is een der apologeten, auteur van de Supplicatio pro Christianis en van een verhandeling De Resurrectione mortuorum. Hij was een Christelijk wijsgeer uit Athene, die Plato kende. Hij richtte tussen 177 en 178 zijn apologie tot Marcus Aurelius en Commodus.
Hij heeft te Alexandrië onderwijs gegeven en is wellicht ook de auteur van een geschrift Over moeilijke uitdrukkingen bij Plato, dat opgedragen is aan den Alexandrijn Boëthus. Zijn tweede verhandeling schreef hij na de apologie (Suppl. c. 37). Eusebius kent zijn naam niet, maar spreekt enigszins verwarrend (Hist. Eccl. IV : 16, I bijv.) van twee apologieën van Justinus Martyr, wat de gissing deed rijzen, dat hij de Supplicatio aan Justinus zou hebben toegekend. Wel is hij — spaarzaam — van elders bekend. Wij danken het bezit van deze geschriften aan een codex van bisschop Arethas, geschreven in 914.
De taal is zeer literair: Athenagoras is onder de apologeten zeker de beschaafdste. Dit geldt ook van de inhoud. Na een inleiding (I—III), behandelt hij het zgn. atheïsme der Christenen (IV-XXXI), daarna de laster van kannibalisme en onzedelijkheid (XXXII-XXXVI), waartegenover hij — evenals Aristides en Diognetus — de welsprekende beschrijving der Christelijke zedelijkheid stelt. Athenagoras is een auteur, die geheel staat op het peil van zijn tijd; een geest, die zich bovendien ver boven de middelmaat verheft. Zijn verhandeling over de opstanding behandelt in cc. I-X de mogelijkheid, gezien van Gods almacht uit, dan de noodzakelijkheid van lichamelijke opstanding van de redelijke en lichamelijke natuur van den mens uit (cc.
XI-XVII); vervolgens betoogt hij, dat de vergelding ook op het lichaam betrekking moet hebben (cc. XVIII-XXIII), om te eindigen (cc. XXIV, XXV) met de stelling, dat de gelukzaligheid als ’s mensen einddoel niet op deze aarde kan worden verwezenlijkt.Behalve bij de opstanding des vlezes, beweegt hij zich geheel buiten bewijsvoering uit de Bijbel. Ook in de Supplicatio citeert hij slechts losse uitspraken van den Heer. In beide gevallen richt hij zich naar zijn lezers, die hij buiten de kerk onder de wijsgerig en religieus geïnteresseerden wist te vinden. Dat hij een orthodox Christen is, staat, ondanks de reserve, die hij zich oplegde, vast. Evenals Tatianus brengt ook hij kunsthistorisch interessante berichten. De tekst vraagt vaak nog emendatie.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Bibl.: Uitg.: E. Schwartz in: Texte und Untersuchungen, IV, 2 (Leipzig 1891); J. Geffcken, Zwei griech. Apologeten (alleen de Suppl.) (1907); P. Ubaldi, La Supplica per i Cristiani, testo critico e commento (Torino 1922); A. Eberhard, in: Bibl.
Kirchenvater 212 (1913); Stahlin 1924; Ned. vertaling in: De Apologeten, II, Tatianus en Athenagoras (Leiden 1910) (Serie Oud-Christ. Geschr., uitgeg. onder red. van H. U. Meyboom).
Lit.: L. Arnoult, De Apologia Athenagorae (Paris 1898); A. Puech, Les apologistes grecs du IIe siècle de notre ère (Paris 1912); J. van Beek, A.’s geschrift De resurrectione mortuorum, Diss. (Leiden 1908); W. van Es, De grond van het schriftgeloof bij de Apologeten (Ger. Th. T. 1934); V. A.
S. Little, The Christology of the apologists (1939); H. Roszbacher, Die Apologeten als politisch-wissenschaftl. Schriftsteller (1937).