(Lat. concumbere = samenliggen) heet een blijvende verhouding en regelmatig sexueel verkeer tussen een man en een vrouw, die noch met elkaar noch met anderen gehuwd zijn. Buitenechtelijk geslachtsverkeer van of met gehuwden is echtbreuk (overspel) en voor de Ned.
Wet strafbaar (W.v.Str. art. 241); concubinaat is niet strafbaar. Daar het burgerlijk huwelijk volgens de R.K. leer voor Katholieken zonder enige waarde is, worden Katholieken, die alleen burgerlijk gehuwd zijn en regelmatig sexuele omgang met elkaar hebben, door de R.K. Kerk als concubinarii (in concubinaat levend) beschouwd (z huwelijk). Kerkelijke straffen zie Codex Iuris Can. C. 2357 § 1-2359 §. PROF. J. A. DE GOEY
De uitbetaling van pensioenen en van uitkeringen, ingevolge de pensioen- en sociale verzekeringswetten, kan door het in concubinaat leven worden beïnvloed. De Pensioenwet 1922 schrijft voor, dat het weduwenpensioen van een in concubinaat levende weduwe gedurende die tijd niet wordt uitbetaald. Hetzelfde geldt voor de Ongevallenwet 1921 en de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922. De Noodwet Ouderdomsvoorziening bevat de bepaling, dat in concubinaat levende personen, die elk recht hebben op een uitkering ingevolge die wet, te zamen niet meer mogen ontvangen dan indien zij gehuwd waren.
Ieder van de uitkeringen wordt dan evenredig verminderd. In de andere sociale verzekeringswetten wordt de concubine niet als zodanig genoemd, doch zij kan dan ook geen aanspraak maken op uitkeringen in geld of in natura, waarop een echtgenote van een verzekerde wel aanspraak kan maken. Zij kan geen recht doen gelden op genees- en heelkundige behandeling ingevolge het Ziekenfondsenbesluit, uit hoofde van het feit, dat de man, met wie zij samenleeft, wel verzekerd is en ook geen aanspraak maken op de kraamgelduitkering ingevolge de Ziektewet. Evenmin zal zij in aanmerking kunnen komen voor de weduwenrenten ingevolge de verschillende wetten bij eindiging van de samenleving door overlijden van de man.
PROF. MR A. N. MOLENAAR.