gen. Charley, Nederlands schilderes (Katwijk aan Zee 24 Mrt 1891), dochter van Jan Toorop, werd aanvankelijk voor muziek opgeleid.
Als schilderes is zij autodidacte. Zij vond een vorm van uitdrukking totaal tegengesteld aan de verfijnde aesthetiek van haar vader. Op haar krachtige manier geeft zij de rauwe werkelijkheid, strevend in de eerste plaats naar karakter, niet naar harmonie. Vóór alles wil zij de spanning van de expressie behouden. Haar vormen zijn soms onevenredig groot en ook wel anatomisch onjuist, omdat zij terwille van de expressie van het geheel de werkelijkheid vervormt. In tegenstelling tot de meeste expressionnisten werkt zij altijd naar modellen.Haar werk wordt tussen 1912 en 1921 gekenmerkt door groot gehouden kleurvlakken, hoofdzakelijk grijzen en bruinen, die schematisch de vormen aangeven in vlakke composities. In deze periode heeft zij veel beeltenissen van jonge kinderen gemaakt, gezien van het kind en diens eigen wereld uit, niet als portret. De menselijke gezichten zijn als maskers en naar binnen gekeerd.
Na een verblijf te Parijs van igig-^zi vestigt zij zich in 1922 te Bergen (N.H.), doch blijft veel reizen (België, Borinage; Zuid-Frankrijk en Walcheren). Haar werk wordt minder schematisch, zelfbewuster en plastischer, de kleur helderder, de achtergronden gesloten, en hiervoor gebruikt zij vaak een muur. De voorgrond ontbreekt en daardoor wordt de afstand tussen beschouwer en doek opgeheven. De indruk van ruimte bereikt zij door de plastiek der vormen en door de blik in de ogen.
Tussen 1928 en 1936 ontstonden vele van haar grote werken. De kleur rood kreeg hierin grote betekenis, doch daarnaast gebruikte zij, o.a. in stillevens, een koeler palet met heldere witten en grijzen. Tussen 1937 en 1950 nam de kleur in hevigheid af, doch de vormexpressie werd intenser en de achtergrond weer gevormd door een wijkend verschiet. Dezelfde indringende blik, waarmede zij de haar omringende wereld beschouwt, spreekt ook uit haar zelfportretten. In haar grote werk, De drie generaties (1941 -’50), komt zij ten slotte tot een synthese van haar zelfportretten. Voor ilL zie dl 16, Portret XIII.
Lit.: A. M. Hammacher, C. T. (Rotterdam 1952).