(1) (Grieks: Thebai, Lat.: Thebae), grootste stad in het Griekse landschap Boeotië, reeds door Homerus de „stad der zeven poorten” genoemd, was in historische tijd hoofdplaats van de Boeotische Bond. Het lag in een heuvelachtige streek, rijk aan bronnen.
Het werd volgens de sage door Kadmos gesticht en is beroemd als geboorteplaats van Herakles, door de lotgevallen van Oedipus, door de tocht der „Zeven tegen Thebe” en die der Epigonen. Reeds in de Mykeense tijd was het door Achaeërs bewoond; later bezetten de Boeotiërs het landschap. Als wetgever wordt genoemd Philolaos; de staatsregeling was aristocratisch. Hierdoor (en door het streven naar een machtspositie) sloot Thebe in de Perzische oorlogen zich bij Perzië aan, wat de haat der overige Grieken wekte.Voortdurend was het in strijd met het naburige Plataeae, dat het dikwijls verwoestte; later gewoonlijk ook met Athene, dat het in de Pelopormesische oorlog bestreed. Uit vrees voor Sparta’s overwicht sloot het zich echter na die oorlog bij Athene aan, voerde met deze stad de Korinthische oorlog (395-386) en hield, tegen de bepalingen van deze vrede in, de Boeotische Bond in stand. Dit leidde tot de bezetting der Kadmeia (de citadel van T.) door Phoibidas (382) en de verbanning van de hoofden der democratische partij. In 379 keerde echter Pelopidas met de andere vluchtelingen naar Thebe terug en dwong de Spartaanse bezetting de Kadmeia te ontruimen. In 371 kwam de vrede te Sparta tot stand; maar daar de Spartanen de ontbinding van de Boeotische Bond eisten, begon de oorlog opnieuw onder leiding van de grote staatsman en veldheer Epaminondas, die streefde naar de hegemonie van Thebe, te land en ter zee. Daar echter Thebe’s macht grotendeels op zijn persoonlijkheid berustte, ging zij na zijn dood (362) weer achteruit. Nadat het in de Heilige oorlog tegen Phocis verwikkeld was, kwam het meer en meer onder invloed van Philippus II van Macedonië; toen het zich met Athene ten slotte tegen deze verzette, werd het overwonnen bij Chaeronea (338). Na de dood van Philippus (336) stond het, op de valse tijding van de dood van Alexander de Grote, tegen deze op (335)» maar reeds twaalf dagen later verwoestte Alexander het geheel. Eerst in 316 werd Thebe door Cassander weder opgebouwd. Een nieuwe bloeitijd beleefde het onder de opvolgers van Alexander, tegen wie het dikwijls met succes streed. In de opstand van de Achaeïsche Bond (z A c h a i a) tegen Rome sloot het zich aan bij de bond; het werd in 146 veroverd door Metellus. Later speelde het nog een rol in de Mithridalische oorlog. Het werd echter meer en meer ontvolkt. In de Middeleeuwen bloeide Thebe weder door zijdeweverij en purperververij, maar onder de Turken ging het snel achteruit. Nu is het een stadje van ca 8000 inw., Thiva geheten. De beroemde dichter Pindarus was uit Thebe geboortig.
Lit.: P. Cloché, Thèbes de Béotie des orig. a la conquête romaine (1952).
(2), Griekse naam voor de Egyptische stad Waset in Boven-Egypte. Deze stad was betrekkelijk jong en speelt in de oudere Egyptische geschiedenis geen rol van betekenis. In het Nieuwe Rijk komt de stad tot bloei als hoofdstad van het machtige wereldrijk, dat de koningen der 18de dynastie stichtten. Zij heet dan dikwijls kortweg: de Stad (Egyptisch: Noe(t), No of No-Amon uit het Oude Testament. De laatste naam betekent stad van Amon, de daar vereerde god, die de Grieken met Zeus vereenzelvigden, vanwaar zij de stad ook Diospolis noemden. De bloeitijd van Thebe valt onder de 18de dynastie. Later verlegden de koningen hun residentie weer naar het N. in de Delta; Thebe’s ligging ver in Boven-Egypte was inderdaad niet gunstig voor een wereldrijk met grote belangen in Azië. Het bleef echter het grote religieuze centrum, waarvan de machtige priesterschap een staat in de staat vormde en later zelfs een tijd lang zelf de koningsmacht aan zich trok. Zo hebben niet alleen de koningen der 18de dynastie, doch ook alle latere koningen in Thebe gebouwd, op de oostelijke oever van de Nijl aan de grote tempels van Kamak en Luxor, op de westelijke oever aan hun graven in Biban-el-Moeloek en aan hun graftempels bij Der-el-Bahri, MedinetHaboe enz. De grote ruïnes bij de genoemde plaatsen en vele andere gebouwen en graven op de bodem van het oude Thebe zijn een onuitputtelijke bron voor onze kennis van Egypte onder de 18de en volgende dynastieën.
Lit. (uit de enorme hoeveelh. alleen): J. Capart, Thèbes. La gloire d’un grand passé (Bruxelles 1925; alg. schildering v. Th. en omgeving).