Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FATIMIEDEN

betekenis & definitie

is de naam van een Arabisch vorstenhuis, dat van 909-1171 in Noord-Afrika en Egypte (sedert 969) heerschappij voerde. Deze dynastie had haar opkomst te danken aan de Sjî’ietisch-Ismailietische propaganda van Aboe Abdallah al-Sjî’i onder zekere Berberstammen in Zuid-Marokko.

Hij bereidde de weg voor Oebaid Allah,die ca 902 uit het Ismailietische centrum in Syrië naar Noord-Afrika getrokken was en vermoedelijk een afstammeling was van de door de Ismailieten vereerde zevende imam Ismail, die ca 762 was overleden. Nadat Oebaid Allah en zijn zoon enige tijd gevangen waren gehouden in de stad Sidjilmâsa, bewerkten de grote veroveringen van Aboe Abdallah hun bevrijding; zij stelden zich aan het hoofd van de beweging en wisten met behulp van hun Berber-aanhangers in gog de Aghlabiedendynastie in Tunis ten val te brengen. Oebaid Allah nam toen de bijnaam al-Mahdî aan, die nog voortleeft in de door hem gestichte havenstad al-Mahdîya. Hij bevestigde zijn heerschappij over Noord-Afrika en begon reeds spoedig aanvallen tegen Egypte; de naam Fatimieden, die de door hem gestichte dynastie draagt, duidt in tegenstelling tot de naam Abbasiden in Bagdad aan, dat zij rechtstreeks van Mohammed door Fatima* afstammen. Onder zijn achterkleinzoon Al-Moe’izz li-dîn Allah (958-975) werd Egypte door diens veldheer Djauhar veroverd (969). Twee jaar later koos hij dat land tot zijn verblijf en deed de lijken van zijn vaderen overbrengen naar de door hem gestichte stad al-Kâhirah (Caïro), waarna hij een groot gedeelte van Syrië en Palestina veroverde. De Fatimieden deden zich ook later geruime tijd gelden, doch lieten vervolgens hun heerschappij over aan hun viziers. Noord-Afrika ten W. van Egypte ontviel hun in het eind van de 10de eeuw en de Seldjoeken en Kruisvaarders verdrongen hen uit Syrië en Palestina (1076 viel Damascus). Voor de Fatimieden en hun aanhangers was het Sjî’isme meer een esoterische leer, en hoewel zij tot zekere hoogte Sjî’ietische propaganda bedreven o.a. door het stichten van scholen, hebben zij weinig invloed gehad op de Soennietische rechtgelovigheid van de Egyptenaren. Soms kwam het tot religieuze excessen, vooral onder de kalief al-Hâkim (996-1021), die zich als een godheid wilde laten vereren. Na de dood van Al-Adhid, de laatste van de Fatimieden, nam Salah-al-din (Saladin), de stichter van de dynastie van de Ajjoebieden, in 1171 Egypte in bezit, dat door zijn oom Sjirkoeh, op last van Noereddin, reeds vele jaren te voren veroverd was. Zo zijn de Fatimieden sedert 969 overwegend een Egyptische dynastie geweest. Egypte heeft voor zijn materiële en culturele bloei veel aan hen te danken en onder hen zijn weer voor het eerst drukke handelsbetrekkingen ontstaan tussen Egypte en de Christelijke landen van Europa, vooral Venetië.Lit.: Wüstenfeld, Gesch. d. Fatimiden-Chalifen (Göttingen 1881); St. Lane Poole, Hist. of Egypt in the Middle Ages (London 1906); W. Ivanow, A creed of the Fatimids (Bombay 1936).

< >