Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

APOLOGIE

betekenis & definitie

(van het Gr. άπολογεισθαι, apologeisthai), betekent in het algemeen de mondelinge of schriftelijke verdediging van een persoon, zaak of leer tegen onrechtvaardige aanvallen, aanklachten, verkeerd begrip e.d. Op het terrein der profane geschiedenis dragen deze naam vooral de verweerschriften, ten behoeve van Socrates opgesteld en toegeschreven aan Plato en Xenophon; verder zijn zeer bekend de Apologie van Willem den Zwijger, die van Rathenau, en — maar wij verlaten dan reeds het zuiver profane terrein — de Apologia pro Vita sua van John Henry Newman (1864).

Speciaal wordt echter de apologie in verband gebracht met de geopenbaarde godsdienst, het Christendom en de Kerk. Zij is dan de verdediging van een of meerdere Christelijke geloofswaarheden of ook van de geloofwaardigheidsgronden tegen aanval en bestrijding. Zo kent men in de Christelijke Oudheid reeds vele apologieën (o.a. van Aristides, Justinus, Athenagoras, z apologetiek), waarin de zaak van het Christendom tegenover de aantijgingen van Joden en Heidenen werd gehandhaafd.Door verscheidene schrijvers wordt de christelijke apologie in vier tijdperken verdeeld: het eerste omvat dan de oudste Christelijke tijden, het tweede de middeleeuwen, het derde de tijd der Hervorming tot de 19de eeuw, het vierde de vorige en deze eeuw (deze corresponderen met de bij de apologetiek gevolgde indeling: Oudheid; Middeleeuwen; Humanisme; Hervorming en Verlichtingstijdvak; Nieuwe tijd). Het eerste tijdperk omvat de verdediging van het Christendom tegen Joden en Heidenen; het tweede de strijd tegen de Joden en Mohammedanen der middeleeuwen. Het derde tijdvak vangt aan met de Renaissance (Picus van Mirandola, 1496, en Marsilius Ficinus, 1500, voorts Torquemada, Summa de Ecclesia, 1450, Nicolaas van Cusa [Cues], Lud. Vives e.a.) om zich voort te zetten met de Hervorming en Tegenhervorming (apologeten van R.K. zijde: kardinaal Bellarminus, Disputationes de controversiis Christianae fidei, 1581-’92; Robert Stapleton, 1579; Martinus Becanus, De Ecclesia Christi; voorts Blaise Pascal, Hugo de Groot; Protestantse apologieënschrijvers: Locke, Butler, Lardner, Leland, Skelton, Campbell, Sherlock, Addison; in Zwitserland Turretin van Genève, Vinet, Zimmermann, Bonnet, Lavater, Hess; onder de Luthersen: Pfaff, Mosheim, maar vooral Lilienthal, Jerusalem, Nösselt, Less, Von Haller en Spalding. In het vierde, jongste tijdperk vindt men als overgang Chateaubriand’s Génie du Christianisme (1802), daarna in Engeland de Rooms-Katholieken: Wiseman, Thomas Butler, Lingard, Milner en de Protestanten: Erskine en de Bridgewater publicaties; in Duitsland de Protestanten: Herder, Schleiermacher en Sack, die zich veel met een huns inziens juistere afbakening der apologetische wetenschap hebben bemoeid; de Rooms-Katholiek: Möhler, wiens Symbolik, in 1832 verschenen, zeer grote verspreiding vond; in Frankrijk de Rooms-Katholieken: Lacordaire, Frayssinous, Ravignan en Félix; in Spanje: Balmes en Donoso Cortes.

Met de opkomst van het Rationalisme, dat wij in het algemeen als de leer, die iedere positieve, onmiddellijke openbaring ontkent, waaruit het bijbel-critisch rationalisme is gegroeid, kunnen karakteriseren, krijgt de apologie weer een nieuwe taak, die haar als moderne apologetiek kenmerkt.

Bij de hier volgehouden indeling blijken de grenzen tussen apologie en apologetiek niet nauwkeurig te handhaven. Men merke echter op, dat de apologie een enigszins particulier karakter blijft dragen, hetzij vanwege haar voorwerp (verdediging van een of andere bepaalde waarheid: bijv. apologie van Christus’ Godheid, van het gezag der H. Schrift, van de pauselijke onfeilbaarheid, het wonder enz.), hetzij althans vanwege de wijze waarop zij te werk gaat (afwering van bepaalde geloofsaanvallen). Zij is uiteraard polemisch en afhankelijk van de omstandigheden (tijd en plaats) en van de bezwaren, die feitelijk te berde worden gebracht. Vandaar minder systematische opbouw; en zij vormt dan ook, hoewel ze wetenschappelijk kan worden gevoerd, geen eigenlijke wetenschap (z apologetiek).

DR G. DE GIER M.S.C..

< >