ook wel anthropophagie, d.i. menseneten. De verbreiding is zeer ruim.
We mogen met Steinmetz zeker bij 150 volken zelfs het bestaan van endo-kannibalisme, d.i. het opeten van groepsgenoten, nog in onze tijd of in de 19de eeuw, aannemen. Speciaal komt of kwam het voor bij Australiërs, Melanesiërs en in Centraal-Afrika. Het exo-kannibalisme, het eten van groepsvreemden, is veel algemener verbreid.De motieven voor het kannibalisme zijn velerlei. Honger is echter, meent Steinmetz, het hoofdmotief. Men vindt mensenvlees bovendien ook lekker. Als andere motieven worden genoemd: het zich toeëigenen van de magische vermogens van de verslagene, het uiting geven aan de haat en verachting en het demonstreren van de volkomen overwinning. Honger is volgens Steinmetz niet alleen het hoofdmotief, maar ook het meest oorspronkelijke motief. De oermens was zeker omnivoor en begerig naar vlees, terwijl zijn wapenen hem daar maar zeer weinig van bezorgen konden.
De jagersmentaliteit deed hem niet voor het lijk terugschrikken, integendeel, een lijk zal, zo meent Steinmetz, een welkom brok voedsel geweest zijn voor de oermens. Deze laatste conclusie lijkt wel zeer boud, maar dat de magisch-religieuze motieven secundair zijn, is niet onwaarschijnlijk. Wij zien dat zelfs daar, waar kannibalisme sterk wordt veroordeeld, er in geval van honger toch mensen toe worden gedreven (op zee en in Wereldoorlog II aan het Oostfront).
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: R. Andree,Die Anthropophagie (1887); P. Bergemann, Die Verbreitung der Anthropophagie (1893); R Steinmetz, Endokannibalismus (in: Gesamm. klein. Schr. I, 1928); J. L.
M. de Keijser, Oer-kannibalismus (Menschen Maatschappij, 5,1929); J. Kloty, Die Behandlung d. Alten u. Kranken b. d. Naturvölkern (1934).