Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Athene

betekenis & definitie

in het Grieks A&fjvai (Athinai, Nieuwgr. uitspr. Athini met th als in Eng. „thin”), in het Latijn Athenae, is de hoofdstad van Griekenland, hoofdplaats van de prov.

Attika en was eertijds middelpunt van het geestelijk leven van het oude Griekenland. Het ligt op 230 30' O.L. en 38° N.Br., 5 km van de zee, 7 km van de havenstad Piraeus en vormt een stadsagglomeraat van naar schatting (1946) 750000 inw.DE OUDE STAD

Athene is ontstaan om de Akropolis*, een kalkrots, die zich tot een hoogte van 156 m boven de zeespiegel verheft in de grootste vlakte van het landschap Attika. Op de Akropolis lag reeds in de Mykeense tijd de burcht van een koning, die over de vlakte heerste. De stad ontwikkelde zich uit de nederzetting, die zich aan de voet van de Akropolis had ontwikkeld. Ook na de verdrijving der koningen bleef de Akropolis de burcht der stad en de zetel van haar voornaamste heiligdommen.

De rots van de Akropolis maakt deel uit van een heuvelreeks, die zich van het N.O. naar het Z.W. uitstrekt. In het N.O. verheft zich de Lykabettos buiten het gebied der oude stad tot een hoogte van 277 m. Bij de Akropolis sluit zich in het Z.W. de heuvel van de Areiopagos aan, ter hoogte van 115 m; dan volgt een bredere heuvel., die door twee insnijdingen in drie delen is vetdeeld, in het Z. de Muzenheuvel, van 147 m hoogte, die wordt bekroond door de ruïne van het monument voor den Syrischen vorst Philopappos, en in het N. de Nymphenheuvel, van 104 m hoogte, waarop thans de sterrenwacht staat; tussen deze beide heuveltoppen in het midden ligt de top van de Pnyx, 109 m hoog, waar de plaats was voor de volksvergaderingen; verder naar het Z.W. dalen de heuvels langzaam af in de richting van de haven Piraeus. De voornaamste rivier van de vlakte, de Kephisos, stroomt ten W. van de stad. Ten Z.O. daarvan is het bed van de Ilissos, die in westelijke richting ombuigend ten Z. van de heuvels van de Pnyx naar de Kephisos stroomt. Een beek, de Eridanos, ontspringt aan de voet van de Lykabettos, stroomt eerst door de stad, dan ten W. van de Nymphenheuvel en bereikt de Ilissos nog vóór de vereniging met de Kephisos.

De muur der stad Athene is gebouwd in de winter van 479 op 478 v. Chr., door de zorgen van Themistokles, na de verwoesting door de Perzen in de jaren 480 en 479 v. Chr. Deze muur, die met grote spoed was opgetrokken, bestond uit een basis van natuursteen en een bovenbouw van in de lucht gedroogde (niet in het vuur gebakken) tichels. Door deze muur werden, behalve de oude stad, ook de vroeger onbeschermde voorsteden omsloten. De loop van de muur kan men nog vrijwel geheel volgen; de lengte was circa 6 km.

Het hoogste punt van de ommuring was ongeveer bij het monument van Philopappos op de Muzenheuvel. Van daar liep de muur met een boog om de heuvel van de Pnyx ongeveer in noordelijke richting naar de Nymphenheuvel, daalde van daar in dezelfde richting af naar de vlakte en bereikte met een boog de plaats, waar de Eridanos het stadsgebied verlaat. Daar waren kritos, den leerling van Pheidias*) dat als staatsarchief dienst deed, het Bouleuterion, het ambtslokaal van de Raad van 500 (de Boule), de Tempel van Ares aan de voet van de Areiopagos, het grote heiligdom van Theseus (het Theseion), en geheel in het O. de hal of Stoa van koning Attalos van Pergamon (I59-I3Ö v. Chr.), die reeds vroeger geheel is opgegraven. Dit gehele gedeelte der Agora, met zijn openbare gebouwen, kan men als de staatsmarkt betitelen. Daar stonden ook vele standbeelden, o.a. de beelden van Harmodios en Aristogeiton, de moordenaars van den tyran Hipparchos, den zoon van Pisistratus.

De handelsmarkt omsloot de staatsmarkt aan alle zijden behalve aan de zuidkant. Het was een grote wijk met nauwe straten, in de trant der oosterse bazaars, waar in bepaalde kwartieren ook bepaalde waren werden te koop geboden; het kwartier voor de verkoop van metalen lag bijv. ten W. van de tempel van Hephaistos. In het gebied ten O. van de Stoa van Attalos kennen wij nog enkele openbare gebouwen, die men tot de Agora mag rekenen: de Romeinse markt, uit de tijd van keizer Augustus, een door zuilenhallen omgeven ruimte van 112 bij 96 m, met een fraai versierde poort aan de westzijde en nog verschillende andere toegangen, ten O. van dit gebouw een Horologion, de zgn. Toren der winden, waarschijnlijk uit de iste eeuw v. Chr., met zijn zonnewijzers, en ten N. de grote, rijk versierde Hal van keizer Hadrianus met een bibliotheek.

In de wijken ten O. van de Akropolis zijn geen openbare gebouwen van betekenis bewaard, met uitzondering van de tempel van Zeus van Olympia (het Olympieion) niet ver van de Ilissos in het deel der stad, dat eerst ten tijde van keizer Hadrianus binnen de stadsmuur is getrokken. Reeds in de tijd der tyrannen, omstreeks 530 v. Chr., was men begonnen met de bouw van een grote tempel daar ter plaatse, maar de bouw kwam niet verder dan de fundamenten. Met de bovenbouw begon koning Antiochos IV van Syrië omstreeks 174 v. Chr.; de tempel is evenwel eerst onder keizer Hadrianus na 125 n. Chr. voltooid.

Het is een korinthische dipteros, van 107,75 m lengte en 41,10 m breedte, met twee rijen elk van acht zuilen aan de korte en twee rijen elk van 20 zuilen aan de lange zijden; de zuilen zijn 17,25 m hoog; de cella was ongeveer 75 bij 19 m groot. Het terrein van de tempel werd ook door keizer Hadrianus met een muur omgeven. In de nabijheid is een poort uit de tijd van Hadrianus bewaard, die de grens aanduidde tussen de oude stad en de nieuw toegevoegde wijk.

Niet ver van daar, in de richting naar de Akropolis is het monument van Lysikrates, daterend uit de jaren 335-334 v. Chr., het hoge, rijk versierde voetstuk voor een bronzen drievoet, opgericht ter ere van een overwinning in het theater behaald, bij de opvoering van koorwerken. Dit monument stond aan de Straat der drievoeten, een straat die ten O. van de Akropolis ombuigend van het Prytaneion in het N.O. deel der stad naar het theater leidde. Voordat men het theater bereikte, kwam men voorbij het Odeion, gebouwd in de tijd van Perikles omstreeks 442 v. Chr., bestemd voor muziekuitvoeringen, waarvan men onlangs enige fundamenten heeft teruggevonden.

Het theater, gelegen in het heiligdom van Dionysos Eleuthereus, is aangelegd tegen het oostelijke uiteinde van de zuidelijke helling van de Akropolis, gedeeltelijk uitgehouwen in de rotsen en gedeeltelijk gebouwd op kunstmatige hellingen, die door terrasmuren worden gesteund. De oudste aanleg moet reeds uit de 6de eeuw v. Chr. dateren, maar het theater is later herhaaldelijk vergroot en verbouwd. Ten W. van het theater lagen op terrassen, tegen de rotsen van de burcht aan, het heiligdom van Asklepios en daarvoor de grote, 163 m lange hal van koning Eumenes II van Pergamon (197159 v. Chr.). Bij deze hal sluit in het W. aan het

De Agora (antieke markt) met het meteorologisch station van oud Athene, de zgn. Toren der Winden Odeion van Herodes Atticus, een rijk Atheens burger, gebouwd ter ere van zijn echtgenote Regilla na haar dood, omstreeks 160 n. Chr. ingewijd. Het gebouw vertoont de rijke vormen van een in Romeinse trant gebouwd theater, waarbij de ruimte voor de toeschouwers en het toneelgebouw zijn aaneengesloten tot een architektonisch geheel. Onmiddellijk achter dit gebouw liggen, boven op de rotsen van de Akropolis, de Propylaeën, een weinig ten N.W. ligt de heuvel van de Areiopagos.

Van de kwartieren buiten de poorten is vooral van belang de wijk buiten de Heilige en de Dubbele poort, in het N.W. van de stad. Daar waren, in de wijk Kerameikos vóór de stadsmuur, de voornaamste begraafplaatsen Aan de wegen heeft men daar een groot aantal graven ontdekt, zowel uit oudere als uit latere tijd. Van het meeste belang zijn graven uit de 8ste eeuw v. Chr. met hun monumenten in de vorm van grote beschilderde stukken vaatwerk (de zgn. Dipylon-vazen) en de graven uit de 5de en 4de eeuw v. Chr., met de marmeren monumenten in de vorm van reliëfs en vazen

PROF. DR A. W. BYVANCK

Lit.: G. Fougères, Athènes, 4e éd. (Paris 1923); W. Judeich,. Topographie von Athen (2de uitg. 1931).

DE NIEUWE STAD

Toen Jacques Rizos i Mrt 1833 uitgezonden werd om als vertegenwoordiger van de Griekse staat, bevrijd van het juk der Turken, Athene in bezit te nemen, was de toestand, waarin de stad zich bevond, ellendig. Athene, als heel Griekenland, was uit de onafhankelijkheidsoorlog te voorschijn gekomen bedekt met ruïnes. Zij, die Athene tussen 1830 en 1834 bezocht hebben, geven er duidelijke beschrijvingen van. De Fransman Michaud schreef (1830), dat er geen gebaande straat meer was en dat men zich een weg moest zoeken langs een pad dwars door puin en overblijfselen van allerlei soort, afgebroken muren, schachten van oude zuilen, nauwelijks door aarde bedekt; en dat alles, om te komen bij ellendige hutten, gemaakt van planken en als winkels of restaurants ingericht.

In 1834 besloot men Athene tot hoofdstad te maken. Dadelijk werd de eerste weg gebaand en opengesteld. Het was de Aeolusstraat, die gevolgd werd door de Athena- en de Hermesstraat.

De stad van heden bezit hetzelfde terrein als de oude stad; zij strekt zich uit ten N. van de Akropolis, haar horizon wordt in het N. gevormd door de berg Parnes, in het N.O. door de Pentelikon, in het Z.O. door de berg Hymittos, in het W. door de bergen Aegaleos en Pikilon. Tussen deze laatste twee bergen bevindt zich, in de smalle vallei, die zich daar vormt, het klooster van Daphni en hier langs gaat de heilige weg van de ouden, die Athene met Eleusis verbond. Deze weg vormt nog altijd de verbinding tussen de hoofdstad, Noord-Griekenland en de Peloponnesus.

Al onder het bestuur van Kapodistrias* stelde de architect Kleanthis een plan-Athene op, volgens hetwelk het deel van het terrein, dat de noordhelling van de Akropolis vormt, vrij moest blijven; men zou er opgravingen doen om de oude stad bloot te leggen en vervolgens zou men het veranderen in een openbaar park. Onder Otto I liet men, daar Kleanthis’ plan niet opgevolgd was, uit München den architect von Klenze komen, die een nieuw plan ontwierp, evenmin gevolgd. Vele andere plannen volgden tot 1930, toen de Fransman E. Ebrard, trachtte door een samenvattend plan orde te scheppen. Maar de plotselinge uitbreiding, die de stad ca 1926 onderging, zomede de politieke gebeurtenissen, hielden de onmiddellijke uitwerking ervan tegen.

Zoals Athene thans is, beslaat het een oppervlakte van 35 millioen m2 en kan het verdeeld worden in 4 delen: het eerste strekt zich uit van de noord helling van de Akropolis tot aan het noordelijkste punt, heeft tot as de Aeolusstraat en vervolgens die van Patissia, het tweede deel omvat de valleien van Kyklovoros en van Pinakota, die in de diepte liggen tussen de Tourkovounia en de Lykabettos; het derde deel volgt de vallei van de Ilissos en het vierde ten slotte omvat in het Z. de voorstad Kallithea en zal zich kunnen uitstrekken tot aan de zee van Phaliron, langs de grote laan Syngros. In het plan zelf van Athene heeft men hoogten, die zich tot 160 m boven de zeespiegel verheffen; deze punten liggen 34 m hoger dan het waterreservoir van de stad, terwijl de laagste delen 25 m lager zijn. Dit grote verschil in de oppervlakte werkt wel mee tot het schilderachtige karakter van de stad, maar vormt toch een zeer groot nadeel voor de verbinding en een goede aanleg van wegen, die elkaar ongelukkigerwijze in een rechte hoek kruisen en niet om de hellingen heen lopen.

Er zijn twee grote pleinen in Athene, waar de hoofdwegen van de stad beginnen. Ten eerste de Platia Syntagmatas, waar de Stadionstraat en die van Hermes en van de Philhellenen van uitgaan. Rondom dit plein bevinden zich de grootste hotels van de hoofdstad, de grootste café’s en het Ministerie van Financiën. Op dit plein volgt het Park der Muzen, door een marmeren trap verbonden met de Amalia-Boulevard. Aan weerszijden ligt het koninklijk paleis (1834-1838, ontwerp van Görtner), waarvóór een groot vierkant plein, nu ingenomen door het monument van den onbekenden soldaat, een werk van den beeldhouwer Ph. Roe.

Het paleis, een vrij eentonig bouwwerk, is bewoond geweest door koning Otto en door George I. De meeste der verdere grote gebouwen en tuinen van Athene dragen namen van particulieren. In Griekenland zijn nl. de grootste werken, die tot nut van het algemeen of tot verfraaiing van het land zijn gesticht, bekostigd door vrijgevige burgers, veelal mannen, rijk geworden in den vreemde. Zij worden in de Griekse maatschappij met de naam Euergetae, weldoeners, aangeduid.

Ten O. en ten Z- van het paleis strekt zich het koninklijk Park uit, te danken aan koningin Amalia, gemalin van Otto. Daaraan grenst het Park Zappion, genoemd naar de broeders Zappas, die het park met het tentoonstellingsgebouw, dat zich daar bevindt, aan de stad geschonken hebben. Aan het einde van dit park de ruïnes van de tempel van Zeus Olympios, waarlangs de Ilissos stroomt, die niet de aanlokkelijke oevers biedt, door Plato in zijn Phaedrus beschreven.

Ten O. van het paleis begint de Kon. Sophia-laan, aan het begin waarvan twee musea liggen, geschenk van den euergetis Benakis, met fraaie historische en folkloristische verzamelingen, en het Byzantijnse museum, ingericht in het gerestaureerde paleis van de hertogin de Plaisance. Deze instelling is enig in de wereld, omdat men er de gehele geschiedenis van de Byzantijnse kunst kan volgen. Aan de oostelijke oever van de rivier begint de laan, die leidt naar de begraafplaats van Athene met haar talrijke luxueuze graven van Pentelisch marmer. Links van die laan het beroemde Panatheense stadion, geheel gerestaureerd, van Pentelisch marmer, op kosten van den euergetis G. Avéroff.

Als men de Amalia-Boulevard volgt tot de oude poort van Hadrianus en dan rechts de weg van Dionysios Areopagitis inslaat, kan men een rondgang langs de Akropolis, de Pnyx, de sterrenwacht en het Theseion maken en ten slotte op de Piraeus-weg uitkomen, die van de Piraeus naar het tweede grote plein van de stad, de Platia Omonias leidt, waar aan de oostkant de Stadionstraat op uitloopt. Hier bevindt zich het ondergrondse station van de electrische trein, die de hoofdstad verbindt, via Phaliron, met de Piraeus. Bij het genoemde plein begint de Patissiaweg, waaraan in 1862 op kosten van drie euergetae uit Epirus, de Polytechnische School is gebouwd, die ook de School voor beeldende kunsten en de Pinakotheek bevat. Aan de oostzijde van het plein begint de weg van de Universiteit, die uitloopt op het Paleis. Ongeveer in het midden van deze weg verheft zich de Nationale Bibliotheek, opgetrokken uit marmer, op kosten van de broeders Valianos; zij bevat 400 000 boekdelen en 2500 handschriften, waaronder enige zeer kostbare Byzantijnse bijbels. Naast de bibliotheek ligt de Universiteit, die vijf faculteiten heeft.

Daarnaast het gebouw van de Academie, te danken aan den euergetis Sinas, van wit marmer, waarvóór zich op twee hoge zuilen twee beelden van Apollo en Athene verheffen. De eerste academie-leden zijn in 1926 gekozen.

Behalve de reeds genoemde musea bezit Athene het museum van de Akropolis, gebouwd op een diepliggend gedeelte van de Akropolis-rots ; het grote archaeologische en epigrafische museum aan de Patissia-laan ; het ethnologische museum op de tweede verdieping van de Polytechnische School; het numismatische museum in de Academie en het geologische en palaeontologische in de Universiteit.

De bevolking van de stad Athene is na 1922 plotseling vermeerderd. Ten dele door de talrijke geboorten, maar in de voornaamste plaats door de stroom van Griekse vluchtelingen, die na de ongelukkige oorlog van 1922 Aziatisch Turkije moesten verlaten. Het aantal inwoners bedroeg in 1920: 317209 en in 1926: 696500. Onder de DuitsItaliaanse bezetting (1941-1944) werd de bevolking van Athene, de Piraeus meegerekend, op i 000 000 geschat, o.a. door de vlucht van de bevolking van het geplunderde en vereenzaamde platteland.

De moeilijke kwestie van de watervoorziening werd na 1922 bijzonder urgent. Athene had tot 1930 als waterreservoir slechts dat, wat door den Romeinsen keizer Hadrianus gebouwd was. Volgens een plan van den Grieksen ingenieur Genidounia is het dal van de Charadros, vóór deze Marathon bereikt, afgesloten door een dam van 50 m hoogte. Men heeft zo een kunstmeer gevormd, dat 30 000 000 m3 water bevat; dit heeft de watervoorziening van Athene, Piraeus en omstreken verzekerd. De verbinding tussen Athene, de provincies en het buitenland wordt thans van Piraeus uit verzekerd door talrijke scheepvaartmaatschappijen, zowel Griekse als buitenlandse. Ook in het internationaal luchtverkeer is Athene ingeschakeld.

Spoorwegen verbinden de stad met de Europese hoofdsteden; locale spoorlijnen onderhouden de verbinding met de provincies. Het grootste deel der verkeersmiddelen is door de Duitsers vernield, toen zij in Oct. 1944 uit het land terugtrokken. (Voor nijverheid en handel z Piraeus).

PROF. DR S. ANTONIADIS

Lit.: D. Gambouroglou, Mnèmeia tês historias ton Athênon (Grieks, Athênai 1892); Idem, To Athênaïkon archontologion (Gr., Athênai 1921); Vlachoyannis, Archeia tês neoteras Hellènikês (Gr., Athênai 1901); Velmos, Palid Athina (Gr., Athênai 1931).

GESCHIEDENIS VAN ATHENE

1. Attika werd in de OUDSTE TIJDEN, als geheel Griekenland, bewoond door een Praehelleense bevolking, welker bestaan blijkt uit namen, godsdienst, zgn. cyclopische muren en herinneringen aan relaties met Kreta. De Grieken, die er zich vestigden, beschouwden zich als Ioniërs en vermengden zich sterk met de oerbevolking; later beschouwden zij zich steeds als autochthonen. De inval der Doriërs liet het land ongemoeid. Er waren veel afzonderlijke, in onderlinge strijd levende staatjes: Eleusis met zijn beroemde heiligdom, de tetrapolis (4-stedenbond) van Marathon, een viertal dorpjes om de Akropolis, die Athene vormden. Attika en Athene vallen weldra samen door het synoecisme*, dat aan Theseus* werd toegeschreven; er is voortaan nog slechts één staat; alle bewoners zijn Atheners; het cultische centrum is het oude Erechtheion* op de Akropolis*. De bevolking telt o.m. een 50-tal aanzienlijke geslachten, in 4 phylen* verdeeld; de heerschappij van den koning of basileus* wordt door de Eupatriden*-adel gaandeweg verminderd en in de eerste helft der 7de eeuw vinden wij drie voor een jaar benoemde magistraten, den basileus, den archont* (in 686/5 was Leokrates de eerste archon eponymos) en den polemarchos*; de boule* (later Areopagus* genoemd), uit oud-archonten samengesteld, vormt het raadgevend lichaam en in de ekklesia* komt het volk bijeen, dat nog zeer weinig macht bezit. Volgens timokratisch beginsel is de bevolking in 4 klassen verdeeld: de pentakosiomedimnoi, de rijksten (lett. zij die meer dan 500 medimnen graan oogsten), de hippe{i)s, die te paard kunnen dienen, de zeugitai, die een span runderen ter beschikking hebben, en ten slotte de bezitlozen, thetes.
2. De 7DE EEUW v. CHR. brengt een crisis op sociaal en politiek terrein. Er ontstaan handel en op export gerichte industrie, die in handen van een middenstand zijn; de eerste munten worden geslagen. De kleine boeren en pachters komen in moeilijkheden. De eerste maatregel, bestemd om orde op zaken te stellen, is die der codificatie van het gewoonterecht; een college van wetstellers (thesmothetai*) wordt benoemd en aan de archonten toegevoegd. Een aanzienlijk geslacht, de Alkmeoniden*, werpt zich op als verdediger der verdrukten. Zij verijdelen (632) een poging van den jongen Eupatride Kylon (Cylon) om een tyrannie te vestigen, maar beladen zich daarbij met bloedschuld en heiligschennis en worden, na tegenslag in de strijd met Megara, verbannen. In 621 beëindigt de thesmotheet Dra co* een hervorming van het recht: de bloedwraak wordt aan enkeling en geslacht ontnomen; alle rechtspraak wordt verdeeld tussen basileus, Areopagus en ephetai.
3. De 6DE EEUW V. CHR. begint met de meest ingrijpende maatregel, die Athene’s innerlijke geschiedenis heeft meegemaakt: het verstrekken van staatsregelende bevoegdheden aan den archont (594/3) Solon*, die reeds in 612 voor het heroveren van Salamis had geijverd en in 607 het initiatief had genomen tot Athene’s eerste expeditie over zee, nl. naar Sigeion in Troas, en in ten dele bewaarde gedichten ons over zijn werkzaamheid inlicht. Hij verleent amnestie aan politieke gestraften, vermindert de schuldenlast en schaft af de horigheid wegens schuld (de seisachtheia); voortaan is het verboden, een lening aan te gaan met eigen lijf als waarborg. Ook een hervorming van het maat- en muntwezen voert hij in, maar daarvan zijn de bijzonderheden onduidelijk. De vier bevolkingsgroepen blijven bestaan; de archonten worden uit de hoogste klasse gekozen volgens een systeem, dat loting met keuze verbindt. Misschien richt hij ook, naast den ouden Areopagus, een nieuwe boule in van 400 leden, rechtstreeks gekozen uit de vier phylen en dus het volk vertegenwoordigend, en voorts nog de volksrechtbank der Heliaia*, eerst van zeer beperkte bevoegdheden voorzien. Door al deze wetten bouwt hij een staatsbestel op, dat het bestaande en het nieuwe op meesterlijke wijze verenigt, en bepaalt hij definitief de sfeer van Athene’s publieke leven: hij sticht de demokratie. Maar nog een tussenperiode moet Athene rijp maken voor de volle verwezenlijking: de tyrannie van Pisistratus* en zijn zonen (met onderbrekingen van 561 tot 510) geeft rust en laat alles bezinken. Als de Spartaanse koning Kleomenes (1) *, door de Alkmeoniden aangespoord, Hippias* tot capituleren dwingt en deze naar Sigeion de wijk neemt, en Athene kort daarop o.m. strijd heeft gevoerd tegen Euboea en zijn eerste klerouchoi* heeft uitgezonden, komt Kleisthenes (2)* ten tonele. In 508/7 treedt het gewijzigde staatsbestel in werking, dat hij heeft uitgedacht en de demokratie consequent doorvoert. De bevolking wordt in een groot aantal (ruim 100) demen, plaatselijke gemeenten, verdeeld; de vier oude phylen worden door 10 nieuwe vervangen, waardoor de machtspositie der Eupatriden geheel wordt gebroken; de boule wordt tot 500 leden (50 per phyle) uitgebreid en het svsteem der prytanen* voor het dagelijks bestuur ingesteld; de volksvergadering krijgt ruimere wetgevende en benoemende bevoegdheden en de veiligheidsmaatregel van het ostracisme* ingesteld. Maar nog steeds is Athene in de Griekse wereld een mogendheid van de tweede rang, al heeft het de stoutmoedigheid, deel te nemen aan de Ionische opstand*. Dit wordt anders door
4. De PERZISCHE OORLOGEN, waarin Athene eenmaal (490) van nabij is bedreigd, maar door Miltiades* bij Marathon is gered, en tweemaal Â, 479) is verwoest en verbrand, maar deson:s een beslissende zege heeft behaald, niet in de laatste plaats door de activiteit van Themistokles*, die had voorzien, dat Athene’s toekomst niet op het door Sparta beheerste land, maar op de zee lag. Aan die toekomst gaat het nu doelbewust en zelfbewust arbeiden. Sparta verspeelt spoedig, o.m. door het verontwaardiging-wekkende optreden van Pausanias* en beperktheid van politieke visie, zijn leidende positie en weet niet te verhinderen, dat Athene’s muren hoger en sterker worden opgebouwd.
5. Athene neemt zijn taak over; in het bezit van de HEGEMONIE TER ZEE (477-431) zet het de oorlog tegen Perzië voort en vormt zijn eerste DelischAttische zeehond (z Symmachie), waartoe gaandeweg een 200 steden treden. Gimon* wint de slag aan de Eurymedon (468) en bevrijdt alle Griekse steden in Klein-Azië van de Perzische overheersing. In 454 brengt Athene de Bondskas van Delos over naar de Akropolis, duidelijk symptoom van de overgang van Bond tot Rijk, waarin de andere steden nog enkel onderdanen zijn. De binnenlandse politieke ontwikkeling gaat verder: Ephialtes (2)* beperkt (461) de bevoegdheden van den Areopagus tot strikt religieuze, en versterkt de macht van raad, volksvergadering en volksrechtbank. Alle burgers verkrijgen toegang tot de ambten, waarvoor nu logischerwijze een vergoeding van staatswege wordt gegeven. De groots-opgezette expeditie naar Egypte, om den opgestanen Inachos tegen de Perzen te steunen (459-454) loopt op een débâcle uit, maar Athene weet toch een gunstige vrede, die van Gallias (448) te sluiten. Met Sparta, Aegina en Boeotië voert het een wisselvallige oorlog, die men wel eens de eerste Peloponnesische oorlog noemt; beide partijen, Sparta en Athene, verlangen echter naar rust en sluiten in 446 een vrede voor 30 jaar. De persoon, die op deze periode zijn stempel gezet heeft, is de grote staatsman Perikles*, die in een voortgezette vervulling van het ambt van strateeg* de beslissende leiding neemt. Vooral in cultureel oogpunt is deze „eeuw van Perikles” het hoogtepunt in Athene’s geschiedenis: noemen wij slechts het Parthenon en de tragedie.
6. PELOPONNESISCHE OORLOG. Op den duur was echter een botsing tussen Athene en Sparta onvermijdelijk. Er was antagonisme van geest en levenswijze, van politieke geaardheid en idealen. Toen Corcyra zich aansloot bij de Attische Bond en Athene zijn macht ten W. ging uitbreiden, verzette zich eerst Korinthe, Corcyra’s moederstad, en daarna ook Sparta. De Peloponnesische oorlog* ontbrandt (431-404), een der best bekende perioden uit de Griekse geschiedenis dank zij de uitnemende historische zin en de grote literaire begaafdheid van Thucydides*. Sparta bezit de macht te land en doet dus regelmatig invallen in Attika, aanvankelijk onder leiding van koning Archidamos, naar wien de eerste periode veelal Archidamische oorlog (431-421) wordt genoemd. Perikles geeft Attika principieel prijs en trekt de bevolking samen binnen de muren (hetgeen in 430 de gevolgen van een gruwelijke pest zoveel te rampspoediger maakt), maar voert de oorlog ter zee. Een gevoelige slag treft Sparta door de gevangenneming der op Sphakteria ingesloten troepen (425), maar Athene heeft te kampen met afval van zijn bondgenoten. In 421 bepaalt de vrede van Nicias de status quo. Acht jaar lang onthielden beide partijen zich van openlijke vijandelijkheden, maar indirect stonden zij voordurend tegenover elkander geschaard. In 415 besluit Athene, op aandringen van den begaafden, maar moreel zwakken Alcibiades* tot de grote expeditie naar Sicilië, die in 413, dank zij de interventie van Sparta, met de vernietiging van de Atheense expeditielegers eindigt. In datzelfde jaar bezet Sparta de Attische sleutelpositie Dekeleia en begint de zgn. Dekeleïsche oorlog* (413-404), die hoofdzakelijk op zee wordt gevoerd, daar Sparta inmiddels vloten is gaan bouwen. Na vele wisselvalligheden gelukt het eindelijk Lysander de Atheense vloot bij Aigospotamni te vernietigen (405); Athene wordt omsingeld en moet in 404 capituleren. De muren worden geslecht en de demokratie vervangen door de uiterste oligarchie der Dertig tyrannen*.
7. Sparta is oppermachtig, maar kan toch niet een LANGZAAM HERSTEL van Athene verhinderen. Eerst valt de tyrannie der Dertig en stellenThera menes* en de zijnen een gematigde demokratie in, die zich evenwel in bekrompen argwaan schuldig maakt aan de dood van Socrates (399). Een gezamenlijk met Korinthe, Thebe en Argos tegen Sparta georganiseerd verzet, de zgn. Korinthische oorlog* (395-386), brengt geen succes. Als Sparta krachtens de vrede van Antalcidas* (386) de Kleinaziatische Grieken wederom aan Perzië prijsgeeft, verliest het vele sympathieën en grijpt Athene de gelegenheid aan, om ten tweeden male een zeebond te vormen (378). Langzaam neemt zijn macht weer toe, ondanks strijd met het kortstondig tot grote macht gekomen Thebe; het beschikt over vele goede legerleiders (Chares, Konon, Ghabrias, Timotheos, Iphikrates), maar weet andermaal geen maat te houden in bondszaken, zodat een bondgenotenoorlog* (357-355) het wedei in grote moeilijkheden brengt. Desondanks blijft het, steeds sterk door zijn handel, belangrijk als cultuurcentrum, ten slotte nog zó machtig ter zee, dat het de voornaamste tegenstander zal kunnen zijn van Philippus II* van Macedonië bij zijn streven naar de hegemonie over de Griekse wereld.
8. Het is deze STRIJD MET PHILIPPUS en daarna met zijn zoon Alexander den Grote, die de nu aanbrekende periode kenmerkt (tot 323). Een bezielden en kundigen leider vindt Athene van ca 353 af in den groten redenaar en staatsman Demosthenes*, die echter met de traagheid der Atheense burgerij en met de kortzichtige tegenstand van mannen 'als Isokrates* al evenzeer de strijd moet voeren als met den Macedoniër. Reeds in de aanvang van zijn regering verovert Philippus plaatsen in Thracië (Pydna, Potidaea) en verzwakt daardoor Athene’s positie in het N. De heilige oorlog* tegen Phocis biedt hem de gelegenheid in Griekenland door te dringen, maar Demosthenes’ activiteit heeft een in hoofdzaak Atheens leger bijeengebracht, dat hem de doortocht der Thermopylen belet (352). Dan gaat Olynthos verloren (348) ten gevolge van te laat gekomen Atheense hulp. De vrede van Philokrates (346) brengt slechts kort en beperkt respijt. Athene werkt voortdurend aan versterking van zijn positie en aan verbreking van de ring van vijanden, die Philippus er omheen wil leggen. Het beleg van Byzantium weet het te breken, Chios en Rhodos van een beleg te vrijwaren. Athene’s macht aan de Hellespont is weer steviger geworden. De grote en definitieve uitbarsting komt in 338: Thebe en Athene sluiten een verbond, maar worden te Chaeronea beslissend geslagen. Athene wordt niet streng aangepakt, maar moet zich toch aansluiten bij de KorinthischeBonden Philippus’oppermacht en leidende positie in de Bond erkennen. Bij diens dood (336) roept Demosthenes op tot de opstand; Alexander slaat het verzet terstond neer, maar andermaal valt Athene een gunstige behandeling ten deel. De stad blijft rustig, maar steekt terstond na Alexanders dood (323) het hoofd weer op. De zgn. Lamische oorlog* wordt echter door den Macedonischen stadhouder Antipater gewonnen.
9. De nu volgende periode van POLITIEKE MACHTELOOSHEID duurt tot de onderwerping aan het Romeinse gezag. Een eigen, welbewuste politiek kan Athene, met de andere Griekse steden geplaatst tussen de grote Hellenistische koninkrijken, niet meer voeren. Het is er innerlijk ook te zwak en te vermoeid voor geworden en is dus een speelbal in de handen der ware machthebbers. De rustigste tijd maakt het mede onder Demetrius van Phaleron*, die door Cassander van Macedonië als bestuurder is aangesteld (317-307). Het teerde op zijn oude roem en bleef steeds het grootste centrum der wijsgerige studie; daarin vond het zelfs in Alexandrië of Pergamum geen evenknie.
10. In 146 kwam het, met het overige Griekenland, onder ROMEINSE HEERSCHAPPIJ; Rome kon het, zonder vrees voor moeilijkheden, rustig een eervolle uitzonderingspositie gunnen. Door Sulla werd het (88) verwoest,toen het inMithradates* van Pontus een bevrijder van de Griekse wereld had begroet en tegen Rome was opgestaan. Maar het herrees vrij spoedig weer en mocht zich verheugen in de gunst van vele keizers, vooral Hadrianus, en vele rijke burgers, bijv. Herodes Atticus. Sinds lang speelt het geen rol meer op politiek gebied; het is louter „museum- en universiteitsstad” geworden; door de gunstige ligging zijner havens bleef het steeds handel en scheepvaart trekken en genoot het dus, economisch gesproken, in het algemeen nog een zekere welvaart. Zijn staatsregeling hield, formeel gezien, de oude, zgn. Solonische instellingen in stand; maar de echte demokratische geest was verdwenen en door de afwezigheid van reële macht kon het staatkundig leven slechts een schone schijn blijven.
11. In het laatst van de Romeinse tijd begint HET VERVAL. Athene lijdt mede in de algehele achteruitgang van het Romeinse rijk. Het wordt ettelijke malen door binnenvallende barbaren geplunderd; vooral Alarik I* heeft er deerlijk huisgehouden (395 n. Chr.). Zelfs de laatste levende herinnering aan de oude glorie verdwijnt, als Justinianus in 529 het bevel geeft, de wijsgerige scholen te sluiten. Nog weinige jaren en Athene is geworden tot een uitermate onaanzienlijk dorpje, gelegen aan de voet van de Akropolis, waarop en waaromheen de steeds meer in verval rakende monumenten alleen nog van het grote verleden gewagen. PROF. DR B. A. VAN GRONINGEN

Lit.: G. de Sanctis, Atthis, Storia della repubblica ateniese (2de dr.f Torino 1912); R. Cohen, Athènes, une démocratie de sanaissance k sa mort (1936); D. Loenen, Vrijheid en gelijkheid in Athene (Amsterdam 1930) ;A. Ferrabino, L’impero ateniese (Torino 1927); J. Beloch, Attische Politik (Leipzig 1884); W. S.

Ferguson, Hellenistic Athens (London 1911); A. Boeckh, Die Staatshaushaltung der Athener, 3. Aufl. (Berlin 1886), 2 Tle.

12. DE MIDDELEEUWEN. Athene, van Griekenland gescheiden, werd de zetel van enige Latijnse vorsten, en toen de Latijnen zich in het begin der 13de eeuw meester maakten van het Griekse keizerrijk, werden vele Griekse gewesten aan de voornaamste Kruisvaarders toegewezen. Athene werd een hertogdom en Bonifacius, die Boudewijn van Vlaanderen naar Palestina vergezeld had, werd door geweld van wapenen hertog van Athene. Op hem volgde Otto de la Roche en op dezen Walther van Brienne, wiens zoon Walther door een Florentijns krijgsman, Raniero Acciajuoli, verslagen en in de kerker geworpen werd (1394). Daarna viel Athene in handen van de Venetianen, maar werd later door Antonio I Acciajuoli, den onechten zoon van Raniero, met hulp der Turken heroverd. Deze verfraaide de stad, en na zijn dood streden zijn neven Raniero II en Antonio om de heerschappij. Laatstgenoemde behaalde de overwinning, maar na zijn dood keerde Raniero terug. Hij was echter geheel afhankelijk van de Turken, en zijn opvolger werd in 1458 verdreven door sultan Mohammed II, die Attika bij zijn rijk inlijfde; de Akropolis kreeg een Turkse bezetting.
13. DE TURKSE OVERHEERSING (1456-1833I. Het lot van Athene was niet tragischer dan elders onder de Turkse overheersing, hoewel de stad ook te lijden had van de kinderroof en van de vijf vreselijke pestziekten, die de bevolking decimeerden. In de 17de eeuw openden de Atheense geleerden scholen en trachtten de jeugd te beschaven. Reeds waren consuls uit Frankrijk, Engeland, de Nederlanden en de Italiaanse staten te Athene gevestigd. Deze betrekkelijke beschaving maakte, dat de Atheners de Venetiërs konden opwekken, hun stad van het Turkse juk te bevrijden. Admiraal Morosini deed toen tegen de Akropolis het befaamde kanonschot afvuren, dat het Parthenon verwoestte, door de Turken als kruitmagazijn ingericht (1687). De verwoeste stad werd aan haar lot overgelaten door de enkele bewoners, die gered waren. Zij werd weer bevolkt in 1691, zij reorganiseerde zich en zou een vrij zacht lot gehad hebben tot aan de revolutie, wanneer niet in 1777 een ontstellend wrede gouverneur door de Porte gezonden was: Chasséki, wiens naam in de geschiedenis van Griekenland bewaard is gebleven als synoniem voor roof en gruwelen. Zodra de stad van dezen tyran bevrijd was, in 1800, reorganiseerde zij het onderwijs en toen tegen 1806 Chateaubriand en vervolgens Byron haar bezochten, vonden zij haar op een intellectueel niveau, hoger dan dat van de andere steden van het Oosten. De jeugd van Athene verbond zich in het geheim met de revolutionnairen van 1821 en proclameerde de Revolutie te Athene ook op dezelfde datum. Deze jongelieden slaagden erin als overwinnaars de Akropolis te bezetten op 10 Juni 1822. Dat was echter nog niet het einde van de rampen, die over de stad kwamen. Turkse legers trokken het in opstand gekomen Attika binnen en sloegen het beleg voor de Akropolis. Van die dag af tot in 1827 was de strijd tussen de belegerende Turken en de belegerde Atheners verschrikkelijk. De grote generaal Karaïskakis, die van het vasteland van Griekenland kwam om de belegeraars aan te vallen, werd bij het eerste treffen gedood. Eindelijk was het aan de tussenkomst van de Philhellenen* te danken, dat de verdedigers van de Akropolis er in toestemden de citadel te verlaten (1827).
14. NA 1834. De eerste hoofdstad van het moderne Griekenland was Nafplion (Nauplia) in Argolis. Daar landde Otto, prins van Beieren (18 Jan. 1833}, koning onder regentschap van door zijn vader Lodewijk I aangestelde ministers. Hij verplaatste zijn hoofdstad naar Athene op 13 Dec. 1834, toen de stad nog slechts een verwoest dorp was, bezaaid met stukken marmer en afgevallen pleisterkalk. De haven Piraeus was een wildernis, met Athene door een smalle, slechte weg verbonden. Toch stroomden van alle kanten van Griekenland en het buitenland mensen naar Athene. Onder de vreemdelingen bevonden zich de Duchesse de Plaisance, die er een mooie villa liet bouwen (thans Byzantijns Museum) en de Schotse historicus Finlay, die daar zijn werken schreef en wiens graf men te Athene vindt. De eerste steen van het paleis werd gelegd door koning Lodewijk in 1837, teen hij een bezoek bracht aan Athene. Na een reis door Duitsland keerde Otto in zijn hoofdstad terug met zijn vrouw, koningin Amalia. Het koninklijke paar omgaf zich met hovelingen uit Beieren en met Griekse helden uit de onafhankelijkheidsoorlog, om zo een aristocratie te stichten ; dit was in strijd met het liberale karakter der Grieken. In 1837 stichtte Otto de Universiteit van Athene, waaraan ca 1870 niet alleen Grieken, maar alle geleerden van het Balkanschiereiland studeerden, aangezien er tot het eind van de 19de eeuw geen andere hogeschool was. De Franse archaeoloog en criticus François Lenormant schreef dat Turkije meer bevreesd moest zijn voor deze Universiteit, dan voor de beste vloot of het beste leger. Maar het Griekse volk dacht altijd aan de in slavernij gebleven Grieken en hoopte, dat eens de Griekse staat zich zou uitbreiden. Frankrijk, Engeland en Rusland stichtten te Athene ieder een eigen partij, die zich in de regeringszaken mengde. De Engelse partij steunde degenen, die een constitutie aan den koning vroegen. Op 3 Sept. 1843 brak een revolutie uit op het huidige Constitutieplein (Platia Syntâgmatos). Otto riep daarop de Nationale Vergadering bijeen, die de grondwet aannam. Het hoofd van de daarbij ingestelde onafhankelijke staatskerk werd de aaitsbisschop van Athene. Tijdens de Krimoorlog had Rusland de sympathie der Atheners; daar de koning bovendien Thessalië voor zijn volk wilde winnen, verklaarde hij de oorlog aan Turkije. Toen kwam een Frans-Engelse vloot om Piraeus te bezetten, de Geallieerden verhinderden Griekenland zich te roeren en vaak hielden ze dreigende militaire parades tot onder de ramen van het paleis. Dergelijke feiten, als ook de kinderloosheid van het koninklijke paar, maakten dat het zijn populariteit verloor. In 1862 werd Otto van de troon vervallen verklaard en in het volgende jaar kwam de tweede zoon van den Deensen koning Christiaan IX, die als George I de regering aanvaardde. Hij en zijn gemalin Olga hadden door hun simpele levenswijze de sympathie van het Atheense volk. Ten tijde van minister Venizelos kon hun zoon Konstantijn, die erin slaagde in de oorlog van 1912-1913 Epirus, een stuk van Macedonië en het eiland Kreta te veroveren, van zijn terugkomst in de hoofdstad een triomftocht maken. Gedurende Wereldoorlog I ging, toen Konstantijn daaraan geen deel wilde nemen, zijn minister Venizelos* naar Saloniki, om samen met de Geallieerden te vechten. De Franse admiraal Fournier kwam met zijn vloot voor de Piraeus om de troonsafstand van den koning te eisen; het volk wilde er niet in toestemmen cn Athene werd gebombardeerd; gevechten vonden plaats tussen de gelande Franse troepen en het trouw gebleven Griekse leger. Zo werd de koning gedwongen op 30 Mei met zijn gezin Athene te verlaten, terwijl zijn tweede zoon Alexander hem opvolgde. Na diens dood werd zijn vader met een verpletterende meerderheid teruggeroepen, maar hij moest in 1922 ten gevolge van de ongelukkige oorlog tegen de Turken ten tweeden male afstand doen en de regering overdragen aan zijn zoon George II. Toen het leger uit KleinAzië te Athene terugkeerde, werden de verantwoordelijke ministers ter dood gebracht, maai in het volgende jaar won de republikeinse partij en nadat de koning zich naar het buitenland had begeven om de crisis af te wachten, werd te Athene de republiek uitgeroepen. De partijen konden echter niet in harmonie regeren en George II werd naar Athene teruggeroepen (1935). Hij keurde, om hen te onderwerpen, de ontbinding van de Kamer door Metaxas en zijn dictatoriaal bestuur goed. Deze regering had niet de sympathie der Atheners, ondanks het herstel door Metaxas en den koning van leger en vloot. Maar toen Metaxas gedurende Wereldoorlog II de kleinste concessie aan den gezant van Italië, die op 28 Oct. 1940 de onderwerping van Griekenland aan de As eiste, weigerde, toonde het volk van de hoofdstad zijn enthousiasme door een geweldige manifestatie en door de houding van Metaxas te betitelen als ,,het historische neen van Griekenland”. Gedurende de oorlog bleef het hoofdkwartier te Athene, alwaar maarschalk Papagos met medewerking van Metaxas en den koning het plan van de zegevierende oorlog tegen Italië uitwerkte. Terwijl men begreep dat Hitler niet langer Mussolini door de Grieken zou laten vernederen, stierf generaal Metaxas (Jan. 1941) en de Engelse minister Eden kwam te Athene, meer om morele dan om militaire steun aan de Griekse regering te beloven, want Engeland was zelf nog te zwak. Weldra verliet de koning de hoofdstad om de oorlog naar Kreta te verplaatsen, terwijl maarschalk Papagos bleef om zijn soldaten te beschermen. De Duitsers trokken 20 Apr. 1941 Athene binnen, gevolgd door de Italianen, aan wie zij het politietoezicht over de stad toevertrouwden, ondanks hun belofte, dat geen Italiaan op het Griekse grondgebied zou komen. De twee legers roofden al het voedsel weg, terwijl zij de goudhandel begonnen, die een enorme devaluatie van de drachme tot gevolg had. De hongersnood woedde te Athene, waar gedurende de winter van 1941-1942 elke dag in de straten tot 80 doden werden gevonden; de hulporganisatie van den aartsbisschop en die van het Rode Kruis stonden machteloos tegenover alle ellende. In de hoofdstad was het verzet actief. Dank zij de clandestiene pers vonden verzamelingen plaats van gezonden en invaliden op het plein van den Onbekenden soldaat, manifestaties tegen de arbeidsinzet, die geen succes te Athene had; het Ministerie van Arbeid werd door het volk in brand gestoken, zodat er geen arbeiderslijst in handen van den vijand viel. Maar in het hartje van de stad (Merlinstraat) organiseerde de vijand zijn folterkamers, in de voorstad Kaessariani was de executieplaats en het buiten Haïdari werd het concentratiekamp. Bij de overgave van Italië (Sept. 1943) was de enige reactie van het volk ontwapende soldaten, die onder bevel van de Duitsers voorbijmarcheerden, met minachting te bezien. Geweldige manifestaties vonden plaats voor de Britse soldaten in de dagen van de bevrijding (12 Oct. 1944).

Na de aankomst van de regering van Minister Papandréoe eisten de communistische guerilla’s de regering op en weigerden de wapens neer te leggen. In Dec. 1944 brak de burgeroorlog uit; Engelse troepen onder bevel van generaal Scobbie forceerden hun capitulatie te Warkiza (4 Jan. 1945). Het regentschap werd toevenrouwd aan den aartsbisschop Damaskinos, totdat het volk zijn eigen regering zou kiezen. De verkiezingen van 31 Mrt 1946 gaven een grote meerderheid aan de royalistische partij. Haar leider Tsaldaris werd remier. Op 1 Sept. werd een referendum geouden, waarbij 75 pet der stemmen voor den koning was.

Op 28 Sept. kwam George II als koning in zijn hoofdstad terug. Na zijn overlijden op 2 Apr. 1947 volgde zijn broeder Paul hem op.

Lit.: E. Petersen, Athen (1908); G. Wachsmuth, Die Stadt A. im Altertum (2 Bd.i874-’go); E. Curtius u. A. Milchhöfer, Stadtgesch. von A. (1891); E.

A. Gardner, Ancient Athens (1902); F. Gregorovius, Gesch. der Stadt A. im Mittelalter (1889); L. de Laborde, A. aux 15111e-i7me siècles (1855); H. Omont, A. au 17111e siècle (1897); A. Stuck, Griechenland I: A. u. Attika (1911).