(1) onwettig of natuurlijk kind is de benaming van kinderen, waarvan de vader en de moeder niet wettig gehuwd zijn. In het Romeinse recht stonden buitenechtelijke kinderen niet in de patna potestas (vaderlijke macht) en waren geen agnaten van den vader.
Ze erfden dus niet bij versterf van hem. Maar ze waren wel cognaten van de moeder, wier naam zij droegen. Ook wat het Romeinse burgerschap betreft, volgt een onwettig kind de conditie van de moeder. Doch een kind geboren uit een huwelijk van een vreemdeling met een Romeinse vrouw is geen Romeins burger, want een Lex Minicia beval dat in zodanig geval het kind de „deterior conditio”, de ongunstiger positie verkreeg. Het recht van de latere keizertijd, van Constantijn den Grote af, gaat de natuurlijke kinderen op allerlei wijzen bij wettige achterstellen; hun erfrecht van de moeder wordt beperkt of afgeschaft, hun adoptie verboden. Kinderen geboren uit concubinaat worden daarentegen in deze tijd in gunstiger positie gebracht.Naar Germaans recht was de rechtstoestand van buiten huwelijk geboren kinderen (bastaarden, speelkinderen) nog in de Frankische tijd niet slecht. Onder invloed van de Kerk is deze positie verslechterd. Een bastaard werd<geacht geen wettigen vader te hebben, al moest deze wel tot zijn onderhoud bijdragen. Maar ten opzichte van de moeder werd het kind beschouwd alsof het wettig ware, ook voor het erfrecht. Dit wordt uitgedrukt in de rechtspreuk: moeder maakt geen bastaard. Wettiging kon geschieden door het huwelijk der ouders, waarbij het kind onder een doek of onder de mantel werd geplaatst (vandaar de naam mantelkinderen).
De landsheer had de oppervoogdij o.a. over bastaarden; zij stonden onder zijn mundium; hij had recht op hun nalatenschap (jus bastardiae, droit de bâtardise), later meestal verzwakt tot een recht van keurmede (keus van een goed uit de boedel). Natuurlijke kinderen waren van het bekleden van bepaalde ambten uitgesloten en mochten ook niet tegenover wettige kinderen als getuige in rechten optreden.
In Frankrijk gold in de middeleeuwen de tegengestelde regel: „bâtards ne succèdent point”, maar de feitelijke positie van adellijke of aanzienlijke bastaarden was dikwijls veel gunstiger dan hun formele slechte rechtspositie zou doen onderstellen. Velen bekleedden hoge ambten. In de 18de eeuw begonnen de „filosofen” op verbetering van hun rechtspositie aan te dringen, maar dit moest wachten op de Convention, die in 1793 hen geheel gelijk stelde aan wettige kinderen. Deze wet werd na de val van de Jacobijnen weer afgeschaft en de Code neemt, evenals het Nederlands Burgerlijk Wetboek, een tussenstandpunt in: een natuurlijk kind erft minder dan een wettig kind.
Lit.: Emile Chenon, Histoire Générale du Droit Français, Tome II (1929) blz. 75-79; Crâne Brinton, French Revolutionary Législation on Illegitimacy 1789-1804 (Harvard Univ. Press 1936); A. S. de Blécourt, Kort begrip v. h. Oud-Vaderl. Recht (1939)» bïz. 124-126, 497-49Ö*
(2 wapenkunde) werd bevoegd geacht, mits door zijn vader erkend, om diens wapen te voeren, maar met een breuk, die gewoonlijk bestond in een smalle, meestal rode linkerschuinstreep, of ook uit een zgn. barensteel.