Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ASSASSIJNEN

betekenis & definitie

is de naam, waaronder in Syrië gedurende de Kruistochten de aanhangers van de toen wijdvertakte Mohammedaanse Sji’ietische sekte der Ismailieten bekend stonden. De benaming komt van het Arabische woord hasjsjâsjîn, d.w.z. personen, die zich bedwelmen met een uittreksel uit de hasîisj (een soort hennep) genaamde plant.

De stichter was Hasan al-Sabbâh, een Sji’iet uit Rai bij het tegenwoordige Teheran. Hij begaf zich in 1078 naar Egypte in opdracht van den leider der Ismailietische beweging. Hier werd hij aanhanger en propagandist van de door de Fatimieden voorgestane Sji’ietische richting, maar na de dood van den Fatimiedischen Kalief al-Mustansir braken troontwisten uit, die voor Hasan aanleiding waren uit Egypte uit te wijken.In 1090 maakte Hasan zichzelf tot opperhoofd van een Sji’ietisch-politieke sekte; hij overrompelde het slot Alamoet in Noord-Perzië en verhief het tot zijn zetel. Weldra was hij gebieder over een groot aantal vestingen, terwijl de orde 60 000 leden telde. Tevergeefs liet sultan Maliksjah hem te vuur en te zwaard vervolgen. Hasan werkte met vergif en dolk; eerst viel de bekende vizier Nizam ul-Mulk en na hem een groot aantal Perzische en Arabische groten; zelfs Maliksjah kwam door vergif om het leven. De Assassijnen onderwierpen zich in naam aan den Fatimiedischen kalief van Egypte. Hasan overleed kinderloos in 1124 en Kija Boezoerg-Oemîd werd zijn opvolger (1124-1138).

Deze voerde oorlog tegen sultan Mahmoed en was eerst niet gelukkig, doch herkreeg vervolgens bij een voordelige vrede het verlorene. In Syrië kwamen de Kruisvaarders met de Assassijnen in aanraking. Aboe Wafa, een hunner leiders en opperrechter te Damaskus, beloofde aan koning Boudewijn II van Jeruzalem, dat hij hem op een feestdag de poorten der stad zou openen. Het plan werd echter verraden, zodat een vreselijk bloedbad onder de Assassijnen aangericht en Boudewijn verslagen werd. Later betaalden de Assassijnen aan de Tempelridders een jaarlijkse schatting van 200 dukaten, maar het aanbod, om zich tegen de opheffing van die cijns te laten dopen, werd door die ridders beantwoord met het doden van hun gezant. Van dat ogenblik af waren zij gevaarlijke tegenstanders der Christenen en de tegenspoeden in Palestina moeten voor een groot gedeelte op hun rekening worden geplaatst.

Op laatstgenoemden grootmeester der Assassijnen volgde diens zoon Mohammed I (11381162) en op dezen diens zoon Hasan II (1162-1166), die in 1164 zich niet meer noemde den vertegenwoordiger van den verborgen Imam der Sji’ieten, doch zichzelf tot Imam proclameerde en tevens verkondigde, dat de uiterlijke wetten van de Islam van nul en gener waarde waren. Dit was oorzaak, dat Rasjideddin Sinân, de Syrische leider der Assassijnen, zich in 1169 afscheidde van den Grootmeester. Na Hasan II regeerde diens zoon Mohammed II (1166-1212). Op dezen volgde in 1213 Hasan III en daarna Alaëddin Mohammed III (1225-1255), die om het leven werd gebracht door zijn zoon Rokneddin. Toen deze een jaar regeerde, maakte Hoelagoe, de Mongoolse veroveraar van Perzië en stichter van de dynastie der Ilchanen, een einde aan de noodlottige heerschappij der Assassijnen in Perzië (1256). In Syrië bleven zij bestaan tot in 1273; in dat jaar onderwierpen zij zich aan den Egyptischen sultan Baibars.

Tegenwoordig treft men hun nakomelingen nog aan in Syrië, Perzië en Indië onder de naam van Ismailieten of Mutawali’s, een onschadelijke sekte der Mohammedanen. In Indië heten zij Chodja’s; hun hoofd is de Aga Khan. De lotgevallen van de Assassijnen en het geheimzinnig waas, waarin hun opperhoofd was gehuld, hebben in het O. en in het W. stof geleverd tot allerlei romantische verhalen.

De godsdienstige esoterische leer der Assassijnen is niet goed bekend, omdat al hun boeken bij de verdelging der sekte vernietigd zijn, maar heeft waarschijnlijk niet veel verschild van andere Sji’ietische leringen. Kenmerkend voor hun methode was de sluipmoord. De moorden werden gepleegd door zgn. fida’i’s, waarvan verhaald wordt, dat zij in bedwelmde toestand naar een omgeving werden gebracht, waar zij alle genietingen van het paradijs smaakten. Na enige tijd bracht men hen weer in de gewone wereld en beloofde hun dezelfde paradijsgeneuchten, wanneer zij een bepaalde moordopdracht ten uitvoer hadden gebracht.

In Syrië was het hoofd der Assassijnen een persoon, dien de Kruisvaarders „den Oude van den Berg” (Arab.: Sjeich al-Djabal) noemden (deze rang had o.a. de genoemde Rasjideddin Sinân) ; hij zelf was gehoorzaamheid schuldig aan den grootmeester te Alamoet.

Lit.: G. von Hammer, Geschichte der Assassinen aus morgenlândischen Quellen (1818) ; E. G. Browne, A literary History of Persia II (Cambridge 1928); Weil, Die Ass. in Histor. Zeitschrift (1863); Stanislas Guyard, Un grand maître des Ass. au temps de Saladin, in Journ. Asiatique (1877).

< >