is een vaak met ernstige gewelddadigheden gepaard gaand verwijderen der beelden, sieraden en schilderijen uit de R.K. kerken, zoals in de tijd der Hervorming herhaaldelijk voorkwam. Godsdienstig heeft het verschijnsel enige verwantschap met het afwerpen der godenbeelden door de Christenpredikers in de 6de en 7de eeuw onder de Germanen, en, in ander opzicht, met de Beeldenstrijd, in de 8ste eeuw in Hyzantium gevoerd (z Iconoclasten).
In de 16de eeuw richtte zich de reformatorische gedachte o.a. zeer heftig tegen de heiligenverering der R.K. en dus tegen het voorkomen van beelden in de kerken, wat door de predikers als „afgoderij” telkens weer werd verafschuwd. Het doordringen van de Hervorming ging dus steeds gepaard met het wegnemen dezer beelden uit kerken en kloosters en vaak maakten zich daarbij andere hartstochten van het volk meester, zodat de verwijdering niet vreedzaam geschiedde, doch met vernieling. Op die wijze, maar zonder veel gewelddadigheid, gebeurde het reeds in 1521 te Zürich, toen Z wingli er in geslaagd was de stadsraad voor zijn denkbeelden te winnen. Kort daarna vinden we iets dergelijks in Tartu (Lijfland) onder het opruiend woord van Melchior Hofmann* en in 1523-1525 komt het in vele steden in Noord- enZuid-Duitsland voor, telkens wanneer de Raad tot het verbod van de mis overgaat. Heftig was de beweging te Augsburg (1537) en te Genève, waar toen Farel de leiding had (1535). Een zeer ernstige vernieling van kunstwerken had te Kopenhagen in 1530 plaats.Uitgebreider was de volksbeweging in de Nederlanden, die met deze naam wordt aangeduid (Aug.-Sept. 1566). Meer dan ergens anders geldt het in de Nederlanden een opstand, niet alleen door godsdienstige motieven veroorzaakt. Wel was het ook hier in oorsprong een religieuze beweging, waarbij twee drijfveren vooral zijn te noemen: afkeer van de heiligenverering en priesterhaat. Hier immers was in de jaren na 1560 het Calvinisme vooral doorgedrongen, dat veel meer dan het Lutheranisme zich tegenover de versiering der kerken stelde en de „afgoderij”, die men in de verering van heiligen zag, afkeurde. Van dit thema zijn de predikaties vervuld, zowel in het geheim gehouden (tot het voorjaar van 1566) als in het open veld (z hagepreken), zoals die in de zomer van 1566 in Vlaanderen, Brabant, Holland en elders gehouden werden. Mannen als Moded* e.a. hebben zich hierin vooral zeer scherp uitgelaten.
Ook het andere element komt hier fanatiek tot uiting: de Nederlandse geestelijkheid, zowel de seculiere als de reguliere, stond wegens haar gedrag, vaak onloochenbare plichtsverzaking en wegens haar rijkdom bijzonder slecht aangeschreven, zowel bij het volk als bij de adel en de stadsbesturen. Daarnaast had de invoering der nieuwe bisdommen, tegelijk met de afkondiging der Trentse decreten, een heftige strijd binnen de regering uitgelokt, en was op vele plaatsen op verzet gestuit. Naast deze beide motieven speelt ook de afkeer van de geloofsvervolging een rol. De afschuwelijke executies telkens weer aan, nu al jarenlang, tegen de belijders van een leer, waartoe wel niet zo heel velen behoorden, maar waarvoor wel zeer velen, uit alle kringen der bevolking, sympathie gevoelden, en deze wreedheid bedreven op last van de door velen zo gehate geestelijkheid, wekten haat en verontwaardiging enerzijds, angst anderzijds: wie voelde zich nog veilig? En hoe gemakkelijk slaan verontwaardiging en angst over tot verzet!
In de tweede plaats was de Beeldenstorm een maatschappelijk verzet. Gedeeltelijk ging het uit van de onderste lagen der maatschappij, dat waren zij, die als eersten de gevolgen ondervonden van de achteruitgaande welvaart. De geloofsvervolging had duizenden het land uitgejaagd en vele buitenlanders schichtig gemaakt hun zaken hier te drijven: in de jaren 1564-1568 heeft de handel van Antwerpen ernstig geleden en dus de weverij, zoals die vooral in Z.W.-Vlaanderen op het platteland en in de kleine steden zich had ontwikkeld. Daarbij kwamen moeilijkheden met Engeland, waarmee in deze jaren een voortdurende, vrij ernstige handelsoorlog werd gevoerd, en met Denemarken (sluiting van de Sont). Door dit laatste stond de graanaanvoer stil, zodat grote duurte en zells hongersnood voorkwamen; door het eerste leed alweer de textielnijverheid. Naast dit duidelijke motief spelen allerlei vage gevoelens van klassehaat tegen de meer gegoede burgerij en de geestelijkheid, die men zich om de regering zag scharen, ook een rol.
In de derde plaats was de Beeldenstorm een politieke beweging. De adel stond in verbinding met de Consistories der Calvinisten, die ook door vele kooplui en andere meer vermogende burgers uit de steden werden gesteund, en hun aller doel was: de regering uit handen van de kath.-gezinde hofpartij te nemen, de rechtsgeleerden en geestelijken van hun politieke overmacht te beroven, en de adel zijn oude vooraanstaande plaats en zijn voorrechten te hergeven, de stadsbesturen weer meer zelfstandig te maken, de gilden een zekere invloed te hergeven, enz. Men had op dit alles in de laatste jaren steeds weer aangedrongen, de regering bleef daarvoor doof, thans had men een algemene organisatie gevormd door het Compromis* of Verbond van edelen en door de overal georganiseerde Kerkeraden of Consistories der Calvinisten, die al een Synode te Antwerpen hadden gehouden. Men kon dus zijn eisen kracht bijzetten; voor ongeduldige geesten duurde het vragen en afwachten al veel te lang.
Het Smeekschrift* had immers niets uitgewerkt, alleen aan allen getoond, dat de ontevredenheid over de geloofsvervolging en het bestuur zich tot in de hoogste kringen uitstrekte. Teleurgeste ld door het uitblijven van een verzachting der plakkaten en wanhopig doordat de regering nog steeds geen belangrijke concessies wilde doen, kwam men tot meer openlijk optreden en het houden van predikaties in het open veld, tot vlak onder de muren der steden. Regeringsmaatregelen daartegen werden beantwoord met een gedeeltelijke wapening der toehoorders. Duizenden stroomden toe om de nieuwe leer te horen verkondigen; met afgunst zag men naar de zeer weinigen die in de rijk versierde kerkgebouwen de katholieke dienst, in de ogen der fanatieke predikers een „afgodendienst”, bleven houden, terwijl de Hervormde predikaties het open veld voor lief moesten nemen. Een adresbeweging werd op touw gezet, om het gebruik van kerken binnen de stad te vragen aan de Landvoogdes, toen in Z.W.-Vlaanderen de ontevredenheid, de haat, de angst en het ongeduld zich van enkelen zozeer meester maakten, dat zij eigenmachtig namen, wat de leiders langs wettelijke weg hadden willen vragen: de Beeldenstorm was begonnen.
Op 10 Aug. 1566 werd het klooster van St-Laurentius bij Steenvoorde, in het uiterste Z.W. van Vlaanderen (thans Noord-Frankrijk), bestormd door een bende gewapenden, onder aanvoering van een gewezen monnik, nu ijverig predikant. Veel in het gebouw werd verwoest, de kloosterlingen namen ijlings de vlucht. Onmiddellijk werd dit voorbeeld elders gevolgd: binnen drie weken werden in Vlaanderen 400 kloosters en kerken verwoest, d.w.z. afschuwelijk uitgeplunderd, al het gewijde stukgeslagen, veel beelden omvergehaald; alleen in het Z.W. deel meer dan 200 kerken. Maar ook de grotere steden waren niet veilig. Yperen, nog even beschermd door de aanwezigheid van Egmond, werd na diens vertrek (16 Aug.) door de wraakzuchtige en fanatieke benden bezocht: men preekte vlak bij de stad en drong daarna de kerken in de stad binnen. Evenzo te Doornik.
Afschuwelijk waren de tonelen te Antwerpen, waar nog 18 Aug. een processie was gehouden met grote staatsie; maar toen de volgende dag Oranje vertrok, had men er vrij spel. Zeer ernstig was de vernieling in de grote of O.L. Vrouwekerk, waar veel kapot geslagen en verscheurd werd; haast even woest en heftig ging het in de andere kerken toe (20 Aug.). Maar niet alleen de kerken, ook de paleizen der bisschoppen, de woningen van andere geestelijken moesten het ontgelden. Predikers speelden er een rol bij, door de benden aan te vuren en vooral door dadelijk na het bedrijf in de nu „gezuiverde” kerkgebouwen hun Calvinistische predikaties te houden, God dankende, maar ook soms hun verontwaardiging uitsprekende over het daarbij gepleegde ruwe geweld. Nog voor het einde van de maand verbreidde de beweging zich over de andere gewesten: Gent en Brugge en kort daarna Middelburg, Veere en Vlissingen; personen uit deze streken brachten de tijding der „overwinning” naar Holland en Utrecht, waar Delft, Leiden, Amsterdam en Utrecht het toneel van beeldenbreking werden (24 en 25 Aug.).
In andere richting ging de beweging ook en zij bereikte ’s-Hertogenbosch, terwijl in Sept. ook in Friesland en ten slotte in Groningen de beelden werden verwijderd. Ook is Limburg niet gespaard geworden, waar Maastricht en Venlo (toen in Gelre gelegen) in Oct. deze uiting van Calvinistische geest, gepaard aan ruwe wraakzucht en opgekropte haat, binnen hun muren zagen. Alleen Namen, Luik en Henegouwen hebben er niet van geleden.
De beweging droeg echter niet in al deze streken hetzelfde karakter. In het algemeen kan men zeggen, dat de woede en vernielzucht zich het onbeschaamdst uitten in Vlaanderen en Antwerpen, waar werkelijk alles, wat men vatten kon, werd stukgeslagen en vernield en eigenlijk alleen door een toeval enkele kostbare kunstwerken als het altaarstuk van Hubert en Jan van Eyck (te Gent) werden gespaard. Roof ten eigen bate had daarbij echter weinig plaats: in vele kerken waakten de deelnemers daar uitdrukkelijk voor, in Middelburg leverde de leider de kostbaarheden aan het stadsbestuur uit. Vreedzamer ging het in het N. en O. toe. Daar was het niet de plotseling oplaaiende volkshaat, die wilde wegdoen en vernielen, maar de weerklank van het in Vlaanderen bereikte: de overwinning van het Calvinisme dadr gaf de geloofsgenoten de moed ook hier voor zich een kerk op te eisen en onder invloed van het gebeurde nam men snel, wat men door vragen misschien na enige tijd had kunnen krijgen. Hier drong men dus de kerken binnen, sloeg ook hier stuk, wat men niet wegnemen kon, maar haalde weg wat men vervoeren kon en bracht dat aan de overheid, die, op vele plaatsen gewaarschuwd, ook zelf al borg wat gered kon worden.
Wel werd daarbij gestolen, zoals in het vuur der vernielzucht van het Z. minder gebeurde. Hoe later de uiting komt, hoe groter het verschil met de eerste dagen: in Leeuwarden richt men eenvoudig, door verwijdering van al het voor de Protestanten aanstootgevende, de kerk voor de Hervormde godsdienstoefening in.
Ujt de oorzaken blijkt reeds, dat men van bepaalde aanstokers tot de Beeldenstorm niet kan spreken. Zeker hebben de Hervormde predikanten geen directe schuld: èn uit hun verklaringen achteraf èn uit wat tevoren van hen opgetekend werd, blijkt dat zij wel de heiligenverering en wat zij afgodendienst noemden fel hekelden, maar niet tot vernieling of ander geweld hebben aangezet. Hun fanatieke predikaties hebben echter ongetwijfeld indirect de voornaamste schuld aan het gebeurde. Zeker kan men niet spreken van een vooraf beraamd plan. De leiders van het Compromis zijn er evenzeer door overvallen als hun hooggeplaatste vrienden, Oranje, Hoorne, e.a.; de Kerkeraden beraamden juist een verzoekschrift aan de regering, welk plan door deze geweldenarijen geheel verstoord werd.
Een andere kwestie is, wie de leiding hadden, toen de beweging eenmaal begonnen was. Het blijkt uit de documenten duidelijk, dat het in het geheel niet alleen maar „gepeupel” was, dat de vernieling bedreef. Natuurlijkhebbenminderwaardige elementen er aan deelgenomen, maar de wevers, die nog al op de voorgrond traden (ZuidVlaanderen), waren handwerkslui van enige welstand en naast hen vindt men vertegenwoordigers uit geheel andere kringen: kooplui, apothekers, goudsmeden, enz., ook verscheiden tot het Protestantisme overgegane monniken of priesters. In Holland en Utrecht nemen ook edelen er aan deel, soms om al hun schimpende haat op de priesters te koelen, waarbij zij ook in nonnenkloosters ruw optraden, soms, zoals in Utrecht, om aan de beweging leiding te geven en de ergste vernieling te voorkomen. In Culemborg, Batenburg en in enkele plaatsen in de Ommelanden gaven edelen het voorbeeld door in hun gebied de kerk eigenmachtig van de beelden te „zuiveren”. Het is zeker, dat de eigenlijke bedrijvers hier en daar in dienst genomen waren door meer hooggeplaatsten, die hen voor het werk betaalden.
Overigens hebben alle personen, die met enige regeermacht bekleed waren, in panische schrik het toneel aanschouwd, nergens is ook maar enigszins krachtig er tegen opgetreden. Pas later is men overgegaan tot enkele executies. Directe verdediging vond het bedrijf evenmin ergens, zowel de predikanten als overtuigd Gereformeerde edelen, gelijk Philips van Marnix, hebben de verwijdering der beelden goedgekeurd, maar de vernieling ten sterkste afgekeurd en uitdrukkelijk verklaard, dat die verwijdering had behoren te geschieden door de Overheid en niet door het volk. Velen lieten echter zeer duidelijk blijken, dat zij deze uiting van ontevredenheid maar al te goed begrepen en zelfs, dat zij er heimelijk wel genoegen in schepten (Brederode).
De gevolgen van de Beeldenstorm zijn vérstrekkend geweest. De allereerste werking was de practische geloofsvrijheid voor de Hervormden en Lutheranen, ja zelfs op het eerste ogenblik het staken van de R.K. eredienst in vrijwel geheel Vlaanderen, Brabant, Zeeland, Holland en Utrecht: geestelijken durfden zich niet te vertonen, kloosterlingen verborgen zich en de kerken werden door de aanhangers van het nieuwe geloof ingenomen. Ook de Landvoogdes was erg geschrokken. Eerst dacht zij aan een algemene opstand, tegen haar gericht, en wilde vluchten naar Bergen; daarvan teruggehouden door Oranje, stelde zij zich in verbinding met de leiders van het Verbond van edelen, Lodewijk van Nassau e.a. en dezen wisten haar nu te bewegen tot wat zij nog steeds geweigerd had : waarborg tegen alle bestraffing voor de edelen en vrijheid voor de predikaties, overal waar die op dat ogenblik gehouden werden, mits buiten de R.K. kerkgebouwen; de Hervormden zouden dus hun eigen kerken bouwen (waartoe men dan ook overging). Maar de beeldenstormers zelf zouden gestraft worden en het Verbond zou, als dit accoord van 25 Aug. werd nagekomen, uiteengaan. Daarop begaven Oranje, Egmond, e.a. zich naar hun gewesten, om deze bepalingen zo ruim mogelijk uit te voeren.
Maar na de eerste schrik had de Beeldenstorm een geheel andere werking: allen, die op handhaving van de orde gesteld waren en allen, die nog iets voelden voor het Rooms-Katholicisme (en dat waren er zeer velen, ondanks hun sympathie voor het Protestantisme), waren de ogen opengegaan; zij zagen nu welk gevaar de actie tegen de regering in zich borg: oproer, geweldenarij, heiligschennis en volstrekte overwinning van het meest révolutionnaire der nieuwe denkbeelden, het Calvinisme. Zij deinsden terug en keerden zich van het Compromis af, om tot de gehoorzaamheid aan landvoogdes, geestelijkheid en koning terug te keren. In het najaar van 1566 onderwierpen zich zeer velen en voltrok zich de scheiding tussen de gematigd ontevredenen en hen, die hun wensen wilden doorvoeren, desnoods met geweld en die openlijke belijdenis van het Protestantisme verkozen boven terugkeer tot de Kerk, tot de vervolgingen, enz.
In Spanje was de uitwerking van deze heiligschennis natuurlijk enorm. Als Philips II ooit gedacht heeft over concessies, dan is hij er in Sept. 1566 voorgoed van genezen: straffe onderwerping, wraak over het gebeurde was zijn enige doel, uit te voeren door zijn hardvochtigsten raadsman, den hertog van Alva*, met een sterk leger.
Ten slotte moet vermeld worden, dat een beeldenstorm in de betekenis als in de eerste alinea genoemd, ook nog in latere jaren in de Nederlanden is voorgekomen. Toen in 1572 de Geuzen verschillende streken in Holland en Zeeland bezetten, werd binnen langer of korter tijd, de R.K. dienst verboden en werden de beelden uit de kerken verwijderd. Meer gewelddadig is het gebeurd in Haarlem en Amsterdam, toen na de Satisfactie* (1578) de Prinsgezinden er de baas werden. Aldus gebeurde ook in de andere gewesten, in Arnhem, Nijmegen, Friesland (1580), waar telkens de inbezitneming der kerken door de Calvinisten gepaard ging met het wegnemen der beelden, wat vaak leidde tot vernieling er van, het leeghalen der kloosters en het verbranden van gebedenboeken. Het hevigst was dit in de Vlaamse en Brabantse steden in 1578 en 1579. Hier begon het met de verdrijving van de monniken, waarvan er ook verschillenden van sodomie werden beschuldigd en op de brandstapel gebracht.
Daarna volgde vaak (speciaal in Gent) de plundering der kloosters, door burgersoldaten, beeldenstormerij in de kerken, ten slotte werden misgewaden verscheurd, kerkboeken vernield, kerksieraden geroofd of door de stad verkocht. Ook kruisen op de pleinen en kerkhoven moesten het ontgelden. De bedrijvers waren hier een dëel der burgerij (arm en rijk), uit verontwaardiging over de beeldendienst of in paniekstemming door de nabijheid der „Spaanse” soldaten; sommige predikanten waren er door hun heftige predikaties mede aan schuldig, andere waarschuwden er tegen, maar rieden toch aan, de kerken, zij het dan ordelijk, voor de Hervormde dienstte,,zuiveren”.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: Gegevens o. d. Beeldenstorm vindt men in elke geschied, der Hervorming in Nederland: Knappert, Het ontstaan en de vestiging van het Protestantisme in de Nederlanden (Utrecht 1924); Brandt, Historie der Reformatie (Amsterdam 1678); J. Reitsma, Gesch. der Ned. Herv. Kerk in de Nederlanden (4de dr., Utrecht 1942); Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv.
Kerk I (Breda 1819); Reitsma, Honderd jaren uit de gesch. d. Herv. in Friesland (Leeuwarden 1876); H. O- Jansen, De Kerkhervorming in Vlaanderen (1868). Voorts: Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der niederl. Aufstand (II, ’s-Gravenhage 1907); Van Deventer, Het jaar 1566 (1856); W. J.
F. Nuyens, Gesch. d. Ned. Beroerten in de 16de eeuw (Amst. 1865,1); J. Kleintjens en H. F.
M. Huybers, Corpus iconoclasticum, Documenten over den Beeldenstorm van 1566 (I, omtrent Haarlem en Nijmegen; Tilburg z.j.); Knappert, De opkomst van het Protestantisme in een N. Ned. Stad (Leiden 1908); R. v. Roosbroeck, Het Wonderjaar te Antwerpen (1930); Kleintjens en Van Gampen, Bescheiden betreff. den B. van 1566 in . . . Utrecht (Bijdr. en Mededeelingen Hist. Gen. 1932); Fris, Notices pour servir a 1’histoire des iconoclastes . . . k Gand, 1566 k 1584 (Annales de la Société d’Histoire a Gand, 1909); H.
A. Enno van Gelder, Revolutionaire Reformatie (1943); F. Prims, De religionsvrede (i578-’8i) (Antwerpen 1942) ; Idem, De Christ. Republiek (1581-1585) (Antwerpen 1943) ; L. J. Rogier, Gesch. v. h. Kath. in Noord-Ned. in de 16de en 17de eeuw, I (’s-Grav. 1945).
De invloed van de Beeldenstorm op de beeldende kunst was negatief èn positief. Vooreerst zijn er ontelbare grote kunstwerken, vooral panelen, tapijtwerken, paramenten, verluchte handschriften en houten beelden, in Engeland, Ierland, Duitsland, Zwitserland, Scandinavië en sommige delen van Frankrijk verloren gegaan. Beelden, zowel stenen als houten, werden in Noord-Nederland en Vlaanderen doorgaans verminkt. Al te vaak gebeurde dit vandalisme ook op plaatsen, die met de heiligenverering niets te maken hadden (zo de koorgestoelten der Grote Kerk van Dordrecht en van de Bolswardse Martinikerk). Maar tevens werd de beeldenstorm een gerede aanleiding tot vernieuwing en zuivering der opvattingen omtrent het religieuze beeldwerk, een actie die reeds uit Italië lang vóór de verwoestingen in het N. begonnen was en die in de Nederlanden reeds overal gepropageerd werd. Deze opvattingen werden o.a. samengevat door den Leuvensen hoogleraar Johannes Molanus. Inderdaad waren er in de beeldopvatting, als gevolg van een goed bedoelde, doch verkeerd gepractiseerde beeldenverering, misvattingen binnengeslopen, welke door Franse polemisten en door den schrijver van de Biëncorf der heilighe Roomsche Kercke schromelijk overdreven zijn voorgesteld.
DR JOHN B. KNIPRING
Lit.: J. B. Knipping, De Iconogr. der Contra-Reformatie i. d. Nederlanden II (Hilversum 1941).