Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARAM

betekenis & definitie

Aramaeërs zijn de Semietische benamingen van het land en het volk, die door de Grieken Syrië, Syriërs werden genoemd. In de Statenvertaling van de Bijbel wordt, evenals in de Vulgaat, slechts de stamvader Aram (Genesis 10 : 22; 22 : 2t) genoemd, terwijl elders de naam Syriërs wordt gebezigd.

Voor de oudste periode (vóór het Hellenisme) verdienen de Semietische benamingen de voorkeur. Het is een nomadische bevolking geweest, die zich, van het midden van het tweede millennium v. Chr. af, uit het noordelijke gedeelte der Syrische woestijn over de aangrenzende cultuurlanden heeft verspreid. In de inscripties der Assyrische koningen wordt de bedreiging door de stammen der Aramu of Arumu van de 13de eeuw v. Chr. af telkens vermeld en zij worden daar bij voorkeur ook Achlamê genoemd, hetgeen „geallieerden” of „bondgenoten” zou kunnen betekenen: als een erenaam, waarmede deze stammen zichzelf hebben aangeduid. Deze Aramese stammen hebben overal de oudere bevolking der Hoerrieten teruggedrongen en spoedig een vrij hoge trap van beschaving bereikt.

Zoals de opgravingen (bijv. in Sendjirli en ook op de Tell Halāf) hebben aangetoond, zijn zij aanvankelijk, wat kunst en beschaving betreft, van deze oudere bewoners afhankelijk geweest, waarmede zij zich vermengd en wier taal zij verdrongen hebben. Het Oude Testament kent reeds in het tijdperk der aartsvaders de landschappen Paddan-Aram (de streek rondom Harran) en Aram-Naharaïm (d.w.z. het gebied langs de Midden-Eufraat en in de bocht van de rivier Balich). Uitdrukkelijk en, historisch gezien, volkomen juist worden de voorvaderen der Israëlieten en hun intocht in Kanaän met deze stammen in verband gebracht (vgl. ook Deuteron. 26 : 5: „mijn vader was een zwervende Aramaeër”). Geleerden als H. Bauer en P. Leander hebben zelfs willen vermoeden, dat de stammen der Israëlieten vóór hun intocht in Kanaän een Aramees dialect hebben gesproken en dat het Hebreeuws uit een vermenging van dit dialect met de Semietische landtaal van Kanaän en Phoenicië zou zijn ontstaan.Na 1000 v. Chr. vinden wij overal in het N. en N. O. van Palestina onafhankelijke Aramese rijken, zoals Aram Soba, Beth Rechob, Maächa. Het machtigste van deze rijken, dat daar in het W. van de woestijn de meeste andere heeft onderworpen en verdrongen, werd dan in de periode tussen 950 en 732 v. Chr. het rijk van Damascus, onder koningen als Ben-hadad en Hazaël, waarmede de koningen van Israël langdurige oorlogen hadden te voeren, totdat de Assyrische koning Tiglatpileser III aan dit rijk een eind heeft gemaakt. Koning Sanherib beroemt zich in zijn opschriften, ook de oostelijke Aramaeërs (aan de Eufraat) overwonnen en meer dan 200 000 gevangenen weggevoerd te hebben. Reeds vóór die tijd had de Aramese stam der Chaldaeën zuidelijk Babylonië (het oude land der Sumeriërs) in bezit genomen en tijdelijk geheel Babylonië beheerst (vgl. Merodach-baladan II).

De invloed en de verspreiding der Aramaeërs in het Perzische rijk en later in het rijk der Seleuciden kan worden vergeleken met die der Arabieren in later eeuwen. Het Aramees werd toen eerst de taal der beschaafden in hun onderling verkeer (vgl. reeds II Kon. 18 : 26), daarna de officiële taal van het rijk en ten slotte de meest verspreide volkstaal, ook in Palestina ten tijde van Jezus en de apostelen. De Aramese taal en beschaving was in de Vóór-Islaamse periode de heersende in Voor-Azië.

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit. S. Schiffer, Die Aramaer (Leipzig 1911); E. G. H. Kraeling, Aram and Israël, or the Aramaeans in Syria and Mesopotamia (New York 1918); A.

Alt, in: Reallexikon der Vorgeschichte, I, 1924, blz. 206 vv.; Fr. Rosenthal, Die aramaistische Forschung seit Th. Nöldekes Veröffentlichungen (Leiden 1939).

< >