden”. In 1437 werd de eerste openbare bibliotheek gesticht — waarvoor Petrarca reeds het plan gehad had —, doordat Cosimo de Medici de nalatenschap van Niccoli in het klooster San Marco liet onderbrengen en haar, benevens nog andere verzamelingen, voor het publiek openstelde.
Lorenzo de Medici zette het werk van zijn grootvader voort; hij kocht gehele bibliotheken tegen belangrijke sommen gelds aan en zond geleerde mannen, zoals Johannes Lascaris en Angelus Politianus naar het buitenland, van waar zij met kostbare werken terugkeerden. Daardoor ontstond later de beroemde Bibliotheca Mediceo-Laurentiana. Een dergelijke ijver bezielde ook paus Nicolaas V (1447-1455), die ongeveer 3000 handschriften bijeenbracht en hiermede de grondslag legde voor de beroemde Bibliotheca Vaticana, die thans op vijf eeuwen historie kan bogen. In 1931 ging een deel door instorting en brand verloren. In Hongarije stichtte Matthias Corvinus een bibliotheek, waaraan vele Italiaanse geleerden, literatoren en kunstenaars medewerkten en die een toonbeeld werd van de Italiaanse Renaissance boekkunst. Na Gorvinus’ dood in 1490 bleef de bibliotheek niet intact, haar schatten worden nu nog in verschillende Europese bibliotheken aangetroffen.
De universiteitsbibliotheken vormen een andere belangrijke factor in de ontwikkeling der westerse bibliotheken. Ca 1250 werd door Robert de Sorbon het later zo beroemd geworden „collége” gesticht, waarin zijn boekerij werd ondergebracht. Doordat de schenkingen van Franse, Duitse, Engelse en Italiaanse geleerden elkaar snel opvolgden, bezat de Sorbonne-bibliotheek in 1338 reeds meer dan 1700 banden. De stichting van de universiteitsbibliotheek te Oxford werd in 1327 reeds door Cobham, bisschop van Worcester, voorbereid. In 1348 richtte Karel IV de universiteit te Praag op en schonk in 1366 114 handschriften; te Heidelberg verkreeg de universiteit vier jaren na haar stichting (1386) de boekverzameling van Konrad von Gellnhausen, die zó aangroeide, dat de curatoren in 1443 tot het oprichten van een afzonderlijk gebouw moesten besluiten.
Bleven deze bibliotheken der „colleges” enkel voor de bewoners van deze instituten toegankelijk, in de Renaissancetijd werden de aldaar en in de klooster- en prinselijke bibliotheken opgehoopte schatten ter inzage van elke weetgierige opengesteld. Op die weg gingen in de 14de en 15de eeuw de kloosterbibliotheken voorop. De Renaissancebibliotheken verschillen van de middeleeuwse bibliotheken in hoofdzaak door de veel fraaiere uitvoering der werken. De opstelling der boeken was in beide tijden overeenkomstig; de boeken lagen aan kettingen op lessenaars vast. In de Librije te Zutfen vindt men heden nog die opstelling bewaard, evenals in de Hereford Cathédral in Engeland (vgl. B.
H. Streeter, The chained library, London 1931).
De invloed van de boekdrukkunst op de ontwikkeling der bibliotheken was geweldig. De plaats, waar de boeken vervaardigd werden, bleef niet langer verbonden aan de bewaarplaats der boeken; het mechanisch versneld toenemen der boekenproductie deed de prijs van de boeken dalen en dientengevolge groeiden de verzamelingen snel aan.
In de tijd der Hervorming werden tal van kloosterbibliotheken geplunderd en de verzamelingen verspreid of volledig vernield. De plaats der kloosterbibliotheken wordt maar langzamerhand door nieuwe stedelijke of vorstelijke verzamelingen — althans in Duitsland — ingenomen. Luther zette echter aan tot het stichten van openbare bibliotheken. Daardoor ontstonden talrijke nieuwe stadsbibliotheken: Maagdenburg, Straatsburg, Augsburg, Neurenberg, Koningsbergen, Hamburg. Keurvorst Frederik de Wijze van Saksen had reeds in 1502 te Wittenberg een boekerij gesticht, die door de opheffing der kloosters aanmerkelijk verrijkt en vervolgens naar Jena verplaatst werd. Dat voorbeeld, door August van Saksen gevolgd, deed de bibliotheek te Dresden ontstaan; iets later, in 1580, stichtte Wilhelm IV von Hessen de bibliotheek te Kassel.
Ook in R.K. landen werden bibliotheken geopend, o.a. te München door hertog Albrecht V (in 1558) met hulp en voorlichting van de bibliophiel Johann Jakob Fugger en te Wenen door Ferdinand I (omstreeks 1526). Deze laatste werd spoedig een der rijkste en grootste van de bibliotheken uit die tijd en bezat einde 16de eeuw 9000 banden, waaronder 1600 handschriften. Te Oxford schiep T. Bodley de voortreffelijke Bibliotheca Bodleyana, in 1602, de eerste openbare bibliotheek in Engeland.
Frankrijk bleef niet achter: onder de kunstminnende Frans I kende de toenmalige hofbibliotheek een grote bloei onder het beheer van Guillaume Budé. In 1536 werd het dépôt légal ingesteld, waarbij de drukkers verplicht werden een exemplaar van hun uitgaven in te zenden.
Ook de Nederlanden verloren door de Beeldenstorm, beroerten en oorlogen in de 16de eeuw heel wat van hun boekenbezit. Nieuwe bibliotheken werden echter gesticht: te Antwerpen in 1505, te Amsterdam in 1578, te Utrecht in 1584, en te Leiden in 1575. De hofbibliotheek werd in 1559 Koninklijke Bibliotheek en in 1594 werden alle hofverzamelingen te Brussel gecentraliseerd. Overeenkomstig een ordonnantie van aartshertog Ernst moest een exemplaar van elk boek, dat in het land met octrooi verscheen, aan de Kon. Bibliotheek te Brussel afgestaan worden.
Was Duitsland het brandpunt van de internationale boekhandel in de 16de eeuw — de Frankfurter Messkatalog gaf het meest volledige overzicht van de Europese literatuur — door de Dertigjarige oorlog (1618-1648) werd veel tot verval gebracht, zodat in de 17deeeuwde belangrijkste boekverzamelingen in Frankrijk en Engeland werden aangetroffen. In Frankrijk werd de bibliotheek van kardinaal Mazarin, onder de bij uitstek kundige leiding van Gabriël Naudé in het midden van de 17de eeuw de mooiste en belangrijkste openbare bibliotheek. Ze telde in 1650 ca 40.000 boekdelen.
Met de grote boekenaanwas veranderde de inrichting der bibliotheken meer en meer. Niet langer werden de boeken op lessenaars midden in de zalen gelegd, maar men plaatste ze tegen de wanden in kasten, die steeds hoger werden en allengs tot aan de zoldering der zalen reikten. Nog later bracht men galerijen aan, die van de leeszalen uit met trappen te bereiken waren. In de zalen verkreeg men zodoende ruimte voor de bezoekers, die daar kwamen studeren en voor vitrines om kostbaarheden uit te stallen. Op het einde van de 17de en in de 18de eeuw bloeide de boekkunst in Europa en speciaal in Frankrijk, Engeland en Nederland. De galerijbouw handhaafde zich tot het midden van de 19de eeuw.
Het catalogiseren en systematiseren der boeken ging vooral in de 18de eeuw steeds meer aandacht vragen. Vele verschillende systemen werden ontworpen, zonder dat er eenheid van methode tot stand kwam.
Het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw zijn belangrijk voor de ontwikkeling der bibliotheken. De meeste nationale bibliotheken ontstonden uit de oude vorstelijke hofbibliotheken en werden langzamerhand voor het publiek opengesteld. De Wolfenbüttelse bibliotheek, gesticht in 1604 als particuliere bibliotheek, werd in 1666 de nationale bibliotheek van Brunswijk. In 1661 werd de Berlijnse hofbibliotheek voor het publiek toegankelijk verklaard en werd zij de grondslag van de Pruisische staatsbibliotheek. In Duitsland heeft Gottfried Wilhelm Leibniz veel voor het bibliotheekwezen gedaan, niet alleen als bibliothecaris te Hannover en van de Wolfenbüttelse verzameling, maar speciaal ook door zijn nieuwe opvattingen en innovaties van organisatorische aard. Te Dresden en Göttingen waren de belangrijkste bibliotheken van Duitsland; de Göttinger universiteitsbibliotheek, pas gesticht in 1735/1736, kwam door de invloed van von Münchhausen en onder de uitstekende leiding van J.
H. Gesner en Chr. G. Heyne tot grote bloei. In Denemarken stichtte Frederik III (1648-1670) een uitgebreide bibliotheek te Kopenhagen. In Rusland kwam de Petersburger bibliotheek tot ongekende bloei.
Ontstaan uit buitgemaakte Poolse boekverzamelingen, groeide zij tijdens de revolutie aan en werd zij door kostbaarheden en handschriften uit Corbie verrijkt. In Frankrijk ontplooiden de Parijse bibliotheken zich door de zorg van de koning en het streven der Encyclopedisten. De Bibliothèque du Roi werd in 1735 voor het publiek toegankelijk verklaard en werd tegen het einde van de 18de eeuw de rijkste bibliotheek ter wereld.
In Engeland vormden toen de universiteiten nog geen toonaangevende centra. Van verschillende natuurfilosofen gingen plannen uit om te Londen een grote bibliotheek op te richten, die voor iedereen toegankelijk zou zijn. Sloane en Newton moeten o.a. in dit verband genoemd worden. In 1757 werd de koninklijke bibliotheek aan de daar reeds aanwezige collecties toegevoegd. In 1759 werd het Brits Museum geopend, dat uit allerlei schenkingen en collecties — op natuurwetenschappelijk gebied — was ontstaan. De bibliotheek vormde toen zeker niet het belangrijkste bestanddeel.
De Franse Revolutie is een nieuw keerpunt in de geschiedenis der westerse continentale bibliotheken ten gevolge van de saecularisering der kerkelijke bezittingen, het in beslag nemen van de goederen der émigrés en het wegvoeren van bibliotheken door de legers van Napoleon, het afschaffen van universiteiten (in Duitsland o.a.) en het centraliseren van het nationaal boekenbezit in de hoofdstad en enkele andere steden, zoals dit stelsel bijzonder in Frankrijk werd doorgevoerd.
In Frankrijk bracht de Revolutie grote veranderingen. Alle kerkelijke en kloosterschatten werden staatseigendom. Vele kostbare handschriften werden uit de veroverde landen, België, Nederland, Oostenrijk, Spanje, Duitsland en Italië naar Parijs gebracht; uit de Vaticaanse en Weense bibliotheken werden talrijke kostbare boekdelen weggevoerd, waarvan sommige na de val van Napoleon weer aan de rechtmatige eigenaars werden teruggegeven. Zo kwam o.m. Heidelberg weer in het bezit van een gedeelte der in de Dertigjarige oorlog naar het Vaticaan overgebrachte manuscripten. Bij het begin der 19de eeuw waren te Parijs negen „dépots littéraires” aangelegd.
De Bibliothèque royale werd omgedoopt in Bibliothèque nationale. De Bibliothèque nationale breidde zich enorm uit, bezat 300.000 boeken en enige duizenden handschriften. Er werd bepaald, dat zij, in ruil voor doubletten, uit andere Franse bibliotheken zoveel mogelijk gecompleteerd moest worden. Men streefde naar centralisatie en verklaarde de bibliotheken bovendien openbaar.
Een belangrijke nieuwe stichting uit die tijd is de Bibliothèque de l’Arsenal (voor het publiek geopend 1797).
In Duitsland voerde men insgelijks de saecularisering van de kloosterbibliotheken door, waarvan sommige gedeeltelijk naar Frankrijk werden overgebracht, andere in de hofbibliotheken werden opgenomen. Ook het afschaffen van meer dan twaalf Duitse universiteiten bracht een hergroepering van het boekenbezit met zich.
Hoewel in die tijd, door de opleving der wetenschappen vele bibliotheken over een rijke boekenverzameling beschikten, liet de inwendige organisatie nog zeer veel te wensen over.
In de 19de en 20ste eeuw groeit steeds het belang der nationale bibliotheken: die van oudere datum groeien gewoonlijk uit tot de rijkste boekencentrales in het land en er komen er talrijke bij in de jonge staten, die in de loop van dit tijdperk ontstaan. Zelfs bepaalde groepen, die in één politiek staatsverband samenleven, streven naar het stichten van een eigen nationale bibliotheek (vgl. National Library of Wales in 1907 in Aberystwyth geopend). De nationaliteitenbeweging in die periode verklaart dit verschijnsel. De bloei van de wetenschappen verklaart ook het steeds groeiend belang van de wetenschappelijke bibliotheken, terwijl anderzijds de zucht naar ontwikkeling in de bredere massa van het volk de behoefte aan leeszalen en openbare bibliotheken schept. De overweldigende vloed der nieuwe publicaties zowel als het stijgend aantal lezers dringt een nieuwe bouwformule op: de zaalbouw wordt verlaten en de magazijnbouw aangenomen.
Daardoor wordt de opberging verzekerd van het grootst mogelijke aantal boekdelen in de kleinst mogelijke ruimte, voor zover dit verenigbaar is met de veilige bewaring van de boekenschat en de vlugge lezersbediening; de lezer wordt echter van het boek gescheiden. Van het midden van de 19de eeuw af wordt, na de eerste toepassing van die formule in de Ste Généviève-bibliotheek te Parijs, maar speciaal in het British Museum te Londen onder A. Panizzi, dit bibliotheekplan in haast alle nieuwe of verbouwde bibliotheken aangenomen. Daarnaast worden de leeszalen met rijkvoorziene handbibliotheken groots opgevat; ook hier oefende de koepelbouw van het British Museum een grote invloed uit. De ingevoerde scheiding van lezer en het gros van het bibliotheekbezit maakte degelijke catalogi tot een eerste noodzakelijkheid; vandaar de steeds groeiende zorg waarmede zij werden opgesteld en de variëteit van catalogi die ontstaan, de pogingen om tot uitvoerige regels voor titelbeschrijving te komen, om nationale regelingen te treffen en om zelfs een internationale code aan te leggen. De vloed van nieuwe, moderne aanwinsten en het groeiend bibliotheekbezoek brachten in vooruitstrevende landen op het gebied van bibliotheekinrichting, zoals Duitsland, een innerlijke reorganisatie, een nieuwe werkverdeling mee, en meteen het scheppen van een nieuwe klasse van bibliotheekbeambten van de middelbare graad. Zelfs op de opstelling der boekdelen in het magazijn had die gestadige en snelle groei zijn weerslag, zodat de magazijnopstelling de tot hiertoe heersende systematische (of methodische) in vele grote, algemene bibliotheken in Europa verdrong.
De vak- of gespecialiseerde bibliotheken ontstaan en krijgen steeds meer belang, niet zozeer ten gevolge van de ver doorgedreven specialisering in de wetenschappelijke bedrijvigheid als wel door de steeds moeilijker wordende positie der encyclopaedische bibliotheken t.o.v. de moderne literatuur. Het kon niet anders of in de eeuw der techniek moesten de technische wetenschappelijke bibliotheken op de voorgrond treden. Grote industriële bedrijven legden naast hun laboratoria bibliotheken aan (bedrijfsbibliotheken).
Merkwaardig is tevens de groei, bijzonder na Wereldoorlog I, van de grote Noordamerikaanse wetenschappelijke bibliotheken, die prachtig gehuisvest, met de rijke middelen waarover zij beschikken, haar reeds ontzaglijke verzamelingen reusachtig uitbreiden, en stilaan haar Europese zusterinstellingen overvleugelen. Rationele interne organisatie, vlugge bediening van de lezer, inrichting van „browsing rooms” of clubleeszalen, aanleg van encyclopaedische catalogi of kruiscatalogi, zijn kenmerkend voor de universiteitsbibliotheken aldaar. Ook de gemakkelijk aan talrijke lezers toegestane toegang tot het boekenmagazijn is typisch voor de meeste studiebibliotheken. Opmerkenswaardig is anderzijds dat er thans geleidelijk getracht wordt in alle soorten bibliotheken de door de toepassing van de magazijnformule ontstane kloof tussen lezer en boek te overbruggen, door opnieuw de lezer in nauw contact te brengen met een zo aanzienlijk mogelijk aantal boeken. In de universiteitsbibliotheken gebeurt dit door de studiecelletjes in het boekenmagazijn en in de jongste bibliotheekplannen door de gespecialiseerde leeszalen; in de „public libraries” door het „open shelf”-stelsel en het „open plan” (zie bibliotheekwetenschap).
In de V.S. ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19de eeuw een geheel nieuw bibliotheektype, nl. de public library (openbare leeszaal en bibliotheek). Het door deze bibliotheken beoogde doel was de ontwikkeling van de massa te bevorderen. Na 1849 kwam er in verschillende staten der Unie een wetgeving voor bibliotheken tot stand, waardoor o.a. belasting geheven mocht worden voor de oprichting en instandhouding van openbare leeszalen. Boston opende als eerste stad een public library in 1854. Het bibliotheekwezen werd daar geheel in aansluiting op het openbaar onderwijs gedacht en gepropageerd. In 1876 werd de eerste conferentie van bibliothecarissen gehouden, waarbij de American Library Association werd opgericht.
Door deze vereniging, door het krachtdadig streven en organisatietalent van Melvil Dewey en vooral ook door de ruime geldmiddelen, die staat en stad en particulieren (A. Carnegie) in Amerika beschikbaar stelden en die alle Europese mogelijkheden verre overtroffen, is het openbaar Ieeszaalwezen daar tot zo snelle uitbreiding en bloei gekomen (zie leeszalen, openbare) .
In Engeland ging de moderne bibliotheekbeweging, bijna gelijktijdig met Amerika, eveneens van de regering uit; in 1850 kwam een wettelijke regeling tot stand, waarbij bepaald werd, dat iedere stad boven 10.000 inw. een openbare leeszaal mocht oprichten en belasting er voor mocht heffen (halfpennyrate). In 1850 werd als gevolg hiervan een Public Library te Norwich opgericht en in 1852 volgde Manchester. Tussen 1870 en 1890, speciaal met de viering van het regeringsjubileum van koningin Victoria in 1887, werden vele openbare leeszalen opgericht en breidden zij zich in sneller tempo uit dan voorheen. Aan het einde van de 19de eeuw volgden andere Europese staten, Scandinavië, Duitsland, Nederland, het Amerikaans-Engelse voorbeeld en werden ook in deze landen openbare leeszalen in het leven geroepen (zie leeszalen, openbare). In de tegenwoordige tijd zijn in de meeste landen zeer vele soorten bibliotheken, die gesplitst kunnen worden in openbare en weinig toegankelijke bibliotheken, of ook in Rijks- of staatsinstellingen, in provinciale en landsinstellingen, in gemeentelijke of stadsbibliotheken en in particuliere bibliotheken.
PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN
Bibliotheken in Nederland, Nederland beschikt over vele en welvoorziene bibliotheken op velerlei gebied en men maakt er een intensief gebruik van. Na Wereldoorlog II begint men meer en meer te beseffen, dat een volk van zijn intellectuele en culturele bezittingen het meest doelmatige gebruik moet maken, wil het de achteruitgang en de ontreddering op elk gebied te boven komen en wil het zijn bestaan verzekeren. Hierbij spelen de bibliotheken uiteraard een grote rol. Haar verdere ontwikkeling wordt echter geremd door twee omstandigheden, ten eerste: een gebrek aan financiën en daardoor gebrek aan personeel en het niet kunnen beantwoorden aan de steeds dringender eisen van service, die de moderne tijd stelt, en ten tweede: het gebrek aan ruimte. Meer in het bijzonder geldt dit voor de grotere wetenschappelijke bibliotheken, echter ook voor de openbare leeszalen is althans de eerste belemmering even hinderlijk.
De Nederlandse bibliotheken worden naar karakter gewoonlijk in drie grote groepen onderscheiden, nl. ten eerste: de wetenschappelijke bibliotheken, ten tweede: de openbare leeszalen en bibliotheken (O.L.B.), en ten derde: de bedrijfsbibliotheken.
a. De wetenschappelijke bibliotheken, hoewel zeer verschillend in grootte, arbeidsterrein en inrichting, hebben als gemeenschappelijke taak het aanleggen en conserveren van een verzameling en het ter beschikking stellen van de collectie aan wetenschappelijke werkers. Van de grote wetenschappelijke bibliotheken, die op het bibliotheekwezen van Nederland haar stempel drukken, noemen wij allereerst de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage. Zij fungeert, mede door haar Centrale Catalogus (C.C.) en haar Centrale Catalogus van Periodieken (C.C.P.), als nationale bibliotheek, het centrum van het Nederlandse bibliotheekwezen. Aangezien de collecties bij de wetenschappelijke bibliotheken van zoveel waarde zijn, wordt in het navolgende overzicht hierop steeds even de aandacht gevestigd.
Dan: de Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; hier vindt men o.a. de werken van overeenkomstige buitenlandse academies en geleerde genootschappen. Voorts de Bibliotheken van de Rijksuniversiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen. De Leidse Bibliotheek heeft een boekenbezit van ca 1.100.000 banden, 3000 kaarten en 6400 handschriften; verder talrijke belangrijke legaten (Riemersma, Chastelain, Stolp, Perizonius, Warnerianum, Bodel Nyenhuis, Tiele, van Wijk). De Universiteitsbibliotheek van Utrecht, als stadsbibliotheek in 1581 ontstaan uit opgeheven kloosterbibliotheken, heeft een bezit van ongeveer 350.000 banden, 800 incunabelen, 2400 handschriften, 4000 land- en zeekaarten, 330.000 brochures, pamfletten en dissertaties. Legaten en schenkingen, o.a.: H. E. van Buchell, einde 16de eeuw; E. van de Poll, begin 17de eeuw; W. de Ridder, Utrechtsch Psalterium, begin 18de eeuw en J.
M. C. van Utenhove van Heemstede: boekerij van zeldzame natuurwetenschappelijke en wiskundige werken, 1837. De Universiteitsbibliotheek van Groningen beschikt over een collectie van 350.000 banden, 700 handschriften, 200 wiegedrukken en een fraaie verzameling papyri en penningen. Verder: de Bibliotheek der Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam; haar collectie is thans de grootste van Nederland en omvat 1.500.000 banden. De Bibliotheek der Vrije Universiteit te Amsterdam, een particuliere instelling, bezit omstreeks 21.000 delen, vooral theologie. De Bibliotheek der Technische Hogeschool te Delft bezit ca 154.000 banden, niet medegeteld dissertaties en pamfletten.
Deze bibliotheek vormt te zamen met die van de Octrooiraad (zie hieronder) het centrum voor de literatuur op het gebied der technische wetenschappen. Te Delft wordt o.a. de Centrale Technische Catalogus (C.T.C.) verzorgd, waarin ook vele bibliotheken van industriële ondernemingen zijn opgenomen. De Bibliotheek der Landbouw Hogeschool te Wageningen, met haar ca 200.000 banden, kan men tot de best voorziene landbouwkundige bibliotheken van Europa rekenen. De Bibliotheek der Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, een particuliere instelling, bezit ca 100.000 delen hoofdzakelijk op het gebied der economische wetenschappen. De Bibliotheek der R.K. Universiteit te Nijmegen is druk bezig haar bezit, waarvan door een bombardement tijdens Wereldoorlog II een groot deel verloren ging, weder op te bouwen.
De Bibliotheek van de Octrooiraad te ’s-Gravenhage vormt een collectie van totaal ca 100.000 banden, 1400 tijdschriften, 7.000.000 octrooischriften. De Bibliotheek van het Centraal Bureau voor de Statistiek te ’s-Gravenhage is de grootste statistische bibliotheek in Nederland. Haar boekenbezit bedraagt ca 95.000 delen. Ca 800 tijdschriften worden geregeld ontvangen, hoofdzakelijk op statistisch en sociaal-economisch gebied. De Bibliotheek van de Economische Voorlichtingsdienst te ’s-Gravenhage telt ca 40.000 banden; ca 1600 tijdschriften op economisch gebied en een zeer groot aantal handelsadresboeken en fabrikantencatalogi vormen het typische bezit van deze belangrijke bibliotheek.
Van de provinciale bibliotheken, waarvan Nederland er negen telt, noemen wij die van Friesland te Leeuwarden. Haar boekenbezit bedraagt ca 150.000 banden; verder zijn aanwezig 1700 handschriften, terwijl men over een verzameling gramofoonplaten van Friese dialecten en algemeen-Fries beschikt. Van de stedelijke bibliotheken noemen wij die van Haarlem met 127.000 delen, van Rotterdam met 250.000 (belangrijke Erasmus-verzameling) en van Maastricht met ruim 60.000 boeken. De laatste bevat verder 75 incunabelen, 220 postincunabelen en een verzameling van ongeveer 60 — voor het merendeel nieuwere — handschriften. De Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, omstreeks 1597 opgericht, bevat 65.000 boekdelen. De Bibliotheek van het Vredespaleis bevat werken op het gebied van het internationaal en buitenlands recht, de diplomatieke geschiedenis, internationale betrekkingen, de Vredesbeweging en de Grotiusstudie. Zij verzorgt voorts een Centrale Juridische Catalogus (C.J.C.) van boeken op het gebied van het buitenlands recht, aanwezig in Nederlandse bibliotheken.
Belangrijke wetenschappelijke bibliotheken hebben voorts bijv. het Indisch Instituut te Amsterdam, de Teyler’s Stichting te Haarlem, de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (in bruikleen bij de Universiteitsbibliotheek) en de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam. Belangrijke bronnen voor de geschiedenis van het oude boek bevinden zich in het Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage. Een waardevolle verzameling muziek (Collectie-Scheurleer) wordt aangetroffen in het Gemeentemuseum te ’s-Gravenhage, terwijl de Koninklijke Bibliotheek de liedboeken uit deze collectie bezit.
Er is geen opleiding tot wetenschappelijk bibliotheekambtenaar.
b. De Nederlandse Openbare Leeszalen en Bibliotheken (O.L.B.-en) zijn gekenmerkt doordat zij voor een ieder toegankelijk zijn, doordat haar collecties een algemeen karakter hebben en door haar doelstelling die een sociaal-paedagogische is. Daarbij wil de O.L.B. zowel de behoefte van de lezers aan ontspanning (romanbibliotheek), als aan studie, aan oriëntatie (couranten, tijdschriften) en aan informatie (naslag-boekerij, eventueel met inlichtingendienst) bevredigen. In het gebouw van de O.L.B. is de boekencollectie kosteloos te raadplegen, voor uitlening buiten het gebouw mag een geringe contributie worden geheven. Wanneer de bibliotheek niet anders doet dan uitlenen, spreekt men van een Openbare Uitleen-Bibliotheek (O.U.B.).
Er zijn vier grote O.L.B.-en, te weten Amsterdam (met 7 filialen), Den Haag (met 6 filialen), Rotterdam (met 8 filialen) en Utrecht (met 2 filialen). Tot de middelgrote O.L.B.-en kan men rekenen: Arnhem, Bussum, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Groningen, Haarlem, Hilversum, Leeuwarden en Schiedam. Er zijn voorts verschillende O.L.B.-en met bijzondere collecties. Een technische afdeling hebben Amsterdam, Haarlem, Enschede (textiel), een octrooischriftenverzameling Amsterdam (handels-economische afdeling) en Enschede, een handels-economische bibliotheek Amsterdam, een muziekbibliotheek Amsterdam, Enschede, Groningen, Den Haag, Haarlem, Hilversum en Leeuwarden. Kunsthistorische platenverzamelingen zijn te Enschede, Hilversum en Utrecht. De O.L.B. te Amsterdam huisvest momenteel de vroeger te Haarlem gevestigde bibliotheek van kunstnijverheid.
Ongeveer 40 O.L.B.-en en O.U.B.-en tellen jeugdafdelingen. Ten slotte hebben Amsterdam en Utrecht nog een Braille-bibliotheek. Een aantal O.L.B.-en hebben een confessioneel (R.K. of Prot.-Chr.) karakter.
Er is een Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken (C.V.), die alle O.L.B.-en en O.U.B.-en verenigt, de Rijkssubsidie verdeelt en voor de naleving van de Rijkssubsidievoorwaarden zorg draagt, voor welke laatste taak een Inspecteur werd benoemd. Deze vereniging behartigt tevens de maatschappelijke belangen van het leeszaalpersoneel. De C.V. heeft ook een opleiding ingesteld, welke uit twee gedeelten bestaat, de Assistentsopleiding, welke drie jaren duurt en omvat: a. practisch werken aan een O.L.B. en b. volgen van cursussen aan een der cursusleeszalen; vervolgens de Directeursopleiding, welke negen maanden duurt en een stage en een cursus, deels in de Koninklijke Bibliotheek, deels in de O.L.B. te Den Haag omvat.
Er is ten slotte een opleiding tot Jeugdbibliothecaris, welke echter slechts plaats vindt wanneer zich de behoefte daartoe in een bepaald jaar doet gevoelen. Op deze wijze is de C.V. er in geslaagd een voortreffelijk opgeleid O.L.B.-personeel te kweken. Dit personeel vindt overigens zijn weg ook als middelbaar personeel in de wetenschappelijke bibliotheken en voorts in de bedrijfsbibliotheken.
c. De bedrijfsbibliotheken. Deze jongste tak van het Nederlandse bibliotheekwezen heeft sinds 1941 zijn organisatie gevonden in een Sectie van de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen (N.V.B.), de zgn. Sectie voor Speciale Bibliotheken op het Gebied van Handel en Industrie (S.S.B.). De bedrijfsbibliotheek heeft een bijzonder karakter, dat fundamenteel verschilt van dat van de wetenschappelijke bibliotheken (al kan haar inhoud wetenschappelijk volstrekt verantwoord zijn) en van dat van de O.L.B.-en. De bedrijfsbibliotheken worden door het bedrijf ingericht, ten einde van de gegevens in de bibliotheek het meeste voordeel te kunnen trekken. Hiermede wordt de bedrijfsbibliotheek betrokken in het geheel van economisch denken dat het werken van een bedrijf steeds beheerst. De bedrijfsbibliotheek moet bij zo klein mogelijke uitgaven zo groot mogelijk profijt voor het bedrijf opleveren. Zo klein mogelijke uitgaven betekent zuinig zijn ten aanzien van bibliotheekruimte, inrichting, personeel, boeken en ander bibliotheekmateriaal. Zo groot mogelijk profijt betekent zoveel mogelijk gegevens uit de bibliotheek aan het bedrijf doen toevloeien. Pas dan beantwoordt de bedrijfsbibliotheek aan haar doel, wanneer een voortdurende stroom van gegevens uit de boekencollectie overgaat in het bedrijf zodanig, dat men op grond daarvan beslissingen en maatregelen kan nemen, nieuwe werkwijzen invoeren, nieuwe machines opstellen, verbeteringen aanbrengen enz.
In Sept. 1946 heeft genoemde Sectie een opleiding ingesteld tot bedrijfsbibliothecaris, welke uit drie delen bestaat, te weten:
1. de opleiding tot bedrijfsbibliothecaris, Dl A, omvattend de onderwerpen bibliotheektechniek, organisatie van bibliotheek- en documentatiewezen en organisatie van handel en industrie;
2. de opleiding tot bedrijfsbibliothecaris, Dl B, omvattend classificatie en documentatie in de zin van het geven van inlichtingen uit het bibliotheekmateriaal en
3. oriëntatiecursussen in speciale literatuur, bijv. in de literatuur op het gebied van de Natuurkunde, de Scheikunde, de Werktuigbouw, het Octrooiwezen, de Textielnijverheid enz.
De eerste cursus is bestemd voor de in een bedrijfsbibliotheek werkzame, uitsluitend bibliotheek-technisch of administratief geschoolden, de laatste twee cursussen zijn uitsluitend toegankelijk voor de in de bedrijfsbibliotheken werkende specialisten (natuurkundigen, chemici, werktuigbouwers, economen enz.).
Deze opleiding omvat dus het gehele gebied van de bedrijfsbibliotheek, maar maakt een duidelijk onderscheid tussen twee soorten functionarissen, welk onderscheid uit de practijk van de bedrijfsbibliotheek is voortgekomen.
Enerzijds nl. dient de bedrijfsbibliotheek zorgvuldig beheerd te worden, anderzijds echter ligt het zwaartepunt van de bedrijfsbibliotheek op het geven van inlichtingen en dit laatste is slechts tot op beperkte hoogte mogelijk met behulp van zuiver bibliotheek-technisch of administratief geschoold personeel. Men heeft daartoe dus specialisten nodig. Aangezien de laatste twee cursussen ook toegankelijk zijn voor mensen die niet in een bedrijfsbibliotheek werkzaam zijn, doch die van het gedoceerde profijt kunnen trekken, bijv. bibliothecarissen van een ander soort speciale bibliotheken, en zelfs ook voor researchwerkers, studenten enz., helpt deze opleiding mede het gebruik maken van literatuur door handel en industrie in algemene zin te bevorderen.
Tot de grote bedrijfsbibliotheken in Nederland kan men rekenen die van de Bataafsche Petroleum Maatschappij te Den Haag en Amsterdam, Philips’ Gloeilampenfabrieken te Eindhoven, het Hoofdbestuur van P.T.T. te Den Haag, de Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht en de Staatsmijnen in Limburg te Geleen. Het boekenbezit van deze bibliotheken overschrijdt de 10.000 delen dikwijls aanzienlijk, echter ziet men in dit getal tevens de beperking als gevolg van de speciale doelstelling.
De samenstelling van de collectie van een bedrijfsbibliotheek verschilt aanzienlijk van een collectie van de beide andere categorieën bibliotheken, de wetenschappelijke en de O.L.B.-en. Immers de bedrijfsbibliotheken hechten zeer grote waarde, behalve aan boeken en tijdschriften, aan publicaties die slechts op haar speciaal gebied door haar actualiteit en haar invloed op het bedrijfsleven van betekenis zijn, te weten octrooischriften, normaalbladen, fabrikantencatalogi, rapporten enz., waarvan zij dikwijls zeer uitgebreide verzamelingen hebben.
Na de bespreking van de drie categorieën van bibliotheken, waarbij de C.V. ter sprake kwam en terloops ook de N.V.B., moet nog even worden ingegaan op de organisatie van de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen, die in zich alle bibliothecarissen verenigt van welke richting van bibliotheek ook. De N.V.B. is enerzijds georganiseerd in secties, een Sectie voor Wetenschappelijke Bibliotheken, een Sectie voor Speciale Bibliotheken op het Gebied van Handel en Industrie, enz., anderzijds is zij regionaal geleed, doordat zij kringen heeft gevormd in verschillende delen van Nederland, bijv. in de grote steden Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Utrecht, maar ook in Noord-Brabant, Limburg, Wageningen, Twente enz. Elk van deze Kringen en Secties heeft een eigen karakter en draagt bij tot een bloeiend bibliotheekleven in Nederland. De C.V. en de N.V.B. geven samen een tijdschrift uit, getiteld: Bibliotheekleven, waaraan door bibliothecarissen van alle richtingen wordt bijgedragen.
Het contact van het Nederlandse bibliotheekleven met de overheid is belichaamd in de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen, welker leden door de Kroon worden benoemd en welke Commissie tot taak heeft, enerzijds de regering en voorts instellingen, verenigingen enz. te adviseren over haar gestelde vragen op bibliotheekgebied, anderzijds eigener beweging voorstellen te doen.
DR L. J. VAN DER WOLK
Lit.: Bibliotheekleven, Orgaan der Centr. Ver. voor Openb. Leeszalen en Bibliotheken en v. d. Ned. Ver. van Bibliothecarissen; Ned. Bibliotheekgids, Adresb. v.
Bibliotheken in Nederland, 3de dr. (1931), (nieuwe dr. in bewerking); Verslag van de Documentatie-Commissie, ingesteld 15 Dec 1940 door de Vergadering v. d. Ned. Ver. van Bibliothecarissen; F. Kossmann, De toekomst der wetenschappelijke bibliotheken (1923); L. Brummel, Nederland en de int. uitwisseling van geschriften (1930); H. E.
Greve, Openb. leesmusea en volksbibliotheken Diss., Amsterdam (1906); Idem, Gesch. der Leeszaalbeweging in Nederland. Gedenkb. uitg. ter gel. v. h. 25-jarig bestaan der Centr. Ver. voor Openb. Leesz. en Bibl. (1933); A. G. Gebhard, Openb.
Leeszalen en Bibl. in Nederland (1941); Leeszaalwerk, Geschriften uitg. d. d. Centr. Ver. voor Openb. Leesz. en Bibl.
Bibliotheken in Ned. Oost-Indië. De eerste bibliotheek in Indië van betekenis is die van het Kon. Bataviaasch Genootschap van Kunst en Wetenschappen te Batavia. Zij werd in 1778 door een lid van de Raad van Indië, mr J. C.
M. Radermacher, gesticht. De eerste bezoldigde bibliothecaris werd in 1844 aangesteld. Deze bibliotheek bevat thans de verzameling der Rechtshogeschool en der Literaire Faculteit. Ongeveer 300.000 banden zijn thans in haar bezit. Vermeldenswaard is tevens dat door deze bibliotheek getracht wordt een exemplaar van al de boeken die in Ned.-Indië gedrukt worden aan te schaffen.
Onder de departementale bibliotheken zijn vnl. te vermelden die van het departement van Verkeer en Waterstaat te Bandoeng, die ongeveer 250.000 banden bezit en die van het Centraal Kantoor v. d. Statistiek te Batavia (62.000 dln).
Van regeringswege werd een Kantoor voor de Volkslectuur ingesteld, en in 1911 besloot de regering tot de oprichting van Indonesische Volksbibliotheken; thans zijn er ongeveer 2400 van deze volksbibliotheken over de gehele archipel verspreid; elk bezit gemiddeld ca 500 boeken, die door toezendingen vanwege het Kantoor voor de Volkslectuur geregeld aangevuld worden. Ze staan onder beheer van de hoofden der vervolgscholen.
In 1916 werden er door de regering Nederlandse Volksbibliotheken opgericht.
De eigenlijke Openbare Leeszalen vinden haar oorsprong in bibliotheken die in veel gevallen opgericht werden door Vrijmetselaarsloges. Zij ontvangen subsidies vanwege de gemeenten waarin zij gevestigd zijn. De voornaamste zijn die van Malang (ongeveer 9000 boeken in 1939); Semarang (opgericht in 1917 en 17.500 boeken bezittend); Batavia (opgericht in 1864, 11.000 banden); Medan (5000 banden); Makassar (opgericht in 1938); Soerabaja (opgericht in 1920, thans 30.000 banden).
PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN
Bibliotheken in Zuid-Afrika. De Unie van Zuid-Afrika beschikte in 1939 over 254 openbare bibliotheken, 9 universiteits- en collegebibliotheken, en een groep bijzondere bibliotheken, schoolbibliotheken, bibliotheken van verenigingen en niet-Europese bibliotheken. Al deze bibliotheken zijn niet ouder dan het midden van de 19de eeuw, behalve de Zuidafrikaanse openbare bibliotheek te Kaapstad, die in 1818 is gesticht.
Universiteits- en collegebibliotheken. De voornaamste zijn: de universiteitsbibliotheek te Kaapstad met ca 160.000 delen, de universiteit van Stellenbosch met twee bibliotheken, de Christian Maraisbibliotheek en de Carnegie-bibliotheek met te zamen ongeveer 70.000 delen, de universiteitsbibliotheek te Pretoria, de universiteitsbibliotheek van de Witwatersrand, Johannesburg, met ongeveer 100.000 delen.
Onder de bijzondere bibliotheken is de Parlementsbibliotheek te Kaapstad, gesticht in 1854, met ca 80.000 delen, de voornaamste. Hiertoe behoort de verzameling van Africana van S. Mendelssohn, die nog wordt aangevuld. De meeste departementen van de Unie hebben eigen boekerijen, waarvan die van het departement van Landbouw en Bosbouw de belangrijkste is.
Van de 254 openbare bibliotheken zijn twee nationale bibliotheken, 11 gemeentelijke vrije bibliotheken en 241 bibliotheken met betalende leden. De belangrijkste zijn: de Zuidafrikaanse openbare bibliotheek te Kaapstad, in 1818 gesticht, de grootste en oudste bibliotheek van de Unie, tevens nationale bibliotheek, met ca 250.000 delen; de Staatsbibliotheek te Pretoria, nationale en tevens centrale bibliotheek, door Paul Kruger opgericht in 1887, met een omvang van ruim 220.000 werken. Een centrale catalogus van de Unie is in bewerking. Tot de taak dezer bibliotheek behoort het bevorderen van het vrije bibliotheekwezen op het platteland, waartoe de Carnegie Corporation, New York, in 1942 een som gelds beschikbaar stelde; de openbare bibliotheek te Johannesburg, in 1889 gesticht, met een uitleenbibliotheek van ruim 80.000 delen en een naslag-bibliotheek van ruim 86.000 delen; de Germiston Carnegie openbare bibliotheek, het centrum van de boekvoorziening van het platteland in Transvaal; in circulatie zijn ca 143 000 boeken; de bibliotheek van de Natalse Vereniging, ontstaan uit de openbare bibliotheek te Pietermaritzburg in 1846; de vrije bibliotheek te Durban; de openbare bibliotheek te Bloemfontein, gesticht in 1875.
Boekvoorziening op het platteland geschiedt in de Kaapprovincie en in Transvaal meest door reizende bibliotheken, waarvoor speciale centra zijn ingericht. In Natal en de Oranje Vrijstaat kunnen leden op het platteland boeken toegezonden krijgen uit de openbare bibliotheken te Pietermaritzburg en te Bloemfontein. Bovendien zorgt de openbare bibliotheek te Durban voor reizende bibliotheken in Natal, en de Onderwijzersvereniging in de Oranje Vrijstaat voor een reizende bibliotheek aldaar.
Buiten beschouwing zijn hier gebleven de schoolbibliotheken, kinderafdelingen der openbare bibliotheken en bibliotheken van verenigingen.
Niet-Europese bibliotheken. In Transvaal is in 1932 de Garnegie Non European library opgericht. Zij heeft thans vele centra met ruim 23.000 boeken. Johannesburg heeft een eigen boekvoorziening voor niet-Europeanen. De Carnegie Corporation verschafte in 1936 aan de openbare bibliotheek te Durban de gelegenheid om een bibliotheekdienst voor niet-Europeanen op te richten. Bovendien is te Durban een niet-Europese bibliotheek, behorend aan het Natal university college; tevens is in deze stad de M.K. Gandhi Indian library gevestigd.
Ook in de Kaapprovincie zijn verschillende bibliotheekcentra voor niet-Europeanen opgericht. Te Kaapstad is bovendien gevestigd een bibliotheek voor naturellen en kleurlingen, de zgn. Hyman Liberman bibliotheek. Aan de openbare bibliotheek te Bloemfontein is eveneens met medewerking van de Carnegie Corporation een bibliotheekdienst voor niet-Europeanen ingesteld. Cijfers over aantal bibliotheekcentra en aantal boeken zijn niet beschikbaar.
In de Kaapprovincie en Transvaal ontvangen de bibliotheken steun uit de provinciale kas, behalve de beide nationale bibliotheken, die een toelage uit de Unie-kas ontvangen. In de Oranje Vrijstaat wordt deze steun niet verleend, in Natal slechts in geringe mate. Van gemeentezijde ontvangen slechts enkele bibliotheken een toelage; de voornaamste zijn: de openbare bibliotheek te Johannesburg en te Durban, en de Zuidafrikaanse openbare bibliotheek te Kaapstad.
A. GAST
Bibliotheken in België. Meer dan elk ander land hebben de Zuidelijke Nederlanden door vernieling en plundering, gevolg van de vele invallen in het land, een groot gedeelte van de opgehoopte boekenschatten in de loop der tijden verloren. Aan het einde van de 18de eeuw lag het overgrote gedeelte van de handschriften en boeken in de particuliere bibliotheken (o.m. de kloosterbibliotheken). De inlijving van de Belgische provincies in de Franse Republiek in Oct. 1795 bracht hierin een diepgaande wijziging. De kloosters werden afgeschaft, en uit de bibliotheken verhuisde veel naar Frankrijk; het overige werd ter beschikking gesteld van de centrale scholen die in de hoofdplaatsen der departementen werden gesticht. Later, bij de afschaffing van deze scholen, werden die verzamelingen stadseigendom en vormden zij de kern van sommige stedelijke bibliotheken.
Onder de grote wetenschappelijke bibliotheken in België moeten de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, de vier universiteitsbibliotheken te Brussel, Gent, Leuven en Luik genoemd worden. De belangrijkste encyclopaedische bibliotheek van België is de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, als nationale bibliotheek van het jonge koninkrijk in 1837 opgericht. De Gentse Universiteitsbibliotheek bestaat sedert 1818, toen de stad Gent op strenge voorwaarden de stedelijke boekenverzameling, die haar eigendom werd in 1804 bij de opheffing van de Centrale School van het Schelde-departement, aan de Staat in bruikleen gaf. Meer dan een eeuw bleef deze gevestigd in de oude kloosterlokalen van de abdij van Baudeloo, tot zij in 1939-1941 het nieuwe torengebouw (naar plannen van H. van de Velde) betrok. Zij bezit thans meer dan 900.000 boekdelen en meer dan 3300 handschriften. De oorsprong van de Luikse Universiteitsbibliotheek is dezelfde: zij bezat bij haar stichting als eerste kern de 7000 banden van de Luikse stedelijke bibliotheek, die onder het Frans regime van de roof van de kloosterbibliotheken voortkwamen en in 1817 door de stad ter beschikking van de pas gestichte Universiteit aldaar werden gesteld.
Thans bezit de bibliotheek ± 700.000 bdn, ± 2500 handschriften en ongeveer 500 incunabelen. Ook de Vrije Universiteit te Brussel heeft een centrale bibliotheek.
De universiteitsbibliotheek te Leuven dateert van 1636. In 1759 profiteerde de Leuvense Universiteitsbibliotheek van het „dépôt-légal”, waarbij elke drukker, die een octrooi voor zijn werken wenste, verplicht werd een exemplaar aan Leuven en aan de Kon. Bibliotheek te Brussel af te staan. In 1914 werd de universiteitsbibliotheek te zamen met een groot gedeelte van de stad Leuven door de Duitsers in as gelegd. Op 4 Juli 1928 werd een nieuw gebouw (bouwmeester Whitney Warren), opgericht door het Amerikaanse volk, plechtig geopend. De nieuwe boekverzamelingen (meer dan 900.000 banden), de rijkste aan wetenschappelijke tijdschriftenseries in België, zijn in Mei 1940 andermaal door de Duitsers vernietigd.
Belangrijke stadsbibliotheken zijn die van Antwerpen, Brugge, Doornik (vernield in 1940), Kortrijk en Luik. De eerste openbare stedelijke bibliotheek te Luik werd in 1724-1725 gesticht en in 1732 geopend. Bij de inval der Fransen werd de bibliotheek in 1794 naar Maastricht overgebracht, kort daarop echter door de Fransen naar Parijs weggevoerd. De later heropgerichte stadsbibliotheek werd in 1817 aan de pas gestichte Rijksuniversiteit overgemaakt. In 1862 werd een nieuwe stadsbibliotheek geopend, die in 1907 in een ander gebouw werd ondergebracht. De Hoofdbibliotheek te Antwerpen, die deel uitmaakt van het complex der Antwerpse stedelijke Bibliotheken, is de oudste gemeentelijke openbare bibliotheek in België.
Zij werd opgericht in het begin van de 16de eeuw, vernield door een brand in 1581 en heringericht in 1594 in het Stadhuis. In 1882-’83 werd zij naar het huidige Conscienceplein overgebracht. Zij is een algemene studiebibliotheek, bijzonder goed voorzien op het gebied der Nederlandse taal- en letterkunde. Zij omvat thans meer dan 130.000 banden, ongeveer 260 handschriften, 125 incunabelen en meer dan 6000 tijdschriften.
Er dienen te worden vermeld: het Archief en Museum voor het Vlaamsche Cultuurleven te Antwerpen, de bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus, die van de Kon. Vlaamsche Academie te Gent, die van de Kon. Academie in het Paleis der Academiën te Brussel, die buitengewoon rijk is, de bibliotheken van de verschillende ministeries, waaronder die van de departementen van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Openbaar Onderwijs de voornaamste zijn. De bibliotheek der Nationale Bank van België bezit een niet te onderschatten belangrijke documentatie over bankwezen en economie; ook de Bibliotheek van de Centrale Dienst voor Statistiek is rijk voorzien. Op het gebied van geschiedenis en kunstgeschiedenis bezit de bibliotheek van de Facultés de N. D. de la Paix te Namen een vermeldenswaardige verzameling.
Te noemen zijn ook de bibliotheken van de Seminaries te Mechelen, Gent en Luik, evenals die van sommige geestelijke orden, congregaties of genootschappen (o.a. Maredsous).
Reeds zeer vroeg werden in België pogingen gedaan om bibliotheken voor het volk in het leven te roepen. Tussen 1850 en 1870 komen veel gemeentelijke en vrije volksbibliotheken tot stand. Het Willemsfonds (liberaal, gesticht in 1851), het Onderrichtsverbond (gesticht in 1864) en het Davidsfonds (R.K., gesticht in 1875) hebben veel bijgedragen tot de stichting van volksboekerijen. Veel later heeft ook de Centrale voor Arbeidersopvoeding (socialistisch) de stichting van volksbibliotheken in de hand gewerkt (zie leeszalen, openbare).
PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN
Bibl., lit.: Voor bibliografie van het bibliotheekwezen zie aan slot van Bibliotheekwetenschap. Verder: Minerva Handbücher. Voor de Duitse en Oostenrijkse bibliotheken zijn er speciale boekdelen: Abt. I. Die Bibliotheken, I. Deutsches Reich, bearb. v.
H. Praesent (Berlin 1927-1929). II. Oesterreich, bearb. v. R. Teichl (Berlin 1932), III.
Schweiz, bearb. v. Burckhardt (Berlin 1934); Nederlandsche Bibliotheekgids, 3de dr., bewerkt door F. Kossmann en C. Riezebos (1931); Collard, Annuaire des Bibliothèques de Belgique (Roulers 1912); E. Bacha et L. Bersou, Archives et bibliothèques de Belgique (Bruxelles 1931); J. v.
Hove, Répertoire des organismes de documentation en Belgique (Bruxelles 1947); Th. Besterman, British sources of reference and information: a guide to Societies, works of reference and libraries (London 1948); A. Esdaile, National libraries of the world (London 1934); M. Burton, Famous libraries of the world (London 1937); Handbuch der Bibliothekwissenschaft, hrsg. von Fritz Milkau (Leipzig, 3 vol. 1 Reg. 1931-1942) (zie in het bijzonder over de geschiedenis het 3de dl); Lexikon des gesamten Buchwesens, hrsg. von K. Löffler u. J.
Kirchner (Leipzig 1934-1937); E. Edwards, Memoirs of libraries, 2 vol. (1859); 2nd ed. vol. 1885; A. Hessel, Gesch. der Bibliotheken: ein Ueberblick von ihren Anfängen bis zur Gegenwart (Göttingen 1925); J. W. Clark, The care of books, an essay on the development of libraries and their fittings, from the earliest times to the end of the eighteenth century (Cambridge 1909); J. Vorstius, Grundzüge der Bibliothekgeschichte. 3.
Aufl. (Leipzig 1941); J. L. Thornton, The chronology of librarianship. An introduction to the history of libraries and bookcollecting (London 1941); Fritz Milkau, Geschichte der Bibliotheken im alten Orient (Leipzig 1935); A. A. Kampman, Archieven en Bibliotheken in het Oude Nabije Oosten, in Handelingen van het VIde Wetensch.
Vlaamsch Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen (Schoten 1941) p. 159-220; J. W. Thompson, Ancient libraries (Berkeley, Cal., 1940); G. H. Bushnell, The world’s earliest libraries (London 1930); Carl Wendel, Gesch. d. Bibliotheken im griech.-röm.
Altertum in het genoemde Handbuch van Milkau, dl III (1940); J. W. Clark, Libraries in the medieval and Renaissance periods (1894); W. Wattenbach, Das Schriftwesen im Mittelalter, 3. Aufl. (1896); Th. Gottlieb, Ueber mittelalterliche Bibliotheken (Leipzig 1890); K.
O Meinsma, Middeleeuwsche Bibliotheken (Amsterdam 1902), E. A. Savage, Old English libraries: the making, collection, and use of books during the Middle Ages (London 1910); B. H. Streeter, The chained library; a survey of four centuries in the evolution of the English library (London 1931); J. W.
Thompson, The medieval library (Chicago 1939); H. Lehmann-Haupt, Das Amerikanische Buchwesen (1937), Amerik. bijgewerkte uitgave: The Book in America (New York 1939); K. Dziatzko, Entwicklung und gegenwärtiger Stand der wissenschaftlichen Bibliotheken Deutschlands (Leipzig 1893); L. Shores, Origin of the American college libraries, 1638-1800 (Nashville, Tenn., 1934); University and Research libraries of Great Britain. Their postwar development (London 1946); Openbare leeszalen, Bibliotheken en Volksbibliotheken in Nederlandsch-Indië, in: Bibliotheekleven, jg. XXXI (1946) nr 7, 8, 9.
Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage, Lange Voorhout 34, Nederlands nationale bibliotheek, dateert van 1798, toen in de volksvertegenwoordiging het voorstel werd gedaan om de door Willem V achtergelaten bibliotheek met nog enkele andere collecties tot een Nationale Bibliotheek te maken. Men verstond dat toen in beperkter zin dan thans, nl. als een bibliotheek voor ambtelijk gebruik in de eerste plaats ten behoeve van de in Den Haag gevestigde autoriteiten. De ca 5500 werken tellende collectie, welke in het Nationaal Hotel, het tegenwoordige Tweede-Kamer-gebouw, was bijeengebracht, betekende nog niet veel, temeer, omdat vele kostbare stukken in 1795 door Franse commissarissen naar Parijs waren gevoerd. De uit Frankrijk gevluchte abbé Ch. S. Flament werd in 1799 de eerste bibliothecaris.
De jaren van het koninkrijk Holland vormden een belangrijke periode voor de bibliotheek. In 1807 werd zij overgebracht naar het Mauritshuis, in 1808 kreeg de thans Koninklijke Bibliotheek een reglement, dat haar tot een openbare instelling maakte, met een jaarlijks budget van ƒ 6000,-. Dank zij de mildheid van Lodewijk Napoleon werden belangrijke aankopen gedaan: in 1807 de zeer grote en kostbare bibliotheek van Joost Romswinckel voor ƒ 55.000,- en het beroemde prentenkabinet van Pieter Cornelis van Leyden, dat later de grondslag zou vormen van het Rijksprentenkabinet, in 1809 de om haar handschriften en incunabelen zo unieke collectie van mr Jacob Visser. Zo had in 1810 de Kon. Bibliotheek reeds een omvang bereikt van 45.000 delen. Daarop volgden de magere jaren van de Franse overheersing, gedurende welke een keizerlijk decreet van 27 Juni 1811 de bibliotheek aan de stad ’s-Gravenhage schonk, maar tevens bepaalde, dat hetgeen in de Parijse verzamelingen ontbrak, daarheen overgebracht zou worden.
Dit kostte de bibliotheek de helft van het prentenkabinet. Na de val van Napoleon bood in 1814 de stad ’s-Gravenhage de bibliotheek weer aan de souvereine vorst aan. Toen ’s lands kunstschatten en ook de kostbare manuscripten van de bibliotheek uit Parijs waren teruggekomen, regelde de koning definitief de organisatie der rijksverzamelingen, waarbij in 1816 de Kon. Bibl. met het Penningkabinet in het Mauritshuis gevestigd werd en de prenten verzameling bij het Museum te Amsterdam werd ingelijfd. Het Mauritshuis werd weldra te klein en tussen 1819 en 1821 bracht men de bibliotheek over naar het prachtige 18de eeuwse gebouw in het Lange Voorhout, waar zij nu nog gevestigd is. Na Flament’s dood in 1835 kwam J.
W. Holtrop aan het hoofd van de bibliotheek (1835-1868), een wetenschappelijk, modern georiënteerd en goed bibliothecaris. Het voornaamste feit tijdens zijn bibliothecariaat is wel in 1848 het legaat van W. H. J. baron van Westreenen van Tiellandt, waarbij een zeer kostbare verzameling, die o.a. ca 300 handschriften en meer dan 1200 wiegedrukken bevatte, als Museum Meermano-Westreenianum onder beheer van de bibliothecaris der Kon. Bibl. werd gesteld.
De incunabelstudie had vooral Holtrop’s liefde en in 1856 verscheen de door hem bewerkte zeer belangrijke catalogus der incunabelen van de Kon. Bibl., waarin tevens die van het museum waren vermeld. Ook zijn opvolger M. F. A. G.
Campbell bewoog zich op dit gebied. Tijdens zijn bewind (1869-1890) beleefde de Kon. Bibl. een grote vooruitgang op elk terrein. Het nog altijd zeer karige budget werd in weinige jaren van ƒ 5000,- op ƒ 20.000,- gebracht, in 1877 werd een belendend perceel bij het gebouw der Kon. Bibl. getrokken, in 1884 kreeg de bibliotheek een nieuw reglement, in 1888 werd een nieuwe leeszaal geopend. Dit alles was ook wel nodig, want de bibliotheek had zich in de loop der jaren snel uitgebreid.
Als aanwinsten vermelden wij o.m. de bibliotheek der Hoogduitse Kanselarij (1817), de collectie-Gérard (1819), 7000 delen uit het slot Dillenburg (1819-1821), de rest van de voormalige kloosterbibliotheek van Tongerloo (1828), de schriftelijke nalatenschap van Gisbert Cuper (1854), de bibliotheek van mr J. de Wal (1877), de collectie-Groen van Prinsterer (1879). Zo werd de bibliotheek voorbereid voor de taak, die haar in de 20ste eeuw wachtte, onder het directoraat van W. G. C. Byvanck (1895-1921) en P. G.
Molhuysen (1921-1937). Onder hen werd zij tot een waarlijk nationale bibliotheek. Het budget werd onder Byvanck veel hoger, een nieuw bijgebouw met grote leeszaal werd in 1908 geopend, de staf breidde zich vrij snel uit. Vele gedrukte catalogi werden door Byvanck gepubliceerd, waarvan de catalogus der pamfletten door W. P. G.
Knuttel, de catalogus der Franse letterkunde en de catalogus van folklore thans nog de bekendste zijn. Onder Molhuysen werden alle krachten geconcentreerd op de reorganisatie en voltooiing van de alphabetische kaartcatalogus, waarbij zich tevens de systematische catalogus snel uitbreidde, zodat de Kon. Bibl. thans over een goed catalogusapparaat beschikt. Bovendien werd in 1922 een begin gemaakt met de inrichting van een Centrale Catalogus, waarin de titels van vele Nederlandse bibliotheken verwerkt zijn en die bij het leenverkeer van groot nut is. Sinds 1928 is aan de Kon. Bibl. een Ruilbureau verbonden, dat zijn bemiddeling verleent bij de internationale ruiling van wetenschappelijke geschriften.
Op deze wijze werd zij meer en meer de centrale bibliotheek. Zij is de periode der Duitse bezetting zonder grote verliezen doorgekomen en nieuwe bouwplannen worden thans voorbereid.
DR L. BRUMMEL
Lit.: L. Brummel, Gesch. der Kon. Bibl. (Leiden 1939).
Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel in de Museumstraat gevestigd, is de nationale bibliotheek van België, d.i. de centrale algemene of encyclopaedische studiebibliotheek van het land, of de grote algemene rijkscentrale van gedrukt documentatiemateriaal en van niet-officiële bronnen uit handschriften, voor zover die niet aan een andere staatsinstelling toegewezen werden. Zij is door haar statuut belast met het aanschaffen en bewaren van al wat binnen de rijksgrenzen gedrukt of uitgegeven wordt, alsmede alle buitenlandse publicaties die het land betreffen. Ook andere vreemde werken en tijdschriften die bij wetenschappelijke navorsingen dienstig mochten zijn, worden in haar verzamelingen opgenomen. Op het gebied der morele wetenschappen is zij echter beter voorzien dan op het stuk der exacte wetenschappen. Vnl. presentiebibliotheek, speelt zij nochtans een voorname rol in de bruikleendienst die onder de Belgische bibliotheken werd ingericht.
Alhoewel als nationale bibliotheek een betrekkelijk jonge inrichting (zij werd gesticht bij K.B. van 19 Juni 1837) klimt haar geschiedenis hoger op. Een gedeelte van haar handschriftenverzameling, nl. wat overblijft van de Librairie de Bourgogne, gaat terug tot het Bourgondische tijdperk. Deze bibliotheek werd onder Philips II in een Koninklijke Bibliotheek omgezet en later door het dépôt légal met duizenden drukwerken verrijkt. Een brand, in 1731, vernielde een deel der verzamelingen en in 1794 werden talrijke kostbare handschriften door de Fransen, die de Zuidelijke Nederlanden overrompelden, gestolen. In 1795 werd de rest overgemaakt aan de te Brussel gestichte Ecole centrale van het Dyle-departement, en na afschaffing der school, in 1803, aan de stad Brussel. In 1830 werden de handschriften van de librairie de Bourgogne aan het Rijksarchief te Brussel toevertrouwd om eindelijk in 1838 in de pas gestichte Kon.
Bibliotheek van België te belanden. De boekenverzamelingen van de oude hofbibliotheek (120.000 banden) en de rijke Bibliotheca Hulthemiana (60.000 werken) vormden de kern van de boekenverzamelingen der Kon. Bibl.
Als belangrijke verzamelingen zijn naast de drie zoëven genoemde bibliotheken nog te vermelden: de Faber-verzameling (sedert 1885, dramatische literatuur en werken over de geschiedenis van het theater); de Goethals-verzameling (sedert 1878, geschiedenis en heraldiek); het Frans depot (1852-1865, Franse drukken uit die tijd); de Fétis-verzameling (sedert 1872; muziek en muziekgeschiedenis, aangevuld in 1877 door aankoop van een stel werken uit De Coussemaker’s bibliotheek over de geschiedenis van het lied). Een belangrijk gedeelte van de E. van Heurch-bibliotheek (o.m. blauwboeken) werd door de Kon. Bibliotheek aangekocht. Het aantal aanwezige boekdelen overschrijdt thans de 1.200.000.
Het bibliotheekgebouw is sinds lang ontoereikend wat de beschikbare ruimte betreft, en de onderlinge verhouding der lokalen is evenmin bevredigend. Plannen voor een nieuw gebouw, de Albert I-Bibliotheek, zijn gereed.
Buiten de catalogi van de in haar lokalen ingerichte tentoonstellingen geeft de Kon. Bibliotheek thans sedert 1 Jan. 1931 het maandschrift der Belgische Bibliographie uit (zie bibliografie). Daar zij in 1930 begon met het aanleggen van een centrale catalogus van de jongste aanwinsten van de grote Belgische wetenschappelijke bibliotheken, bezorgde zij ook van 1930 tot en met 1932 de uitgave van de collectieve Lijsten van de aanwinsten der aangesloten bibliotheken. Een gedrukte catalogus van haar boekenbezit is niet voorhanden, wèl echter van haar handschriftenverzameling, nl. de Catalogue des manuscrits de la Bibl. royale de Belgique (begonnen in 1901 door J. van den Gheyn, voortgezet door E. Bacha, E. Wagemans, C.
Gaspar en F. Lyna). De Kon. Bibliotheek omvat, buiten de afdeling Drukwerken nog een Handschriftenkabinet (meer dan 32.000 handschriften), een Afdeling van Kaarten en Plattegronden (ca 50.000 documenten); een Prentenkabinet (ca 425.000 prenten, lithografieën fotografieën enz.); een Munten- en Penningenkabinet (ca 150.000 stuks). De Kon. Bibliotheek is tevens de zetel van het nationaal bureau van de internationale ruildienst, opgericht in 1889.
De Chalcografie, opgericht in 1930, verzamelt ets-, hout- en steenplaten, in het bijzonder die van Belgische kunstenaars.
PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN
Lit.: Een uitvoerige en volledige op officiële bescheiden berustende studie over de geschiedenis der Kon. Bibliotheek ontbreekt nog immer. Geraadpleegd kunnen worden: P. Namur, Histoire des bibliothèques publiques en Belgique T. I. Bibliothèques de Bruxelles (Bruxelles 1840); A.
Voisin, Documents pour servir & l’histoire des bibliothèques en Belgique (Gand-Paris 1840); Baron de Reiffenberg, Coup d’œil sur la Bibliothèque royale, als jaarlijks overzicht met de afleveringen, behalve de laatste, van Annuaire de la Bibliothèque royale de Belgique… (Bruxelles-Leipzic 1840-1851); H. Hymans, Le mouvement scientifique en Belgique: La Bibliothèque royale de Belgique (Bruxelles 1907); A. Tiberghien, De Koninklijke Bibliotheek van België (Tijdschrift van Boeken, Bibliotheekwezen, 3de jrg (1905) p. 163-185; V. Tourneur, La Bibliothèque royale (Le Flambeau, 5me Année (1922), T. III, p. 216-232); J. F.
Vanderheyden, De Albertina (Mechelen 1934); Idem, La Bibliothèque Albertine, notre bibliothèque nationale (Revue du Cercle des Alumni de la Fondation Universitaire. T. VI (1935), p. 186-221; J. van Hove, De Koninklijke Bibliotheek honderdjarig (Wetenschap in Vlaanderen, Jg. IV (1939). P- 195-204; 230-235); F. Remy.
La Bibliothèque royale de Belgique (Nova et Vetera 21me Année, 1939); Tourneur, Overz. v. d. Gesch. der K. B. v. België (Brussel 1939); J. F. Vanderheyden, De Koninklijke Bibliotheek. Haar geschiedenis, haar verzamelingen, haar rol en beteekenis (Nova et Vetera, 21ste Jg. 1939).
Biblioteca Nacional te Madrid, werd in 1712 onder Philips V (1700-1746) geopend. In 1836 staatsinstelling geworden, werd zij „nationale bibliotheek” genoemd. Van een paar jaar na haar stichting af genoot de bibliotheek van het „dépot légal”; de belangrijkste aangroei vond echter plaats door de toevoer van giften en legaten. Bezat de bibliotheek in 1712 ongeveer 30.000 boekdelen, thans omvat zij meer dan anderhalf millioen banden, ongeveer 2500 incunabelen en meer dan 30.000 handschriften. Deze handschriftenverzameling is de rijkste in Spanje. Zij onderscheidt zich van de andere nationale bibliotheken doordat zij, alhoewel uiteraard studiebibliotheek, tevens als openbare bibliotheek van Madrid dienst doet.
Lit.: Biblioteca Nacional. Catalogo de Códices Latinos (1935).
Biblioteca nazionale centrale te Florence is de grote nationale bibliotheek in Italië. De kern van het boekenbezit is het Magliabechilegaat (30.000 banden) dat in 1714 aan de armen van Florence geschonken werd. A. F. Marmi voegde zijn verzamelingen hierbij en in 1747 werd de aldus gevormde bibliotheek voor het publiek toegankelijk gesteld. In 1861, toen Florence hoofdstad was van het jonge koninkrijk Italië, werd zij „nationale bibliotheek” en in 1885 „nationale centrale bibliotheek”.
Drie opeenvolgende opheffingen van Italiaanse kloosters in de 18de en 19de eeuw verrijkten deze Florentijnse bibliotheek met tienduizenden boekdelen. Talrijke belangrijke giften stroomden toe. Sedert 1870 geniet zij tevens van de verplichte exemplaar inzending, „dépôt légal” Onder haar voornaamste verzamelingen vallen te vermelden: de Danteverzameling die de belangrijkste ter wereld is, en de Raccolta Guicciardini. In 1898 werd tot oprichting van een nieuw gebouw besloten (arch. C. Bazzani), dat echter pas op 30 Oct. 1935 werd ingewijd. De bibliotheek bezit thans meer dan 2,5 millioen boekdelen en brochures, ca 3500 incunabelen en meer dan 23.000 handschriften.
Lit.: D. Fava, La Bibl. Naz. Centr. di Firenze dalla vecchia alla nuova sede; in: Acc. e bibl. d’It. Anno IX (1935), p. 419-447; Idem, II trasporto e la sistemazione della Bibl. Naz. Gentr. di Firenze nella nuova sede (Firenze 1936).
La Bibliothèque Nationale te Parijs, 58 rue de Richelieu, is de oudste nationale bibliotheek in Europa en een van de grootste en rijkste ter wereld. In zekere zin vormde de „Bibliothèque du roi” van Karel V, de Wijze, in de toren van het Louvre de grondslag van Frankrijks huidige nationale bibliotheek. Opgemerkt moet echter worden dat zijn voorgangers, o.m. de H. Lodewijk, ook boekverzamelingen aanlegden, en dat de collectie van Karel V, bij zijn dood in 1380, 1183 handschriften omvattend, onder Karel VI in 1424 voor het grootste deel verkocht werd en naar Engeland overgebracht. Karel VIII (1483-1498) sleepte heel wat boeken als oorlogsbuit uit Italië weg. Lodewijk XII (1498-1515) bracht een nieuwe bibliotheek bijeen in zijn kasteel te Blois en verrijkte haar met handschriften uit andere landen.
Frans I (1515-1547) bracht de boekverzameling in 1534 van Blois naar Fontainebleau over, verzamelde Griekse en Oosterse handschriften en benoemde de humanist Guillaume Budé tot maître de la librairie. Hendrik IV (1589-1610) liet haar naar het Collège de Clermont te Parijs vervoeren. In de hoofdstad verhuisde de bibliotheek, die afwisselend Bibliothèque du roi en Bibliothèque royale genoemd werd, van het Collège de Clermont naar het klooster der Kordelieren. naar een huis in de rue de la Harpe. Kwam de bibliotheek onder de regering van Frans I tot grote bloei, een andere glansperiode in haar geschiedenis was de 17de eeuw, in het bijzonder onder Lodewijk XIV (1643-1715). J.-B. Colbert, zelf een groot verzamelaar en bibliophiel, wist door zijn ondernemingsijver, invloed en kennis de bloei van de bibliotheek van zijn meester, de Zonnekoning, sterk te bevorderen. De bibliotheek werd in 1666 onder zijn toezicht in een huis, dat aan zijn eigen tuin grensde, in de rue Vivienne ondergebracht, talrijke belangrijke schenkingen werden gedaan, in het binnen- en buitenland werden door het toedoen van Colbert rijke verzamelingen aangekocht en doubletten in de Mazarin bibliotheek tegen doubletten van de Koninklijke bibliotheek uitgewisseld.
Uit de tijd van Lodewijk XIV dateren de verzamelingen Dupuy (1652); Gaston d’Orléans (1660, munten en penningen); de Béthune (1662, handschriften); Abbé M. de Marolles (1666, gravures, prenten en tekeningen); aartsbisschop M. le Tellier (1710, handschriften); Roger de Gaignières (1711, boeken, handschriften, penningen en tekeningen). In de eerste helft van de 18de eeuw maakte Abbé J. Bignon, die de leiding van de bibliotheek van 1718-1741 in handen had, zich bijzonder verdienstelijk. Hij was de tweede grote organisator van de bibliotheek. Onder zijn beleid werd zij in 1724 overgebracht naar het in beslag genomen hotel van de bankroetier Law in de rue de Richelieu. Hij deelde haar in in vier départements, die feitelijk thans nog bestaan, centraliseerde in de koninklijke bibliotheek al wat er in de verschillende hofverzamelingen aanwezig was (o.a. te Fontainebleau, in het Louvre); maakte in 1735 de bibliotheek toegankelijk voor het studerend publiek en begon de samenstelling van catalogi die verschenen in 1739-1753 voor de gedrukte werken, 6 dln; 1739-1744 voor de handschriften, 4 dln.
In de loop van de 18de eeuw werden verder in de bibliotheek opgenomen de verzamelingen d’Hozier (1717, genealogie); de Baluze (1719); de Thoisy (1726, recht); de Brossard (1726, muziek); Colbert (1732, handschriften); de Caylus (1762) en de bibliotheek van Huet (1765). Onder de Revolutie en de volgende regimes, speciaal echter onder het keizerrijk, groeide de voormalige koninklijke bibliotheek steeds aan. Doordat door de hoofdbibliothecaris, Van Praet, een keuze kon worden gedaan uit de talloze genationaliseerde verzamelingen van de onteigende kloosters, kerken en émigré’s, nam het boekbezit in de jaren na de Revolutie in sterke mate toe. Vóór die plotselinge aangroei waren er 300.000 banden aanwezig, na de opneming van een keuze uit de door de nationalisatie gevormde dépôts littéraires waren er 600.000, en na Waterloo 800.000 banden. Want door de legers van de Republiek en van Napoleon werden talrijke bibliotheekschatten uit geheel continentaal Europa naar Parijs overgebracht; slechts een deel van die buit vond de weg naar de landen van herkomst terug. Onder de Revolutie werd ze de Bibliothèque nationale genoemd, later, al naar gelang het politiek regime, weer tot impériale of royale omgedoopt.
De 19de eeuw is de eeuw van Leopold Delisle, de tijd van de samenstelling van degelijke catalogi (het uitgeven van de Catalogue général des livres imprimés begon in 1897 en band 171 verscheen in 1948,) van belangrijke verbouwingen onder architect H. Labrouste (o.a. het metalen boekenmagazijn). Belangrijke aanwinsten uit die tijd zijn: de verzameling van de hertog de Luynes (1862); de bibliotheek Labédoyère (1863); de serie Angrand (1889); de bibliotheek van Ernest Renan (1895); de handschriften van Victor Hugo (1885) en van de Lamartine (1897).
De 20ste eeuw begon met een inzinking: organisatorisch was de Bibliothèque nationale niet op het peil der andere grote nationale bibliotheken, en na Wereldoorlog I lieten haar schrale budgetaire middelen geen belangrijke aankopen toe. Ca 1930 poogde men echter voorziening te treffen in zake de inrichting en huisvesting. In 1854 was een groots plan van vergroting en verbouwing klaar; echter pas in 1932 kon dit door de opening van de Salle ovale voor de tijdschriften worden ten einde gebracht. Onmiddellijk daarop begon een nieuwe uitbreiding van de Bibliothèque nationale. Te Versailles werd een modern depot (het eerste van een stel van 5 gelijksoortige gebouwen aldaar) opgericht van 1932-1934, waarin verzamelingen van dagbladen, uitgegeven in de verschillende departementsteden werden ondergebracht. Inmiddels werd in het gebouw in de rue de Richelieu te Parijs zelf een nieuwe reeks van verbouwingen ondernomen: een nieuwe cataloguszaal, een leeszaal voor de werken uit de Reserve van zeldzame en kostbare boeken, nieuwe lokalen voor de catalogiseerdienst en nieuwe boekenmagazijnen werden ingericht.
De Bibliothèque nationale omvat vier belangrijke afdelingen:
1. département des imprimés met ca 4½ millioen banden en een afdeling kaarten en plattegronden. (Een belangrijke bron van aanwinsten is het „dépôt légal” (het „plichtexemplaar”), ingesteld reeds onder de regering van Frans I in 1536. Bij een decreet van 29 Dec. 1933, worden de uitgevers verplicht niet alleen exemplaren van hun boekuitgaven, maar ook van periodieken ter beschikking van de Nationale Bibliotheek te stellen);
2. département des manuscrits, een buitengewoon rijke afdeling met thans meer dan 125.000 handschriften;
3. département des médailles et antiques;
4. département des estampes. Sedert 1927 is de Bibliothèque Mazarine een nieuw departement.
Onder haar grootste bibliothecarissen kunnen genoemd worden Guillaume Budé, bisschop Jacques Amyot, abbé Jérome Bignon, Van Praet, Leopold Delisle.
De Bibliothèque nationale is een presentiebibliotheek: boeken en handschriften worden echter in bruikleen aan binnen- en buitenlandse bibliotheken gestuurd. Fotografische reproducties worden bezorgd; het microfilmatelier is het belangrijkste in continentaal Europa.
PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN
Lit.: L. Vallée, La Bibliothèque nationale (Paris 1894); A. Franklin, Histoire de la Bibliothèque mazarine, 2me éd. (Paris 1901); L. Labrouste, La Bibliothèque nationale, ses bâtiments et ses constructions (Paris 1885); P. R. Roland-Marcel, La „librairie” et le Cabinet de France jusqu’à la fin du siècle de Louis XIV, in Revue de Paris, 15 Dec, 1926 (over de oorsprong van de Bibl.
Nat.); J. Cain, A la Bibliothèque nationale. Autour du catalogue (in: Revue des Deux-Mondes, 15 Mrt 1936); E. G. Ledos, Histoire des catalogues des livres imprimés de la Bibliothèque nationale (Paris 1936). Verder over de jongste verbouwingen: J.
Cain, Les transformations de la Bibliothèque nationale et le dépôt annexe de Versailles (Paris 1936). Over hetzelfde onderwerp: L’Architecture d’Aujourd’hui. Bibliothèques, 9me Année (1938) no 3 (Mars). Verder zijn er de jaarverslagen door de „administrateur-général”, die ook in de „Journal officiel” verschijnen. Zie ook: Guide du Lecteur à la Bibliothèque nationale, à la Mazarine et l'Arsenal, 2me éd. (Paris 1930); A. Esdaile, National libraries of the World (London 1934).