oudtijds Caudex, betekent eigenlijk een boomstam of stuk hout, verder de houten tafeltjes, die, met was bestreken, dienden om op te schrijven, vervolgens het deel (volumen) ontstaan door vereniging van zulke tafeltjes en ten slotte boek. De naam ging later ook op de op perkament of papyrus: codex membraneus (van membrana, eigenl. de dunne huid, betekent perkament), codex chartaceus (van charta, papyrus) geschreven boeken in het algemeen over.
Sedert de uitvinding van de boekdrukkunst verstaat men onder codex een handschrift, bijv. codex argenteus, het te Upsala bewaarde handschrift van de Gotische bijbelvertaling van Wulfila. Voor codices van de Bijbel z Bijbel.In het rechtswezen betekent codex in het bijzonder een verzameling wetten; soms wordt er een bijvoeglijk naamwoord bijgevoegd, dat de vervaardiger of samensteller aanduidt.
Codex Alimentarius.
Verzameling van voorschriften omtrent te stellen eisen aan en de methoden van onderzoek van enkele belangrijke voedingsmiddelen. De Nederlandse Codex is uitgegeven in opdracht van het Nederlandse Congres voor Openbare Gezondheidsregeling van 1905. Sedert het invoeren van de warenwet (1919) zijn bij K.B. regelmatig nieuwe voorschriften gegeven, terwijl bovendien de eisen, waaraan de voedingsmiddelen moeten voldoen, voor steeds nieuwe groepen voedingsmiddelen werden geregeld. Daardoor is de Codex Alimentarius in zijn oorspronkelijke vorm overbodig geworden.
Hij is dan ook sindsdien niet meer herdrukt. Zeer beleend en nog steeds in gebruik is de Amerikaanse Codex Alimentarius, officieel genaamd: Methods of Analysis of the Association of Official Agricultural Chemists, 6th Edition (Washington D.C. 1945).
DR J. GROEN
Codex argenteus
is de naam van het handschrift, waarin de Gotische Evangeliefragmenten bewaard zijn. Het manuscript is buitengewoon kostbaar; met gouden en zilveren letters is de tekst geschreven op een purperkleurig vellus. Een zusterhandschrift is de Codex Brixianus, waarop de Latijnse tekst der Evangeliën staat. Het is waarschijnlijk, dat beide codices gelijktijdig vervaardigde afschriften zijn van een ouder handschrift, waarin de beide teksten (Gotisch en Latijn) naast elkaar waren geplaatst.
De Codex argenteus is in het begin van de 6de eeuw in Noord-Italië vervaardigd, dus in de tijd van het Oostgotische rijk, misschien was hij zelfs bestemd voor Theoderik de Grote. In de 16de eeuw wordt het eerst melding gemaakt van dit handschrift, dat zich toen in de abdij van Werden bevond. In het begin van de 17de eeuw is het overgegaan in het bezit van keizer Rudolf II, die het liet overbrengen naar zijn kasteel te Praag. Daar werd het in 1648 door de Zweden buitgemaakt en het volgende jaar in de boekerij van koningin Christina opgenomen.
Toen zij afstand deed van de troon, liet zij aan Isaac Vossius ter betaling van het aan hem verschuldigde honorarium een deel van haar boekenbezit over en zo kwam de Codex in 1655 naar Holland, waar hij door Franciscus Junius, de oom van Vossius, werd bestudeerd ten einde er een uitgave van te bezorgen. Hoewel het handschrift toen ernstig beschadigd was en de volgorde der katerns geheel in de war, gelukte het hem in 1665 een editie te Dordrecht te doen verschijnen, die bovendien voorzien was van een Gotische woordenlijst en een verhandeling over de Gotische en Oudengelse alphabetten; in zijn geheel een voortreffelijke uitgave. Inmiddels was het handschrift zelf door Vossius voor de luttele som van 500 rijksdaalders aan de Zweedse rijkskanselier graaf De la Gardie verkocht. Toen het in 1662 in zijn bezit kwam, liet deze het inbinden in een band van gedreven zilver, waarbij helaas de randen van de bladen werden weggesneden en in 1669 schonk hij het aan de Universiteitsbibliotheek van Upsala, waarvan het nog steeds de grootste schat uitmaakt.
In 1928 werd er aldaar een fototypische uitgave van gegeven door O. v. Friesen (Codex argenteus Upsaliensis). Van de 330 bladen, die de Codex oorspronkelijk heeft bevat, zijn er nog slechts 187 over.
DR B. VAN DEN BERG
Lit.: H. de Boer, Der C. A. in Buch und Schrift, Jahrb. II (Leipzig 1928).
Codex Iuris Canonici
(C.I.C.) is het officiële wetboek van de gehele Latijnse Kerk. Op Pinksteren 1917 gepromulgeerd door de Constitutie Providentissima Mater Ecclesia van Benedictus XV, werd de nieuwe Codex op Pinksteren 1918 van kracht.
Steeds was er in de loop van de eeuwen naar gestreefd de verschillende kerkelijke wetten in collecties samen te brengen en aldus voor het gebruik en de studie gemakkelijker bereikbaar te maken. Tot in de 19de eeuw was er echter nog geen volledige en authentieke collectie van heel het kerkelijk recht, ofschoon de behoefte daaraan al eeuwenlang was gevoeld. De noodzaak van een dergelijke collectie werd vooral omstreeks de tijd van het Vaticaans Concilie (1869) en in het bijzonder op dit Concilie sterk naar voren gebracht. Een grote massa wetten en bronnen had zich in de loop der eeuwen opgestapeld.
Er was weinig of geen orde in en een goed overzicht ontbrak. Veel overdadigs was er bij, veel wat verouderd was of gold voor zuiver particuliere gevallen, terwijl bovendien vele wetten en voorschriften met elkaar in tegenspraak waren en de wet vaak juist over heel noodzakelijke dingen zweeg. Ook de waarde van de bronnen was heel verschillend, sommige waren authentiek, andere niet. Na het Vaticaans Concilie brachten Pius IX en Leo XIII dan ook reeds verschillende verbeteringen aan in gedeelten van de kerkelijke wetgeving en afzonderlijke rechtsgeleerden deden reeds pogingen tot codificatie.
Eerst Pius X begon het grote werk. In zijn „Arduum sane munus” van 19 Mrt 1904 maakte hij aan de katholieke wereld zijn plan tot codificatie van het kerkelijk recht bekend en richtte daarvoor een commissie van kardinalen op en een commissie van consultoren, bekende theologen en rechtsgeleerden. Onder leiding van kardinaal Gasparriis toen met medewerking van vele kardinalen. theologen en rechtsgeleerden en in samenwerking met alle bisschoppen van heel de wereld in dertien jaar (1904-1917) dit zo moeilijke, veelomvattende en nauwkeurige werk van de codificatie van het kerkelijk recht voltooid, zodat Benedictus XV op Pinksteren (27 Mei) 1917 het nieuwe wetboek op bijzonder plechtige wijze kon uitvaardigen, na reeds in het Consistorie van 4 Dec. 1916 de voleinding van het werk bekend gemaakt te hebben. Op 15 Sept. 1917 werd door deze paus een commissie ingesteld, die in de toekomst een authentieke uitleg moest geven van canones, die moeilijkheden opleverden: de zgn.
Codexcommissie (Commissio pontificia ad Codicis canones authentice interpretandos). Nadat er op 17 Oct. 1917 nog een authentieke lijst van tekstverbeteringen door het staats-secretariaat was gepubliceerd, werd het nieuwe kerkelijke wetboek op Pinksteren (19 Mei) 1918 van kracht.
Tot de authentieke Codex Iuris Canonici behoren: de Constitutie Providentissima, waardoor de Codex werd uitgevaardigd, de geloofsbelijdenis, de 2414 canones, een negental pauselijke constituties en een index. In vele uitgaven zijn daarbij nog gevoegd: een voorwoord van kardinaal Gasparri, het decreet van Benedictus XV, waardoor de Codex-commissie werd ingesteld, en een analytisch-alphabetisch inhoudsregister, terwijl sommige edities nog aanwijzingen geven betreffende de bronnen, waarvan men gebruik heeft gemaakt bij de samenstelling van de verschillende canones en waarvan een 9-delig werk is uitgegeven door de kardinalen Gasparri en Seredi: Codicis Iuris Canonici Fontes.
De Codex Iuris Canonici is als een modern wetboek opgebouwd uit korte artikelen, de canones, met weglating van alles wat niet tot het wezen behoort. De 2414 canones zijn over 5 boeken verdeeld, die alle weer onderverdeeld zijn en achtereenvolgens behandelen: de algemene normen (boek I); het personenrecht (boek II); het zakenrecht (boek III); het procesrecht (boek IV) en het strafrecht (boek V: overtredingen en straffen). De Codex bevat niet alle kerkelijke recht; zo bevat hij bijv. niet het Oosterse Recht, het particuliere recht en het Concordaten-recht. Hij bevat echter het algemene recht van de hele Westerse Kerk.
In de inleidende canones 1 -6 wordt de verhouding van de Codex tot het oude recht geregeld. De canones van de Codex bezitten echter geen terugwerkende kracht, tenzij dit met name in de canon gezegd wordt (Can. 10).
P. H. L. VAN DER LAAN
Lit.: In de Codex zelf het voorwoord van kardinaal Gasparri; Conté a Coronata, Ius Publicum Ecclesiasticum (Taurini (Turijn) 1934); Cocchi, Commentarium. Vol. I; Sipos, Enchiridion; Hubertus van Groessen en Clementinus van Vlissingen, Het Kerkelijk Recht (Roermond 1947); L. Bender, Kerkelijk Rechten wetgeving (De Kath. kerk, no 17, Utr. 1939); I.
Zeiger, Historia Iuris Canonici, Vol. I; G. Cavigioli, Manuale di diritto canonico (Torino 1939).
Codex Theodosianus
is de eerste officiële verzameling van keizerlijke constituties, in de jaren 435-437 op last van keizer Theodosius II (408-450) samengesteld, in 438 afgekondigd, zowel in het Oost- als in het Westromeinse rijk en 1 Jan. 439 in werking getreden. Particuliere collecties waren haar voorafgegaan; de Codex Gregorianus, door Gregorius ca 295 na Chr. samengesteld en de Codex Hermogenianus, waarin een zekere Hermogenianus, hierbij aansluitend, keizerlijke verordeningen uit de jaren 294-324 bijeenbracht. Deze beide zijn ons slechts zeer fragmentarisch bewaard gebleven. De Codex Theodosianus bevat sinds Constantijn de Grote (312) uitgevaardigde keizerlijke wetten over privaatrecht (in boek 1-5), doch vooral over publiek recht (in boek 6-15).
Het laatste boek bevat kerkelijk recht. De keizerlijke verordeningen, na de Codex Theod. verschenen, heten post-theodosiaanse novellen; zij zijn slechts ten dele bewaard gebleven.
Bibl.: Nog steeds onmisbaar om de onschatbare geleerde commentaar is de uitgave door Jac. Gothofredus (Godefroy), (1ste uitg. Lyon 1665, heruitg. in 6 folio-dln door J.D.Ritter, i736-45). Moderne edit. door Mommsen (1905) en door Paul Krüger (1923-1926, onvoltooid, alleen boek 1-8).
Lit.: B. H. D. Hermesdorf, Schets d. uitwend.
Gesch. v. h. Rom. recht, 3de dr. (1946), blz. 309 v.