een der Zeeuwse eilanden, groot 20 331 ha met (1953) 75 665 inw., van wie (1948) 46,5 pct Ned. Herv., 17,5 pct Geref., 9 pct R.K., 10,5 pct overige kerkgen. en 16,5 pct niet-kerkelijken, bestaat uit een vrijwel met het gebied van de Polder Walcheren overeenkomende oude kern en een tweetal later aangewonnen poldergebieden, een in het N. bij Vrouwenpolder en een veel belangrijker in het O. bij Arnemuiden en Nieuw en St Joosland.
De bedijking van dit laatste poldergebied begon met de Oud-St Jooslandpolder in 1631. Eerst in 1818 werd het eiland St Joosland met Walcheren verbonden. Tegenover deze winst staat langs de Z.W. zijde van het eiland een niet onbelangrijk verlies; ook de voormalige oostkust van het oude kerngebied had veel van de stroom te lijden.Volgens de opgaven van 1 Jan. 1952 woonden in de kanaalzone van Walcheren (Middelburg, O. en W. Souburg, Vlissingen) 52 485 personen, terwijl de bevolking van agrarisch Walcheren 22 180 personen telde. Door de Sloedam en de ten Z. hiervan bedijkte Quarlespolder is Walcheren met Zuid-Beveland verbonden. Langs de N.W.zijde, van Vrouwenpolder tot bij Westkapelle en van Westkapelle tot Vlissingen wordt het door duinen, elders door dijken beschermd.
Bij Westkapelle wordt de duinenrij onderbroken door de zware Westkap(p)else dijk, die met de werken in de Zuidwatering bij Ritthem tot de belangrijkste verdedigingswerken van de Polder behoort. Tot beveiliging van de kust zijn op vele plaatsen aan de N.W.- en Z.W.-zijde van het eiland paalhoofden aangebracht. Het gebied van het oude Walcheren, waar men nog een aantal zgn. vliedbergen aantreft, wordt door tal van ruggen doorsneden, die ter plaatse van oude getijgeulen liggen en die van wat lichter grondsoort zijn dan het overige zeekleigebied. De Polder Walcheren is ingedeeld in een 4-tal wateringen; voor de lozing van het binnenwater dienen een 4-tal gemalen, waarvan De Boreel bij Middelburg het voornaamste is.
Van Veere naar Vlissingen wordt Walcheren doorsneden door het Kanaal door Walcheren, met zijtakken naar Arnemuiden en Nieuw- en St Joosland. De enige spoorlijn loopt van Vlissingen langs Middelburg en Goes naar Roosendaal. Van de beroepsbevolking is volgens de cijfers van 1947 39 pct werkzaam in de industrie, 17,5 pct in de landbouw en visserij, 23,5 pct werkt in de kleinhandel, bij het verkeer, e.d., 20 pct is in dienst van de overheid, bij het onderwijs of werkt in vrije beroepen. Het eiland heeft een agrarisch karakter; de nijverheid, goeddeels metaal-industrie (Vlissingen en Middelburg), confectienijverheid en houtbewerking (Middelburg), is gevestigd in de kanaalzone. Naast de industrie en de landbouw vormt het vreemdelingenverkeer een belangrijke bron van inkomsten. Middelburg en Veere bieden veel stedeschoon; de helaas sterk verdwijnende klederdracht der plattelandsbewoners vormt mede een attractie.
Vlissingen, Domburg en Zoutelande zijn badplaatsen; Koudekerke (Dishoek) en Vrouwenpolder zijn als zodanig in opkomst. Van de voor agrarische doeleinden gebruikte oppervlakte (15 706 ha) zijn volgens de landbouwinventarisatie van 1952 64 pct als bouwland in gebruik, 33 pct als grasland, 3 pct voor de tuinbouw. Na Wereldoorlog II werd de wederdroogmaking aanleiding tot een algehele reconstructie van het eiland, waarbij een herverkaveling van de cultuurgrond plaats vond.
GESCHIEDENIS
Walcheren, waarvan de naam in verschillende spelling reeds in stukken van vóór het jaar 1000 voorkomt, is steeds een belangrijk punt geweest. Bij Domburg was in de Romeinse tijd het punt van de overvaart naar Engeland en werd de Nehalenniatempel opgericht. Noormannenvorsten achtten het van belang Walcheren in leen te krijgen. Zowel Karel V als Napoleon waren van het strategisch belang van Walcheren overtuigd. Koningin Elizabeth van Engeland nam Vlissingen en Rammekens in pand.
De Walcherse rede (langs de oostkust van het oude Walcheren) was in de 14de en 15de eeuw druk bezocht. De belangenstrijd tussen Middelburg ener- en Vlissingen en Vere anderzijds beheerste in die tijden het economisch leven. Na de overgave van Middelburg in 1574 behoorde geheel Walcheren aan de Prins. In tegenstelling tot de andere Zeeuwse eilanden was de reformatie op Walcheren radicaal.
Wereldoorlog II
De noodzakelijkheid om de bevoorrading van de geallieerde legers op het vasteland van Europa over Antwerpen te leiden was de aanleiding tot de Slag om de Schelde. Nadat Zeeuwsch-Vlaanderen en Zuid-Beveland door de Geallieerden waren vermeesterd, was de verovering van Walcheren hiervan de laatste phase.
De Geallieerden achtten het nodig het eiland tevoren te inunderen. Op 3 Oct. 1944 werd door een zwaar luchtbombardement in de Westkapelse Zeewering een gat geslagen van ruim 100 m. Toen lucht verkenning na enige dagen vaststelde dat er nog maar weinig water naar binnen was gestroomd, werd op 7 Oct. bij het voormalige fort de Nolle en bij het voormalige fort Rammekens de zeedijk ook vernield en bovendien op 11 Oct. nog een gat geslagen in de dijk tussen Veere en Vrouwenpolder. Hoewel de Duitsers nog pogingen aanwendden om na het eerste bombardement door het opwerpen van een nooddijk van Zoutelande over Grijpskerk naar Oostkapelle de overstroming binnen de perken te houden, was, nadat ook op de andere plaatsen de dijken waren doorgeslagen, de ramp niet meer te keren. Met uitzondering van de duinstrook en enige hoger gelegen terreingedeelten, waarop Middelburg en Vlissingen en de dorpskommen waren gelegen, overstroomde het zeewater geleidelijk het gehele eiland.
Van drie zijden tegelijk werd op 1 Nov. 1944 de geallieerde aanval ingezet en wel met een opmars van Zuid-Beveland uit over de Sloedam, een landing over de Scheldemonding bij Vlissingen en een landing uit zee op de kust bij Westkapelle.
De aanval over de Sloedam ging met grote moeilijkheden gepaard. Wel werd de overkant bereikt, doch het bleek niet mogelijk de Duitse weerstand daar te breken en dieper op Walcheren door te dringen. Een overtocht over het Sloe, toen gedurende de duisternis ter hoogte van Nieuwdorp ondernomen, werd met succes bekroond. Nadat contact was verkregen met de geallieerde troepen in het kleine bruggenhoofd vóór de Sloedam werd getracht over Nieuw en Sint Joosland op te rukken naar Middelburg. Wel werd hierbij terrein gewonnen, doch de Duitse weerstand geheel breken en tot in de stad doordringen gelukte niet.
De landing bij Vlissingen werd een succes. Bij Westkapelle werden zowel ten N. als ten Z. van het gat in de zeewering commandotroepen aan land gezet, die er in slaagden het dorp te nemen en de in de omgeving opgestelde Duitse batterijen tot zwijgen te brengen, waarna zij langs de kust in beide richtingen oprukten. Domburg werd reeds in de namiddag van 1 Nov. bereikt en Zoutelande viel op 2 Nov. in geallieerde handen. Na nog een felle strijd bij Klein Valkenisse, welke in de namiddag van 3 Nov. eindigde met de verovering van de hier gebouwde Duitse kustbatterij en versterkingen, kon worden doorgedrongen naar het gat in de dijk bij het oude fort de Nolle waar contact werd verkregen met de uit Vlissingen opgerukte geallieerde troepen.
Onder deze bedrijven was het moreel van de Duitse bezetting, welke toch reeds niet meer bestond uit elitetroepen, zeer geschokt. Een groot deel greep de eerste de beste gelegenheid aan om zich krijgsgevangen te geven. Dit geschiedde ook te Middelburg, toen de eerste zwakke afdeling Engelsen met amphibievoertuigen uit de richting van Vlissingen de stad bereikte. Na Middelburg volgde spoedig de bevrijding van Veere en Arnemuiden. In het bos- en duinterrein tussen Domburg en Vrouwenpolder hielden enige Duitse afdelingen het langst stand, doch toen op 8 Nov. de Geallieerden ook deze weerstand hadden gebroken was geheel Walcheren bevrijd. Ca 8000 Duitse militairen waren krijgsgevangen gemaakt. De schade, vooral door het brakke zeewater, aangericht op dit mooie vruchtbare eiland was echter ontstellend groot.
Na het einde der vijandelijkheden werd het herstel van Walcheren krachtig ter hand genomen. In 1946 was het eiland weer geheel droog en na enkele jaren was de oude welvaart nagenoeg weergekeerd.
De watersnood van 1 Febr. 1953 richtte op Walcheren minder schade aan dan op enig ander Zeeuws eiland.
L.it.: J. ab Utrecht Dresselhuis, Geschiedk. en oudheidk. wandelingen door W. (Middelburg 1846); J. A. v. Noppen, Beschrijving van het eil. W. (Middelburg 1895); Z. W. Sneller, W. in de 15de eeuw, diss. Utrecht (1916); J. Huizinga, Burg en kerspel in W. (Amsterdam 1935, Meded. der Kon. Akad. v. Wet. LXXX, 2); A. W. Vlam, Hist.-morfol. onderzoek v. eenige Zeeuwsche eilanden, diss. Leiden (1942); L. W. de Bree, W. onder vreemde heersers (Leiden 1945): H. v. Waard, W. onder de zeegolven, 2 dln (’s-Gravenhage 1945); Het nieuwe W., rapport (Middelburg 1946); M. de Vink, De herverkaveling van W. (Middelburg 1947); Ballintijn, W. Epos van een klein eiland (1949); D. Bakker, De flora en fauna van W. tijdens en na de inundatie (’s-Gravenhage 1950); C. v. Pa assen, Streekplan-W. (Assen 1951); J. Vader, Oud-VV. (1951); J. Bennema en K.v.d. Meer, De bodemkartering van W. (’s-Gravenhage 1952).