(1) (Adelaar) en Antinous, twee naast elkander, in en naast de Melkweg gelegen sterrenbeelden. Zij omvatten het gebied van 280° - 310° rechte klimming en van 10° Z. - 20° N.-breedte.
Op de sterrenkaarten wordt de Adelaar voorgesteld als dwars door de Melkweg vliegend; onder hem knielt biddend Antinous, de lieveling van keizer Hadrianus, die in de Nijl de dood zocht en daarop door zijn bedroefde beschermers onder de halfgoden werd geplaatst.
Antinous wordt tegenwoordig niet meer als een onafhankelijk sterrenbeeld beschouwd (z sterrenbeelden).
(2) (Grieks: Akylas), Romeinse naam (= adelaar), die blijkbaar niet ongewoon is geweest bij Joden uit de 1ste en 2de eeuw der jaartelling.
(3) Jood uit het N. van Klein-Azië en wel uit het gewest Pontus, zie Hand. 18:2. Hij wordt steeds vermeld met zijn vrouw Prisca of Priscilla, die in den regel in de eerste plaats wordt genoemd en wellicht ook van betekenis in de arbeid tot verbreiding van het Evangelie is geweest. Zij zijn te Korinthe door Paulus bekeerd en waren daar toen, nog niet lang geleden, uit Rome aangekomen, daar keizer Claudius de Joden het verblijf te Rome had ontzegd. Aquila was evenals Paulus tentenmaker. Hun huis te Efeze was het middelpunt van een groep Christenen (I Cor. 16 : 19; II Tim. 4 : 19), waartoe ook Apollos heeft behoord (Hand. 18 : 26). Met Paulus hadden zij zich naar Efeze begeven (Hand. 18 : 18).
Volgens Rom. 16 : 3-5 hebben zij zelfs hun leven voor Paulus gewaagd. Zij moeten in de kring der alleroudste Christenheid bekende figuren zijn geweest. Indien Rom. 16 oorspronkelijk tot de Brief aan de Romeinen behoord zou hebben en indien II Timotheüs naar Efeze gericht zou zijn, zouden zij in later jaren nog eens naar Rome en vandaar naar Efeze zijn teruggegaan. Veel onzekerder nog is de traditie dat Aquila bisschop van Heraclea (in Pontus?) zou zijn geworden en daar met zijn vrouw (Acta Sanctorum 8 Juli) de marteldood zou hebben ondergaan. Interessant is de gissing van A. v. Harnack, die (1900) dit echtpaar en vooral de vrouw in verband wilde brengen met het auteurschap van de brief aan de Hebreen.
(4) Van bovenstaande moet wel worden onderscheiden de Joodse proseliet van dezelfde naam —ook met Pontus in verband gebracht —, die ca 130 na Chr. een Griekse vertaling van het gehele Oude Testament vervaardigde, toen in Joodse kring het verzet toenam tegen de Septuaginta, die als Christelijk geïnterpoleerd gold. Citaten uit deze vertaling — en uit andere — zijn als kanttekeningen bewaard gebleven in sommige handschriften der Septuaginta, bij enkele der Griekse kerkvaders Eusebius, Theodoretus etc.; in 1897 werden in Oud-Caïro ook fragmenten uit de boeken der Koningen en een aantal Psalmen (22 en 90-103) teruggevonden. Aquila toont gedegen kennis van het Hebreeuws en van het Grieks, talrijk zijn bij hem woorden en formaties, die bij geen anderen auteur of vertaler voorkomen. De vertaling draagt een uiterst letterlijk karakter en verraadt invloed van het exegetische systeem van Rabbi Akiba, die ernaar streefde uit iedere nog zo geringe nuance van het Bijbelse Hebreeuws een wettische of theologische gedachte af te leiden. In Joodse kring heeft zij tot de Arabische tijd groot gezag genoten, getuige Justinianus’ protest tegen haar invloed, haar gebruik in grafschriften, haar sporen in oude Latijnse versies vóór de Vulgata. Misschien moet hieraan worden toegeschreven, dat een Aramese paraphrase (Targoem) van de Pentateuch, eveneens in de 2de eeuw in Palestina bewerkt, onder de naam Targoem Onkelos (= Aquila) bekend werd.
Lit.: J. Reider, Prolegomena to a Greek-Hebrew and a Hebrew-Greek Index to Aquila (Philadelphia 1916); A. E. Silverstone, Aquila and Onkelos (Manchester 1931).