Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Basilianen

betekenis & definitie

is de Westerse benaming ter aanduiding van de Oosters-Griekse monniken, die nochtans zelf zulk een betiteling bevreemdend zouden vinden. In werkelijkheid heeft de H.

Basilius* de Grote nooit een Orde gesticht, of zelfs een regel geschreven, althans naar de traditionele canonieke betekenis van dit woord. Voortgaande op wat reeds bestond heeft hij eerder door richtlijnen, ascetische onderrichtingen, morele voorschriften en dergelijke (zijn zgn. Uitgebreide en Kleine regels), de grote principes vastgelegd, waardoor het Oosterse monnikenwezen zijn definitieve vorm heeft gekregen. Zo kent het afgescheiden Oosten slechts monniken zonder verschil van Orde of Congregatie. Van een eigenlijke Orde, naar Westerse opvatting, waar het kloosterleven naar deze of gene bepaalde éénvormige regel wordt beoefend, is er bij hen geen sprake. Hun kloosters zijn niet onderling in één religieuze groepering verenigd, maar door de band autonoom en van elkaar onafhankelijk.

Basilius had vooral de geestelijke vorming der monniken op het oog. Daarom stuurde hij op het coenobietisch of gemeenschappelijk leven aan, dat reeds door den H. Pachomius* was ingevoerd in tegenstelling met het op zichzelf wonen van de anachoreten of kluizenaars in strenge zin (z H. Antonius de Kluizenaar). Ofschoon zijn monastieke opvattingen van een diepgaand en gestreng ascetisme getuigen, kenmerken zij zich nochtans door voorzichtige matigheid en door geest van organisatie, zodat zij als vanzelf op de monnikenwereld moesten inwerken. Ter bevordering van een doeltreffender individuele leiding gaf hij de voorkeur aan het oprichten van kleinere kloosters, waar lichamelijke maar getemperde versterving, alsmede handenarbeid (vnl. landbouw, doch ook allerlei ambachten) zich zouden paren aan het liturgisch gebed en aan de studie der gewijde wetenschappen, d.i. der H.

Schrift. Bovendien werd er, in de aan het klooster verbonden hospitalen, gedaan aan ziekenverpleging. Ook het geven van onderricht was in ere. Zo werd het meer geordende monnikenwezen aan ketterse invloeden onttrokken, stelde het zich in dienst van de Kerk en straalde zijn actie uit naar buiten. De coenobietische inrichting zowel als de door Basilius aangegeven richtlijnen hebben een beslissende invloed gehad op schier gans het Oosterse monachisme en nog heden ten dage blijven zij wet, ofschoon men er den heilige niet als stichter, of zeker niet als enige stichter beschouwt.Ten gevolge van de invallen der Arabieren in Syrië, Palestina en Egypte tijdens de 7de eeuw, en, een eeuw later, om te ontsnappen aan de vervolgingen der Iconoclasten, vestigden zich tal van Oosterse monniken op Sicilië, naderhand ook in Calabrië en Zuid-Italië, tot in Rome toe (ItaloGriekse Basilianen). Zij genoten er mettertijd een ongemene verspreiding en kenden er een hoge bloei, ofschoon het aantal kloosters, 1500, door Rodota (18de eeuw) aangegeven, aanmerkelijk overdreven is. Sedert de tweede helft der 13de eeuw begint hun verval, dat gepaard gaat met hun geleidelijke latinisatie. Slechts het vermaarde monasterium van Grottaferrata (Albanergebergte, bij Rome), gesticht ca 1004 door den Basilianer-abt, Nilus den Jongere, bleef en blijft nog de Griekse ritus volgen. In 1579 verenigde Gregorius XIII, naar Westers model, de weinige kloosters van Zuid-Italië die nog niet waren uitgestorven, in één Congregatie onder het bestuur van een generaal. Hierbij werden aangesloten de Latijnse Basilianer-groepen die in diezelfde eeuw in Spanje, zonder enig verband met het Oosten, tot stand waren gekomen.

Van de nog amper 43 kloosters in Italië in 1760, blijft er, buiten Sicilië en Beneden-Italië, nog slechts één over, nl. Grottaferrata. In Spanje verdwenen zij volledig.

De Roetheense groep der Basilianen met haar talrijke kloosters kwam na de unie met Rome (1596) tot werkelijke bloei. Door uiterlijke factoren en vooral door de Russische verdrukking (17861875) tot verval gebracht, werd zij, dank zij de bemoeiingen van Leo XIII (1882), opnieuw georganiseerd. In 1930 telde zij twee provincies, de Galicische en de Trans-Karpatische, met bovendien huizen in Canada, de V.S., Brazilië, en het Roetheens college te Rome (samen 422 leden). Zelfs in Syrië, bij de Melkietische Grieken, werden in de 18de eeuw Latijnse Basilianer-congregaties gesticht, staande onder R.K. jurisdictie en ijverend voor de hereniging.

De Basilianen dragen een zwart habijt en laten de baard groeien. Interessant is de monnikenstaat op de Athos* (Saloniki). De actie der Basilianen tijdens de vervlogen eeuwen reikt over velerlei domeinen: geestelijk leven en apostolaat (bekenden: de gebroeders HH. Cyrillus en Methodius*, de apostelen der Slaven), kunst, landbouw en handwerksbedrijven. Een onontgonnen mijn bleven tot nog toe de onmiskenbare invloeden die de Oosterse en Italo-Griekse Basilianen, samen met de gestrenge Grieks-Byzantijnse eremieten, in de nde-i2de eeuw hebben uitgeoefend op de monastieke hervormingen en de daaraan verwante religieuze bewegingen in het Westen.

PROF. A. MENS O. CAP.

Lit.: E. F. Morison, St Basil and his rule (Oxford 1912); M. Murphy, St Basil and monasticism (Washington 1930); Lexik. für Theol. u. Kirche (1931), t. IT, kol. 18-20; Dict. d’hist. et de géogr. eccl. (1932), t. VI, kol. 1180-1236.

< >