Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HARMONIE

betekenis & definitie

(van Grieks αρμονια, harmonia, van αρμοζω, harmozo, passend verbonden zijn) (1) is het aangepast zijn van een of meer zelfstandige elementen aan de omgeving en aan elkaar. In algemene zin is het woord gangbaar voor de goede verhouding van activiteit van interne organen, en voor de goede instelling van het dier op het milieu, bijv. van een paling afwisselend op zoeten op zoutwater.

In de normale rusttoestand van het levende wezen bestaat er een eenparige, gerichte wisselwerking tussen organen, door inwendige grenzen heen (vliezen, vaatwanden) en tussen het dier en het milieu, door de huid en de kieuwen heen. Dat zijn de constante processen van ademhaling, voeding, warmtebeweging en vochtbeweging. De specifieke doorlaatbaarheid van alle grenslagen is voor de harmonie in deze wisselwerking van groot belang.

Deze physiologische schijnbare rust is een samenhangend geheel van stationnaire toestanden, van rust en van gerichte beweging, zij is harmonie genoemd in tegenstelling tot de rust in de dode stof, die evenwicht heet en waarin hoogstens ongeordende gelijke bewegingen voorkomen. De begrippen evenwicht en harmonie zijn natuurkundig scherp bepaald en vatbaar voor practisch en theoretisch onderzoek. Zulk onderzoek voor de harmonie, de „stationnaire toestanden”, is de laatste jaren zowel aan plantaardig en dierlijk levend materiaal als in laboratoriumtoestellen gedaan door W. J. V. Osterhout, H.

Lundegardh, T. Teorell, J. Straub, Th. de Donder, I. Prigogine, P. van Rijsselberghe.

In de zuivere wetenschap wordt getracht op basis van de wetten der harmonie, dat is de thermodynamica van de stationnaire toestand, inzicht te verkrijgen in de ophoping van bepaalde zouten in plantendelen (Osterhout) en in de wijze waarop bepaalde zouten door plantenwortels worden opgenomen (Lundegardh). Voor de toegepaste wetenschap is inzicht in de processen der harmonie tijdens het leven en de verstoring daarvan bij het sterven van belang, speciaal op het gebied der voedselvoorziening. Enerzijds moet de koelhuisbewaring van vers fruit, groente, aardappelen geschieden zonder de levensharmonie te verstoren. Anderzijds moet bij de overgang van levende voedselgrondstof (dierlijk of plantaardig) naar levenloos voedingsmiddel de overgang van de harmonie des levens naar het evenwicht des doods zo geleid worden, dat een smakelijk voedsel ontstaat.

IR j. STRAUB

Lit.: G. G. Heringa, Rectorale oratie (Amsterdam 1948); P. van Rijsselberghe, Scientia 61 (1948); J. Straub, Scientia (1950), Voeding (1948).

(2, muziek) (van Grieks harmonia, met de betekenis van toonreeks) is in de Westerse muziek een samenklank van als regel meer dan twee verschillend genaamde tonen (z muziekleer, harmonie).