Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CALVINISME

betekenis & definitie

is enerzijds een sector, anderzijds een aspect van het Gereformeerd Protestantisme. Dit laatste is ouder dan het Calvinisme en omvat schakeringen en nevenstromingen die naast het Calvinisme zijn blijven voortbestaan.

Bovendien is het veler gewoonte, bij het spreken over Gereformeerd Protestantisme meer het accent te leggen op kerk en theologie — de naam Calvinistisch is nooit voor een kerk gebruikt behalve door de Calvinistic Methodists of Wales — terwijl het woord Calvinisme vooral associaties oproept met vragen van wijsgerige, sociale en politieke aard; men denkt er bij aan de levensrichting en het denksysteem waarop de geest van Calvijn zijn stempel heeft gezet. Dat wil niet zeggen dat de denkbeelden van de hervormer van Genève bij hun verspreiding over de wereld en hun voortleven door de eeuwen altoos hun oorspronkelijke gedaante hebben bewaard. Zij kregen in iedere natie waar zij binnendrongen en in iedere tijd een eigen cachet, wat bijv. aanleiding gegeven heeft tot het spreken over Anglo-Calvinisme en Neo-Calvinisme.Velen hebben het Calvinisme willen verklaren uit één grondbeginsel en als zodanig zijn genoemd de leer der souvereiniteit van God (o.a. Scholten, Kuyper, Warfield, Meeter), der praedestinatie of eeuwige voorbeschikking (Kampschulte, Bohatec), de theocentrische visie (Heppe), het evenwicht tussen praedestinatie en rechtvaardiging door het geloof (Lang). De ervaring leerde, dat wie op deze manier te werk ging, óf op scholastieke wijze uit een centraal dogma alle andere leerstukken logisch deduceerde, óf essentiële elementen uit het feitenmateriaal verwaarloosde. Gezegd kan worden dat het Calvinisme niets wil leren dan wat God in de Heilige Schrift openbaart.

Inderdaad was voor Calvijn het beroep op de Schrift het einde van alle tegenspraak. De schriftuurlijkheid zou dus als grondprincipe kunnen worden aangeduid (Greijdanus), vergelijk ook Ned. Geloofsbelijdenis Art. 7. In de lijn daarvan ligt de voorliefde voor het gebruik van de psalmbundel in de godsdienstoefeningen en het volledig in rekening brengen van het Oude Testament.

De algemeen reformatorische critiek op het Rooms Katholicisme krijgt door en in het geheel dezer Bibliocratie een eigen accent. Niet „natuur en genade”, maar „zonde en genade”, waarbij de genade niet alleen verlossend, doch ook heiligend en verheerlijkend is. Roeping tot nieuwe gehoorzaamheid. De gehoorzaamheid verdwijnt niet in het geloof; de genade der heiliging niet in de genade der rechtvaardiging.

De vrijheid van de Christen, die tegenover de clericale levensbeheersing komt te staan, betekent niet de vrijheid van de mens. In alle dingen moet de mens zich voegen naar Bijbelse maatstaven. Dit heeft een strenge zedelijkheid ten gevolge, geïnspireerd door de prediking en door de korte huiselijke godsdienstoefening met Bijbellezen, psalmzingen en gezamenlijk gebed, zoals ze in zwang was zo goed onder de burgerij als op de kastelen van de Hugenootse hoge adel en gecontroleerd door de tucht over het leven, welke de kerkeraden over alle gemeenteleden moesten oefenen. Uit de samenleving werd geweerd, wat met ongeloof en bijgeloof samenhing.

Kenmerkend is de behoefte tot een strenge verantwoording der levenswijze tegenover de Bijbel.

Met name op het gebied van de staatkunde heeft deze Bibliocratie een belangrijke invloed uitgeoefend. Denkend vanuit hetgeen de Heilige Schrift hem leerde, maakt Calvijn volkomen ernst met de gedachte dat de koning regeert „bij de gratie Gods”. Vandaar een herhaaldelijk — mede tegenover Rooms-Katholieke verdachtmaking van revolutionnaire gezindheid — de nadruk leggen op de verplichting der onderdanen, hun overheden te gehoorzamen. Calvijn spoort de onderdrukte Hugenoten in Frankrijk tot het uiterste aan, hun lot zonder verzet te dragen.

Tegelijkertijd echter leert de Bijbel hem de onderworpenheid der overheden aan God en tot hun taak, de wetten te beschermen en naar de wetten te regeren. „ . .. indien zij (de overheden) zich herinneren, dat zij Gods stadhouders zijn, moeten zij met alle zorg, naarstigheid en vlijt ervoor zorgen, dat zij de mensen in zich een zeker beeld der Goddelijke voorzienigheid, bewaking, goedheid, welwillendheid en rechtvaardigheid voor ogen stellen”, Inst. IV, 30, 6. De vorsten hebben geen absolute macht; de eigen positie van het volk wordt erkend; wat de regeringsvorm aangaat, ging Calvijn’s voorkeur uit naar een aristocratische, of naar zulk een, die bestaat uit een juiste vermenging van deze met een democratisch bewind; de kans tot machtsmisbruik moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Intussen hoedt Calvijn bij de vraag, op welke wijze de willekeur der vorsten kan worden bedwongen, zich er zorgvuldig voor aan individuele onderdanen of zelfs aan het volk als zodanig het recht tot verzet toe te kennen; hij ziet hier een functie voor de lagere overheid (magistratus minores), Inst.

IV, 30, 31. Onder de indruk van de Bartholomeusnacht (1572) en de strijd op leven en dood der Franse Calvinisten werden deze gedachten systematisch uitgewerkt door Monarchomachen (koningsbestrijders) als Beza, Hotman en Du Plessis-Mornay. Zij bouwen de leer van een vorst en volk omspannende constitutie op, op grond waarvan aan overheid en volk elk hun eigen bevoegdheden worden ingeruimd. In de geschiedenis der staatsleer heeft deze Calvinistische opvatting zich doen gelden, verweven met de motieven, welke humanistische stromingen ontleenden aan het natuurrecht en de geschiedenis.

Maar in een stuk als het Plakkaat van Verlatinge van 1581 zijn levendige herinneringen aan de gedachtenwereld der genoemde Calvinistische Monarchomachen. Het voornaamste accent in de Considerans van deze Acte van Afzwering van Philips door de Staten-Generaal van de Gheünieerde Nederlanden valt op een algemeen staatkundig principe: de verplichting van de vorst tot rechtvaardig regeren en het recht van het volk, hem bij ernstige tekortkomingen af te zetten. Een prins van den lande, van God gesteld, is hoofd over zijn onderzaten om hen te bewaren en te beschermen tegen alle onrecht, overlast en geweld, gelijk een herder zijn schapen moet bewaren; en de onderzaten zijn niet door God geschapen ten behoeve van de vorst om hem in alles wat hij beveelt, hetzij het Goddelijk of ongoddelijk, recht of onrecht is, onderdanig te wezen en als slaven te dienen, maar de prins is er ter wille van de onderzaten, zonder welke hij geen vorst is, om hen met recht en redenen te regeren en voor te staan en lief te hebben als een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen, die zijn lijf en leven geeft om hen te bewaren; en wanneer hij dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen wil verdrukken, overlast aandoen, hun oude vrijheden, privilegiën ontnemen en hen gebieden en gebruiken als slaven, moet men hem niet voor een vorst, maar voor een tiran houden en hij mag door de minste van zijn onderdanen, bijzonder bij deliberatie van de Staten des lands, in plaats dat men hem als een vorst erkent, worden verlaten en een ander in zijn plaats gekozen worden.

In een synthese met beginselen van het humanistische staatsrecht heeft deze Calvinistische politieke visie haar invloed doen gelden gedurende de gehele 17de en 18de eeuw. In de politieke strijd vertoonde het Calvinisme een typische kracht tot de daad. Het leefde niet uit wetenschappelijke theorieën, doch uit geloofsinzichten en stelde vaak de actuele kwesties absoluut. Dientengevolge mag op zijn creditzijde worden geschreven dat juist bij de volken waar het blijvende invloed kreeg, niet alleen in Nederland, maar evenzo in Engeland, Schotland en Amerika, het despotisme der vorsten het eerst aan banden werd gelegd en de rechten des volks bepleit.

Het komt tot uiting in „The first Agreement of the People” van 1647, afgesloten door de Engelse Puriteinen, de Engelse „Bill of Rights” van 1689 en de Noordamerikaanse „Declaration of Independence” van 1776.

Dit alles betekent echter niet dat bij het Calvinisme de oorsprong der moderne gewetensvrijheid te vinden is. Het is in discussie of bij Calvijn zelf het beginsel der geestelijke vrijheid is te vinden. Voor de vrijheid van religie heeft hij in ieder geval nooit gepleit. Wanneer hij blijkbaar meent, dat men deze gedachte bij hem verwachten mocht, schrijft hij: „En niemand verwondere zich er over dat ik de zorg om de religie juist te regelen nu opdraag aan de burgerlijke regering der mensen, terwijl ik haar tevoren buiten het oordeel der mensen schijn gesteld te hebben.

Want evenmin als vroeger laat ik het nu aan de mensen over om naar hun goeddunken wetten te maken over de religie en de godsdienst, daar ik die burgerlijke orde goedkeur, die zich hierop toelegt, dat de ware religie, die in Gods wet vervat is, niet openlijk en door openbare heiligschennis ongestraft geschonden en bezoedeld worde.” Beza schrijft dan ook het befaamde boek: „Over de plicht van de burgerlijke overheid, de ketters te straffen”; vergelijk voor deze meestal theocratisch genoemde visie Ned. Geloofsbelijdenis, Art. 36.

Intussen hebben de Calvinisten buiten Genève uit redenen van opportuniteit de practische gelijkstelling met de Rooms-Katholieken in politiek opzicht vaak aanvaard. Marnix van St Aldegonde steunde de Prins van Oranje steeds in zijn streven naar religievrede en voor de erkenning der burgerlijke vrijheden, niet slechts van de Gereformeerde, maar ook van de Rooms-Katholieke kerk. Ook Beza kwam ten slotte tot deze zienswijze en verdedigde zo goed als wie ook, dat de beste weg om het Evangelie te verbreiden niet in wapengeweld, maar in de eenvoudige prediking daarvan en in betoning van Christelijke liefde gelegen is. En dat voorts aan een gedwongen aanvaarding van de waarheid geen betekenis is te hechten.

Hij nam het in het conflict tussen Oranje en Datheen rondom Gent voor de eerste op. Tegenwoordig erkennen vele Calvinisten, dat behalve de belangrijke bijdrage hunner vroegere geestverwanten ook het Bijbels Humanisme en de Verlichting, en bovendien het feit van het groeiend getal der levensrichtingen, evident en effectief hun aandeel hebben gehad bij het ontstaan der moderne gewetensvrijheid.

Met zijn ook in het oudere Calvinisme voorkomende erkenning van de algemene goedheid Gods, die Hij aan alle mensen, bozen en goeden, bewijst (gratia communis), en waardoor de wereld vol is van sprankels van Gods glorie, heeft het Calvinisme zich immer door een positieve levenswaardering gekenmerkt. Grote waardering van de arbeid en het maatschappelijk beroep. Voor hun tijd moderne opvattingen over het rentewezen bij Calvijn en zijn navolgers. De Calvinisten zagen de economische betekenis van het kapitaal en de invloed die het noodwendig oefent op de stoffelijke belangen van het volk, en zijn er op bedacht geweest, het kapitaal te bevrijden van alle lasten die zijn productieve krachten zouden kunnen belemmeren.

Evenwel onderscheidde Max Weber niet scherp genoeg tussen het oorspronkelijke Calvinisme en zijn vervorming in het Puritanisme, toen hij aan het Calvinisme een beslissende plaats gaf in de ontstaansgeschiedenis van het moderne kapitalisme, waarin het verwerven van bezit wordt gevoeld als een geen ogenblik en onder geen

omstandigheden te verzaken plicht jegens de samenleving. Calvijn wilde niets weten van geldschieten bij wijze van bedrijf. Niet rijk willen worden ten koste van anderen. Geen rente van behoeftigen.

De rente heeft altijd twee gezellinnen: de kunst van bedriegen en het oefenen van wreedheid en tirannie ten opzichte van de naaste. Met zijn eis tot heiliging wil het Calvinisme de saecularisatietendenzen tegengaan. Voor mijding van alle vreugde en levensverrijking en voor verachting van alle hogere cultuurgoederen als wetenschap en kunst, voelde Calvijn niets. Hij schrijft aardig over de man die geen linnen gebruiken wil voor lakens, hemden en zakdoeken, maar er grof vlas voor zou willen bezigen; ten slotte moet deze man gaan overleggen of hij niet kan eten zonder tafellaken en of hij zijn zakdoek niet zou kunnen ontberen.

Ivoor, goud en rijkdom zijn goede schepselen van God. Het is nergens verboden te lachen of verzadigd te zijn, te musiceren of wijn te drinken; achter een grof laken woont dikwijls een purperen hart en onder zijde en purper schuilt menigmaal een eenvoudige nederigheid. Inst. III, 19, 7 en 9.

Men mag in dit verband aan de weeldewetten, tijdens zijn verblijf in Genève ingevoerd, niet te grote bewijskracht geven. Zij zijn niet specifiek Geneefs, noch typisch Calvinistisch, evenmin als bijv. de praedestinatieleer, welke Luther zo krachtig tegenover Erasmus handhaafde. Andere steden in Zwitserland en in Frankrijk en Nederland hadden gelijksoortige wetten. Bovendien was haar strekking allereerst van sociale aard.

Wel is waar vindt men bij Calvijn ook het belangrijke motief van de meditatio futurae vitae, het overdenken van het hemelleven. „Indien de hemel ons vaderland is, wat is de aarde dan anders dan een plaats van onze ballingschap? Indien het verhuizen uit deze wereld een ingaan tot het Leven is, wat is dan de wereld anders dan een graf”. Inst. III, 9. Maar omdat Calvijn met zijn centrale schriftuurlijkheid zich door allerlei aan de Schrift ontleende en soms niet logisch te harmoniëren gedachten liet leiden, heeft hij geen moeite met een zekere tegenstrijdigheid in zijn gevoelens.

Men heeft gesproken van zijn diagonaaltheologie, waarin de erkenning van verborgenheid en openbaring, transcendentie en immanentie, verkiezing en verantwoordelijkheid, het hemelse en het aardse, wereldvlucht en cultuur, elkander kruisen. In het vasthouden aan deze contra-polaire verhouding ligt een van de wortels van de vooruitgang, de vruchtbaarheid en de actualiteit van het Calvinisme op verschillende levensgebieden. De karakteristiek van Max Weber en Troeltsch voor de eigenaardig psychologische houding tegenover de goederen van natuur en cultuur als „Innerweltliche Askese” is niet ongelukkig gekozen. Deze goederen worden gebruikt met een innerlijke vrijheid tegenover hen; niet om er vreugde of eer uit te winnen, doch om ze te beheersen en ze te bezigen ad majorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God.

Intussen ontbreekt in deze formulering de factor van het agressieve karakter van Calvijn’s ideaal van de miles christianus, de Christen als strijder. Het latere Calvinisme hield zich wat dit betreft in grote trekken aan zijn leermeester, wat Frankrijk en Nederland betreft, totdat in Nederland zich Engelse invloeden laten gelden.

Wat speciaal het Calvinisme en de kunst betreft, de beeldenstorm en de afkeer van het toneel hebben blijkbaar het inzicht in de positieve kunstwaardering van het Calvinisme belemmerd. Ook zal de levensstijl van het Anglo-Calvinisme of Puritanisme hier van invloed zijn geweest. In ieder geval wil de Calvinist in het midden der gemeente God slechts aanbidden in geest en waarheid en hij weigert binnengeleid te worden in een wereld waarin Godsdienst en goede zeden op de zwaarste proef worden gesteld. Maar van de schepping belijdt hij, dat de wereld voor zijn ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te aanschouwen geven (Ned.

Geloofsbelijdenis Art. 2). En wanneer hij de literatuur en schilderkunst als gaven Gods waardeert, past hij er de regel van 1 Tim. 4 : 4 op toe: „Alle gaven Gods zijn goed, met dankzegging genoten zijnde”. De betekenis van Calvijn voor de kerkzang is bekend.

Bovendien is ook hier van positieve betekenis het aandeel der Calvinisten in de strijd om het leven vrij te maken van clericale suprematie. De kunst geen dienares der kerk; hiërarchie een ondraaglijk juk en onwaardig voor de mens, die slechts aan God verantwoording schuldig is. De mogelijkheid van zuiver Bijbelse kunst komt aldus open. Rembrandt gaat met de Bijbelse vromen om als mensen van gelijke beweging als hij zelf; geen aureool zweeft om hun hoofd; op geen voetstuk, in geen heiligennissen krijgen zij een plaats; hij kent hun zonden en aanvechtingen.

Maar het hele leven is geheiligd door Gods genade; het beroep wordt goddelijk geacht: het genre-stuk speelt een grote rol in de realistische Hollandse kunst. Het gezin is de kerncel der maatschappij. De religieuze Hollandse kunst bezingt in het interieur de schoonheid van het eigen huis. In al het geschapene glanst de heerlijkheid van Gods maaksel ons tegen; het stilleven is het gedicht van de kleine dingen die God ons in het leven als „things of beauty” te genieten geeft.

In de Calvinistische kunst en literatuur komt een heel eigensoortig geloofsbeginsel tot gelding, dat als religieus beginsel wel verwantschap heeft met het Rooms-Katholieke, maar dat wegens het volstrekt andere uitgangspunt (de centrale schriftuurlijkheid) tot heel andere cultuuruitkomsten heeft geleid. Waarom zou het Calvinistisch milieu van Rembrandt, die volgens Schmidt-Degener heul vond bij een mild Paulinisch Christendom niet van betekenis zijn geweest voor zijn kunst? In een bepaalde periode der Nederlandse cultuur was volgens Enno van Gelder het dogmatisch Calvinisme het geestelijk klimaat, waarin onze grote schilders en dichters zijn voortgebracht en waarin hun voornaamste en schoonste werken ontstonden.

Het Calvinisme werd tot zegen voor vele volken. Bij het berekenen van zijn invloed onderscheide men tussen gebieden, waar de invloed van Genève een rechtstreekse was en andere, waar het Gereformeerd Protestantisme vooral aanvankelijk een zekere zelfstandigheid tegenover Genève bewaart. In het overige Zwitserland heeft Bullinger na Zwingli grote betekenis. In de Consensus Tigurinus (1549) vinden Calvijn en hij elkaar inzake de sacramentsleer.

In de Paltz stempelt Ursinus lange tijd de theologische ontwikkeling; aanvankelijk is hij door Melanchthon beïnvloed. Hij is minder los van de scholastieke methode dan Calvijn, is dientengevolge mede een voorbereider van neoscholastieke tendenzen in de latere Gereformeerde theologie en hij vormt met zijn Heidelbergse Catechismus en zijn toelichting en verdediging tegen de Lutherse theologen een eigen schakel tussen de oorspronkelijke Gereformeerde theologie en de afwijzing van het Remonstrantisme te Dordrecht (1618/’19). Eerst langzamerhand wordt Calvijn in deze gebieden als primus inter pares erkend.

Calvijn oefende zijn brede invloed uit via zijn geschriften, zijn academie, zijn persoonlijke contacten en zijn vele honderden brieven; op één dag schreef hij er 10 aan mensen in Polen. In de eerste plaats had hij de Hervorming van Frankrijk op het oog. Men erkent nem er gaarne als leidsman. De Franse kerken constitueren zich naar het voorbeeld van Genève; de hogere adel voegt zich onder de naam Hugenoten bij de beweging (Gaspard de Coligny).

De eerste Franse nationale synode (1559) voert de door Calvijn ontworpen Confessio GaUicana en Discipline ecclésiastique in. Na de Bartholomeusnacht (1572) dreigt Frankrijk aan burgeroorlog te gronde te gaan. De Hugenoots opgevoede Hendrik van Navarre beklimt de troon als Hendrik IV; hij wordt Rooms-Katholiek maar blijft de Hugenoten gunstig gezind; ondanks verzet van de paus verleent hij beperkte godsdienstvrijheid bij het edict van Nantes (1596). Frankrijk was hiermede het eerste land, dat officieel twee godsdiensten naast elkaar toeliet.

De herroeping van dit edict in 1685 stelde de Gereformeerden in Frankrijk aan nieuwe verschrikkingen bloot; eerst na 1789 was weer enige opleving mogelijk.

Door emigranten uit Europa (Petrus Martyr te Oxford, Martin Bucer te Cambridge, Johannes a Lasco te Londen) en door correspondentie van Calvijn, o.a. met Cranmer, Somerset en Eduard VI kreeg de Calvinistische sector van het Gereformeerd Protestantisme invloed in Engeland. In haar confessie wordt de Anglicaanse kerk gematigd Gereformeerd, terwijl liturgie en kerkorde ten slotte toch aan het Rooms-Katholicisme herinneren. In de reactie der Puriteinen, die de kerk wilden reinigen (purus = rein) van deze dingen, bovendien tegenover losheid der zeden een strenge Zondagsheiliging, vermijding van weelde e.d. eisten, zijn Calvinistische naast Anabaptistische elementen. De Presbyterianen onderscheiden zich van de Puriteinse sekten door hun verlangen naar een staatskerk, gelijk ook de Anglicanen begeerden. Omstreeks 1646, het jaar van de Westminsterbelijdenis, komt de beweging der Independenten op.

Zij zijn in hoofdzaak Calvinistisch in de leer, maar gaan uit van de volkomen zelfstandigheid der plaatselijke gemeente. Kenmerkend is voor hen de afkeer van elke dwang, zowel synodale als bisschoppelijke. Zij verkondigen de principiële tolerantie. Oliver Cromwell was hun belangrijkste figuur.

Tot hen behoort ook John Bunyan met zijn wereldberoemde „Pelgrimsreis”.



Schotlands
hervorming is te danken aan de vurige en consequente Calvinist John Knox; zijn kerk werd na veel strijd een burcht der Calvinistische Bibliocratie.

In Amerika is het Calvinisme gekomen met de ballingen, die het onder de vervolging der Stuarts te benauwd kregen. De Pelgrimvaders brengen het, na hun verblijf te Leiden, naar Massachusetts, Connecticut, New Hampshire. Nederlandse uitgewekenen, de Afgescheidenen onder A. C. van Raalte en H.

P. Scholte, brengen in het midden der 19de eeuw versterking van het Calvinistisch element (1846 stichting van Holland-Mich.).

In Midden- en Oost-Europa kreeg het Calvinisme tijdelijk invloed in Polen (correspondentie van koning Sigismund II met Calvijn; a Lasco wint de kleine adel voor de Gereformeerde avondmaalsviering) en duurzamer in Hongarije. En er is zelfs in Constantinopel een patriarch der Oosterse kerk geweest, die een geloofsbelijdenis van Calvinistisch karakter opstelde (Cyrilius Lukaris).

Ondanks politieke en historische motieven voor aansluiting van de Nederlandse Hervormingsgezindheid bij de Lutherse Reformatie is merkwaardigerwijs ook het Nederlandse leven veel meer door Calvijn dan door Luther gestempeld. De Calvinisten zien hierachter de verkiezing Gods, maar erkennen toch dat deze zich realiseert langs de lijn van historische motieven en krachten. Oude banden tussen Nederlandse Bijbelse Humanisten en Zwitserland; Erasmus en Bazel; de Avondmaalsbrief van Cornelis Hoen. Nog sterkere contacten met Zwingli’s opvolger Bullinger, wiens Huysboeck hier gedurende een kleine eeuw gretig gelezen is.

Marten Micron en Johannes Utenhove behoorden tot zijn leerlingen en werkten in zijn geest. Allengs gaat echter de invloed van Calvijn domineren door zijn geschriften (1546 staat in Nederland zijn Institutie op de index), door zijn persoonlijke omgang met Nederlandse ballingen in Straatsburg, en later door de leerlingen van zijn academie te Genève. Taalgemeenschap tussen de Zuidelijke Nederlanden en deze stad heeft haar invloed geoefend. Fascinerende invloed van het Calvinistisch regime in Genève op hen die de Roomse hiërarchie, de Anabaptistische woelingen en de Humanistische levensinstelling niet konden waarderen.

Mogelijk heeft ook een democratische trek in onze volksaard een rol gespeeld. De Geneefse kerkorde brengt hier in plaats van de pauselijke hiërarchie met haar macht, rijkdom, weelde en verkeerd gebruik hiervan, de eenvoudigheid van de dienaar des woords, in zijn taak bijgestaan door eenvoudige lidmaten der gemeente die als ouderlingen en diakenen de kerk besturen en de armen verzorgen. Sedert 1550 dringen de Calvinisten onweerstaanbaar van het Zuiden uit op. Een geest van radicalisme en doodsverachting wordt vaardig over de gemartelde Hervormden.

Guido de Bres stelt de Nederlandse Geloofsbelijdenis op, geheel in de geest van Calvijn; hij sterft in 1567 de marteldood. Naast hem zijn van betekenis Gaspar van der Heyden, Franciscus Junius, Petrus Dathenus, Marnix van St Aldegonde. Bij het begin van de opstand tegen Spanje krijgt de prins van Oranje zijn sterkste en betrouwbaarste contacten met de Calvinisten. Sedert Willem het recht van gewapende opstand erkende en zo op een gewichtig punt van de Lutherse opvatting was afgeweken, ging hij steeds meer sympathie gevoelen voor de Gereformeerde religie.

Kern en leider van de opstand vonden elkaar, al ging de prins pas in 1573 tot de Gereformeerden over. Naar het oordeel van menig niet-Calvinistisch historicus heeft het Calvinisme „in een uiterst hachelijk tijdsgewricht de Nederlandse natie van de ondergang gevrijwaard” (Naber). Wel is waar hadden reeds de prins en de Calvinisten hun meningsverschil over het evenwicht tussen theocratie en tolerantie, dat in het begin van de 17de eeuw het Nederlandse volk verdeeld hield in een kerkelijke- en een regentenpartij. Toen werden de Gereformeerden Calvinisten genoemd; zij gaven aan hun tegenstanders de naam van Libertijnen.

Sociaal was hier iets van de tegenstelling democratisch-aristocratisch, kerkelijk van preciezen en rekkelijken, politiek van kerkstaat en staatskerk. In de strijd om de kerkorde vreesden de regenten voor een verenigde kerk in een in zeven provincies verdeeld land. Ook in haar bloeitijd heeft de Gereformeerde kerk van Nederland haar Bibliocratische aanspraken slechts zeer ten dele in practijk kunnen omzetten. Na de Synode van Dordrecht 1618-1619 loopt de geschiedenis van het Calvinisme in Nederland vrijwel parallel met die van het Gereformeerd Protestantisme, totdat het in de vorige eeuw in het zgn. neo-Calvinisme met name onder de bezielende invloed van Abraham Kuyper opnieuw zijn geduchte kracht in het leven van kerk en volk laat gevoelen.

DR R. SCHIPPERS

Lit.: A. Erichson, Bibliographia Galviniana (1900); A. Kuyper, Het Calvinisme, Stone-lezingen (1898); E. Doumergue, Jean Calvin IV, V (1910); E.

Troeltsch, Die Soziallehren d. christl. Kirchen u. Gruppen S. 605-794 (1912): H. Bauke, Die Probleme d.

Theologie Calvins (1922); H. H. Meeter, The fiindamental principle of Calvinism (1930); S. Greijdanus, Wezen van het Calvinisme (1941); J.

Lammertse, Calvijn en Calvinisme (1932); A. Eekhof, Het Geref. Protestantisme (1915); A. A. van Schelven, Uit den strijd der geesten (1944); Idem, Het Calvinisme gedur. zijn bloeitijd I (1943); H.

Baron, Calvins Staatsanschauung (1924); A. J. M. Cornelissen, Calvijn en Rousseau(1931); J.

Bohatec, Calvin und das Recht (1934); Idem, Calvins Lehre von Staat und Kirche (1937); M. A. Chenevière, La pensée politique de Calvin (1937); J. C.

Baak, Het Calvinisme oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden? (1945); W. I. C. Buitendijk, Het Calvinisme in de spiegel van de Zuidnederl. lit. der Contra-reformatie (1942); H.

H. Kuyper, Calvijn en Nederland (1909); H. A. Enno van Gelder, Revolutionnaire Reformatie (1943); W.

F. Dankbaar, Hoogtepunten uit het Nederl. Calvinisme in de 16de eeuw (1946); D. Plooij, De „Pilgrim Fathers” (1920); J. van Hinte, Nederlanders in Amerika (1928); H.

Beets, The Christian Reformed Church in North-America (1923); J. G. Monsma, What Calvinism has done for America (1919); A. Hij ma, Albertus C. van Raalte and his Dutch settlements in the United States (1947).

Zie voorts lit.opg. bij Calvijn en Neo-Calvinisme.

< >