Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Katwijk

betekenis & definitie

Zuidhollandse gemeente van 1160 ha en (1951) 22 560 inw., van wie (1947) 79 pct Herv., 13 pct Geref., 5 pct R.K. en 3 pct andersdenkenden, gelegen aan de Noordzeekust ten W. van Leiden en samengesteld uit de dorpen Katwijk aan Zee (1947: 16 710 inw.) en Katwijk aan de Rijn (1947: 3020 inw.) en de buurtschappen De Pan en Het Zand. De bodem bestaat uit duingrond en klei.

Het dorp Katwijk aan Zee is een badplaats en een vissersplaats, eindpunt van de electrische tram Leiden-Katwijk en heeft autobusverbindingen met ’s-Gravenhage en Haarlem. Er zijn gevestigd het Rotterdams Zeehospitium en de Leidse Buitenschool. Voorts een chemische industrie en reparatiewerkplaatsen voor vissersschepen. Even ten N. van het dorp mondt de Oude Rijn (hier genoemd Katwijksch kanaal) in zee uit. Bij lage waterstand heeft men, het laatst tegen het midden der 18de eeuw, op enige afstand in zee de overblijfselen van het Huis te Britten, naar men meent een Romeinse vesting, waargenomen (z Romeinen in Germanië).

Katwijk aan de Rijn
heeft tuinbouw, vooral groente- en bloembollenteelt, en enige veeteelt. Er zijn enige industrieën, w.o. een kalkzandsteenfabriek, en een R.K. Missiecollege.

Lit.: A. Pars, Catti aborigines Batavorum— ofte de twee Katwijken (Leiden 1745).

< >